Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/44/EG betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-12-2008
- Bronpublicatie:
22-10-2008, PbEU 2008, L 311 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 1137/2008)
- Inwerkingtreding
11-12-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2008, PbEU 2008, L 311 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 1137/2008)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2006/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
Voor de bescherming en verbetering van het milieu moeten concrete maatregelen worden genomen ter bescherming van water tegen verontreiniging, met inbegrip van voor het leven van vissen geschikt zoet water.
- (3)
Het is ecologisch en economisch gezien noodzakelijk de vispopulaties te beschermen tegen de rampzalige gevolgen van het in het water lozen van verontreinigende stoffen, waardoor bijvoorbeeld bepaalde soorten in aantal afnemen en soms zelfs uitsterven.
- (4)
Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) is in het bijzonder gericht op de vaststelling van kwaliteitsniveaus voor oppervlaktewater die niet leiden tot negatieve gevolgen en risico's voor het milieu.
- (5)
De ongelijkheid van de in de verschillende lidstaten reeds van toepassing zijnde bepalingen inzake de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en kan dientengevolge rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt.
- (6)
De lidstaten dienen, om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, de wateren aan te wijzen waarop zij van toepassing is en de, met bepaalde parameters overeenstemmende, grenswaarden vast te stellen. De aangewezen wateren dienen met deze waarden in overeenstemming te worden gebracht binnen vijf jaar nadat de lidstaten deze wateren hebben aangewezen.
- (7)
Er dient te worden bepaald dat voor het leven van vissen geschikt zoet water onder bepaalde voorwaarden wordt geacht in overeenstemming te zijn met de hierop betrekking hebbende parameterwaarden, zelfs indien bij een bepaald percentage van de genomen monsters de gestelde grenzen worden overschreden.
- (8)
Voor de controle van de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water is minimale bemonstering noodzakelijk en moet met specifieke parameters, zoals in de bijlage vermeld, worden gemeten. Deze bemonstering kan worden verminderd of opgeheven afhankelijk van de kwaliteit van het water.
- (9)
De lidstaten kunnen op bepaalde natuurlijke omstandigheden geen invloed uitoefenen. In verband hiermee moet de mogelijkheid worden geschapen in bepaalde gevallen van de onderhavige richtlijn af te wijken.
- (10)
De technische en wetenschappelijke vooruitgang kan snelle aanpassing van sommige bepalingen van bijlage I noodzakelijk maken. Ter vergemakkelijking van de uitvoering van de voor dit doel vereiste maatregelen dient een procedure te worden ingesteld die voorziet in een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).
- (11)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 117 van 30.4.2004, blz. 11.
Advies van het Europees Parlement van 21 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 545) en besluit van de Raad van 25 april 2006.
PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
Zie bijlage III, deel A.
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.