Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 51 Taken van de raad van bestuur
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Om ervoor te zorgen dat het Bureau zijn taken vervult, verricht de raad van bestuur de volgende werkzaamheden:
- a)
stelt het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau tijdens het voorgaande jaar vast, zendt het vóór 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en maakt het openbaar;
- b)
stelt jaarlijks, bij tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, na ontvangst van het advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 52 het programmeringsdocument van het Bureau vast;
- c)
stelt bij tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het Bureau vast en oefent andere functies met betrekking tot de begroting van het Bureau uit in overeenstemming met hoofdstuk 10;
- d)
stelt procedures op voor het nemen van beslissingen door de uitvoerend directeur;
- e)
stelt beleid, werkmethoden en procedures vast met betrekking tot bezoeken, audits en inspecties uit hoofde van de artikelen 11, 33 en 34;
- f)
stelt zijn reglement van orde vast;
- g)
stelt de in artikel 39 bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast en houdt ze up-to-date;
- h)
oefent, onverminderd lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (hierna: ‘het Statuut’ en ‘de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden’), zoals vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), respectievelijk zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag en aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag;
- i)
neemt met redenen omklede beslissingen met betrekking tot de opheffing van immuniteit overeenkomstig artikel 17 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
- j)
legt uitvoeringsvoorschriften voor het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden ter goedkeuring aan de Commissie voor, voor zover zij verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, volgens de procedure van artikel 110 van het ambtenarenstatuut;
- k)
benoemt de uitvoerend directeur, verlengt zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie, naargelang van het geval, bij tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, overeenkomstig artikel 68;
- l)
benoemt de leden van het uitvoerend comité met tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, overeenkomstig artikel 53;
- m)
stelt een mandaat vast voor de in artikel 53 bedoelde taken van de raad van bestuur;
- n)
neemt beslissingen met betrekking tot de in artikel 75, lid 2, bedoelde regelingen;
- o)
stelt de leden van de kamers van beroep aan, of ontheft ze uit hun functie, bij tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, overeenkomstig artikel 55 en artikel 56, lid 4;
- p)
neemt een beslissing inzake het regime voor detachering van nationale deskundigen bij Bureau, overeenkomstig artikel 69;
- q)
stelt een strategie voor fraudebestrijding vast die evenredig is met de risico's van fraude en uitgaat van een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen;
- r)
zorgt voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de diverse interne of externe auditverslagen en beoordelingen, om zich ervan te vergewissen dat deuitvoerend directeur passende maatregelen neemt;
- s)
stelt regels vast ter voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot leden van de raad van bestuur en van de kamers van beroep en van de deelnemers aan de werkgroepen en andere groepen als bedoeld in artikel 5, lid 2, en andere medewerkers die niet vallen onder het Statuut. Deze regels omvatten bepalingen inzake belangenverklaringen en, in voorkomend geval, met betrekking tot kwesties na beëindiging van het dienstverband;
- t)
stelt richtsnoeren op, evenals de lijst van hoofdpunten die moeten worden opgenomen in de samenwerkingsovereenkomsten tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties, met inachtneming van de bepalingen in artikel 76;
- u)
stelt een kadermodel vast voor de in artikel 76, lid 2, bedoelde financiële verdeling van de vergoedingen en kosten die door de aanvrager worden betaald in verband met de toepassing van de artikelen 14, 20 en 21;
- v)
stelt procedures vast voor medewerking van het Bureau en het personeel ervan in nationale gerechtelijke procedures;
- w)
stelt reglementen van orde van werk- en andere groepen vast, evenals schalen voor de reis- en verblijfskosten van zijn leden, bedoeld in artikel 5, leden 5 en 9;
- x)
benoemt uit zijn leden een waarnemer die toeziet op de selectieprocedure van de Commissie voor de benoeming van de uitvoerend directeur;
- y)
stelt passende regels vast ter uitvoering van Verordening nr. 1 (1), volgens de in artikel 74, lid 1, omschreven stemprocedure.
2.
Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut neemt de raad van bestuur voor de toepassing van artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een beslissing om de desbetreffende bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die bevoegdheidsdelegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren. De uitvoerend directeur informeert de raad van bestuur over deze subdelegaties.
Overeenkomstig de eerste alinea kan de raad bestuur, indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een beslissing nemen om de delegatie van bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegaties tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uit te oefenen, dan wel te delegeren aan een van zijn leden of een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur. De gedelegeerde brengt over deze delegatie verslag uit aan de raad van bestuur.
Voetnoten
Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).