Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 52 Aflevering en inontvangstneming van afval
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2012, L 158).
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
De exploitant van de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie treft in verband met de aflevering en inontvangstneming van de afvalstoffen alle nodige voorzorgsmaatregelen om de verontreiniging van lucht, bodem, oppervlaktewater en grondwater alsmede andere negatieve milieueffecten, geurhinder en geluidshinder en directe risico's voor de menselijke gezondheid te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
2.
De exploitant stelt, indien mogelijk overeenkomstig de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen, de massa van elke afvalsoort vast, voordat het afval bij de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt aanvaard.
3.
Voordat gevaarlijke afvalstoffen bij de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie worden aanvaard, vergaart de exploitant de beschikbare informatie over de afvalstoffen teneinde te verifiëren of aan de vergunningsvoorwaarden van artikel 45, lid 2, is voldaan.
Deze informatie behelst de volgende elementen:
- a)
alle administratieve informatie over het opwekkingsproces als vervat in de documenten bedoeld in lid 4, onder a);
- b)
de fysische en, voor zover doenlijk, de chemische samenstelling van de afvalstoffen, alsmede alle overige benodigde gegevens voor de beoordeling van de geschiktheid van die stoffen voor het beoogde verbrandingsproces;
- c)
de gevaarlijke eigenschappen van de afvalstoffen, de stoffen waarmee zij niet mogen worden gemengd en de bij behandeling van de afvalstoffen te treffen voorzorgsmaatregelen.
4.
Voordat de gevaarlijke afvalstoffen bij de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie worden aanvaard, volgt de exploitant van de installatie ten minste de volgende procedures:
- a)
controle van de documenten die vereist zijn op grond van Richtlijn 2008/98/EG alsmede, in voorkomend geval, op grond van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (1) en de wetgeving inzake het vervoer van gevaarlijke goederen;
- b)
behalve wanneer dit niet gepast is, representatieve bemonstering, zo mogelijk voordat de lading wordt gelost, om aan de hand van controles na te gaan of de monsters met de in lid 3 bedoelde informatie overeenstemmen en om het de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken de aard van de behandelde afvalstoffen vast te stellen.
De onder b) bedoelde monsters worden gedurende ten minste een maand na de verbranding of meeverbranding van de betrokken afvalstoffen bewaard.
5.
De bevoegde autoriteit kan afwijkingen van de leden 2, 3 en 4 toestaan voor afvalverbrandingsinstallaties of afvalmeeverbrandingsinstallaties die deel uitmaken van een onder hoofdstuk II vallende installatie en die uitsluitend binnen die installatie zelf geproduceerd afval verbranden of meeverbranden.
Voetnoten
PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.