Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de regelgeving voor spoorwegen met betrekking tot technische veiligheids- en interoperabiliteitsaspecten, die nauw met elkaar verbonden zijn en een grotere harmonisering op EU-niveau vereisen. De jongste twee decennia is voor de spoorwegen relevante wetgeving vastgesteld, waaronder met name drie spoorwegpakketten, waarvan Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de meest relevante zijn.
- (2)
Om verdere stappen te zetten om de veiligheid en interoperabiliteit te verbeteren, moeten omvangrijke technische werkzaamheden worden verricht, die door een gespecialiseerde instantie moeten worden gestuurd. Om die reden was het in 2004 in het kader van het tweede spoorwegpakket noodzakelijk om binnen het bestaande institutionele kader en zonder te raken aan de bevoegdheidsevenwichten binnen de Unie een Europees bureau voor veiligheid op het spoor en -interoperabiliteit op te richten.
- (3)
Het Europees Spoorwegbureau (‘het Bureau’) is opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6) teneinde de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte zonder grenzen te bevorderen, en ertoe bij te dragen dat de spoorwegsector nieuw leven wordt ingeblazen en tegelijkertijd de onontbeerlijke veiligheidsvoordelen van de sector te consolideren. Het vierde spoorwegpakket bevat belangrijke wijzigingen om de eengemaakte Europese spoorwegruimte beter te doen functioneren dankzij een herschikking van Richtlijnen 2004/49/EG en 2008/57/EG, die beide direct aan de taken van het Bureau zijn gekoppeld. Deze richtlijnen hebben betrekking op de taken in verband met de afgifte van vergunningen voor voertuigen en de toekenning van veiligheidscertificaten op het niveau van de Unie. De wijzigingen verruimen de rol van het Bureau. Verordening (EG) nr. 881/2004 moet worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe rechtshandeling vanwege de ingrijpende wijziging van het takenpakket van het Bureau en van zijn interne organisatie.
- (4)
Het Bureau moet bijdragen aan de ontwikkeling van een echte Europese spoorwegcultuur en voorzien in een wezenlijk instrument voor dialoog, overleg en gedachtewisselingen tussen alle actoren uit de spoorwegsector, met inachtneming van hun respectieve functies, alsook van de technische kenmerken van de spoorwegsector. Bij het verrichten van zijn taken, en met name bij het opstellen van aanbevelingen en adviezen, moet het Bureau zo veel mogelijk rekening houden met externe spoorwegdeskundigheid, in het bijzonder met die van vakmensen uit de spoorwegsector en de betrokken nationale instanties. Het Bureau moet daarom bekwame en representatieve werkgroepen en andere groepen vormen die overwegend uit deze vakmensen bestaan.
- (5)
Om inzicht te verschaffen in de economische effecten en de impact van de spoorwegsector op de samenleving, dient het Bureau zijn betrokkenheid bij effectbeoordelingen verder te ontwikkelen zodat anderen, en met name de Commissie, de raad van bestuur van het Bureau (‘raad van bestuur’) en de uitvoerend directeur van het Bureau (‘uitvoerend directeur’), gefundeerde beslissingen kunnen nemen en de werkprioriteiten en de toewijzing van middelen binnen het Bureau doelmatiger worden beheerd.
- (6)
Het Bureau dient onafhankelijke en objectieve technische ondersteuning te bieden, met name aan de Commissie. Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (7) vormt de grondslag voor de opstelling en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (‘TSI's’), terwijl Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (8) de grondslag vormt voor de opstelling en herziening van de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (‘GVM's’), de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (‘GVD's’) en de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren (‘GVI's’). De continuïteit van de werkzaamheden en de stapsgewijze ontwikkeling van de TSI's, de GVM's, de GVI's en de GVD's vereisen een permanent technisch kader en een gespecialiseerde instantie met toegewijde personeelsleden met een hoog niveau van deskundigheid. Om deze reden heeft het Bureau tot taak de Commissie aanbevelingen en adviezen te verstrekken met betrekking tot de opstelling en herziening van de TSI's, GVM's, GVI's en GVD's. Het Bureau dient tevens onafhankelijk technisch advies te verstrekken op verzoek van de nationale veiligheidsinstanties en de nationale toezichthoudende instanties.
- (7)
Om de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen doelmatiger en onpartijdiger te maken, is het van wezenlijk belang het Bureau een centrale rol toe te kennen. Indien het exploitatiegebied tot één lidstaat beperkt is, moet de betrokken spoorwegonderneming kunnen kiezen of zij haar aanvraag voor een uniek veiligheidscertificaat bij het Bureau of bij de nationale veiligheidsinstantie indient. Richtlijn (EU) 2016/798 moet hierin voorzien.
- (8)
De huidige Richtlijn 2008/57/EG voorziet voor spoorwegvoertuigen voor elke lidstaat in een afzonderlijke vergunning tot indienststelling, behoudens in specifieke gevallen. De taskforce Voertuigautorisatie, die in 2011 door de Commissie is ingesteld, heeft diverse gevallen besproken waarbij fabrikanten en spoorwegondernemingen met een buitensporig trage en dure vergunningsprocedure werden geconfronteerd, en heeft een aantal verbeteringen voorgesteld. Aangezien sommige problemen hun oorsprong vinden in de complexiteit van de huidige voertuigvergunningsprocedure, moet die worden vereenvoudigd en, waar mogelijk, worden samengevoegd tot één enkele procedure. Voor elk spoorwegvoertuig zou nog één vergunning nodig zijn. Indien het gebruiksgebied beperkt is tot een of meer netwerken binnen één lidstaat, moet de aanvrager kunnen kiezen of hij zijn aanvraag voor een voertuigvergunning via het in deze verordening bedoelde éénloketsysteem bij het Bureau of bij de nationale veiligheidsinstantie indient. Dit zou de sector tastbare voordelen opleveren doordat de kosten en duur van de procedure worden teruggebracht en het risico op eventuele discriminatie, met name van nieuwe ondernemingen die zich op de spoorwegmarkt willen begeven, afneemt. Richtlijn (EU) 2016/797 moet hierin voorzien.
- (9)
Het is van essentieel belang dat Richtlijn (EU) 2016/797 en Richtlijn (EU) 2016/798 het veiligheidsniveau in het spoorwegsysteem van de Europese Unie niet doen dalen. In dit verband moet het Bureau de volle verantwoordelijkheid, waaronder de contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid hieromtrent, op zich nemen voor de voertuigvergunningen en de unieke veiligheidscertificaten die het afgeeft.
- (10)
Wat de aansprakelijkheid van het personeel van het Bureau bij de uitvoering van de aan het Bureau opgedragen taken betreft, dient het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing te zijn. Dat Protocol mag niet leiden tot onnodige vertragingen of ongegronde beperkingen van nationale gerechtelijke procedures. In geval van gerechtelijke procedures waarbij het personeel van het Bureau betrokken is en een personeelslid wordt verzocht voor de nationale rechter te verschijnen, dient de raad van bestuur onverwijld te beslissen om de immuniteit van het dat personeelslid op te heffen, mits die opheffing de belangen van de Unie niet schaadt. Een dergelijke beslissing dient met redenen omkleed te zijn en is onderworpen aan rechterlijke toetsing bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- (11)
Het Bureau dient loyaal samen te werken met de nationale justitiële autoriteiten, met name in gevallen waarin de betrokkenheid van het Bureau noodzakelijk is omdat het Bureau zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend met betrekking tot door het Bureau afgegeven vergunningen voor voertuigen en unieke veiligheidscertificaten, alsmede door het Bureau genomen besluiten tot goedkeuring van ERTMS-baanuitrustingsprojecten (Europees beheersysteem voor het spoorverkeer). Indien het Bureau of een lid van zijn personeel in de context van relevante nationale procedures om informatie wordt verzocht, dient het Bureau ervoor te zorgen dat een dergelijk verzoek om informatie of, indien nodig, deelname aan procedures, met gepaste zorgvuldigheid en binnen een redelijke termijn wordt behandeld. Daartoe dient de raad van bestuur passende procedures voor dergelijke situaties vast te stellen.
- (12)
Om werk te blijven maken van de ontwikkeling van een eengemaakte Europese spoorwegruimte, met name wat betreft het verstrekken van passende informatie aan klanten van het goederenvervoer en passagiers, en om een fragmentarische ontwikkeling van telematicatoepassingen te voorkomen, moet aan het Bureau met betrekking tot deze toepassingen een sterkere rol worden toegekend. Het Bureau moet, als bevoegd orgaan op het niveau van de Unie, een prominente rol toegewezen krijgen zodat het kan zorgen voor coherentie in de ontwikkeling en invoering van alle telematicatoepassingen. Te dien einde moet het Bureau bevoegd zijn om als systeemautoriteit voor telematicatoepassingen te fungeren en in die hoedanigheid alle overeenkomstige subsysteemeisen op Unieniveau te onderhouden, te bewaken en te beheren.
- (13)
Gezien het belang van het ERTMS voor de vlotte ontwikkeling van de eengemaakte Europese spoorwegruimte en de veiligheid daarvan, en ter voorkoming van de fragmentarische ontwikkeling, is het noodzakelijk de algehele coördinatie van het ERTMS op Unieniveau te versterken. Derhalve moet het Bureau, als de instantie op het niveau van de Unie met de meeste deskundigheid, een prominentere rol op dit vlak krijgen om te zorgen voor de coherente ontwikkeling van ERTMS, er mede voor te zorgen dat ERTMS-apparatuur voldoet aan de geldende specificaties, en ervoor te zorgen dat ERTMS-gerelateerde Europese onderzoeksprogramma's worden gecoördineerd met de ontwikkeling van de technische specificaties van ERTMS. In het bijzonder moet het Bureau voorkomen dat aanvullende nationale voorschriften inzake ERTMS afbreuk doen aan de interoperabiliteit ervan. Onverenigbare nationale voorschriften mogen echter uitsluitend op vrijwillige basis worden toegepast of moeten worden ingetrokken.
- (14)
Om de procedures voor het afgeven van vergunning voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving doelmatiger te maken en op Unieniveau te harmoniseren, is het van essentieel belang dat het Bureau voorafgaand aan aanbestedingen in verband met ERTMS-baanuitrusting, nagaat of de voorgenomen technische oplossingen volledig stroken met de desbetreffende TSI's en derhalve volledig interoperabel zijn. Richtlijn (EU) 2016/797 moet hierin voorzien. Het Bureau moet een groep oprichten van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties die actief zijn op het gebied van ERTMS. Deelname van dergelijke instanties aan de groep moet zo veel mogelijk worden gestimuleerd.
- (15)
Om tussen het Bureau en nationale veiligheidsinstanties de samenwerking te bevorderen en een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden te waarborgen, moet er een communicatieprotocol tussen hen worden ontwikkeld. Voorts moet er een gemeenschappelijk informatie- en communicatieplatform met een virtuele éénloketfunctie worden ontwikkeld, indien passend op basis van de bestaande toepassingen en registers, door de functies ervan uit te breiden teneinde het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties op de hoogte te houden over alle aanvragen voor vergunningen en veiligheidscertificeringen, de stadia van deze procedures en het resultaat ervan. Een belangrijke doelstelling van dit platform is het in een vroeg stadium bepalen van de behoefte aan coördinatie tussen de door de nationale veiligheidsinstanties en door het Bureau te nemen beslissingen bij verschillende aanvragen voor soortgelijke vergunningen en veiligheidscertificaten. Dergelijke gevallen moeten op beknopte wijze in kaart worden gebracht door automatische meldingen.
- (16)
De bevoegde nationale autoriteiten brengen doorgaans kosten in rekening voor het afgeven van voertuigvergunningen en unieke veiligheidscertificaten. Wanneer bevoegdheden naar het niveau van de Unie worden overgedragen, moet het Bureau gerechtigd zijn bij de aanvragers kosten in rekening te brengen voor het afgeven van de in de vorige overwegingen genoemde certificaten en vergunningen. Het is belangrijk om voor de aan het Bureau te betalen vergoedingen en kosten bepaalde beginselen vast te stellen. Het niveau van deze vergoedingen en kosten moet zo worden geraamd dat de volledige kosten van de verstrekte dienst worden gedekt, in voorkomend geval met inbegrip van de relevante kosten die voortvloeien uit de aan de nationale veiligheidsinstanties toegewezen taken. Deze vergoedingen en kosten zouden gelijk aan of lager dan het huidige gemiddelde voor de relevante diensten moeten zijn. De vergoedingen en kosten moeten op een transparante, eerlijke en eenvormige wijze worden vastgesteld, in samenwerking met de lidstaten, en mogen het concurrentievermogen van de Europese spoorwegsector niet aantasten. Bij het vaststellen ervan moet terdege rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van ondernemingen, en bedrijven mogen geen onnodige financiële lasten opgelegd krijgen. Er moet daarbij naargelang van het geval rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen.
- (17)
In het algemeen wordt ernaar gestreefd de nieuwe verdeling van functies en taken tussen de nationale veiligheidsinstanties en het Bureau efficiënt te laten verlopen, zonder de huidige hoge veiligheidsniveaus aan te tasten. Daartoe moeten samenwerkingsovereenkomsten tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties worden gesloten, die ook betrekking hebben op de kostenelementen. Het Bureau dient over voldoende middelen te beschikken om zijn nieuwe taken uit te voeren, en de planning voor de toekenning van die middelen moet gebaseerd zijn op duidelijk gedefinieerde behoeften.
- (18)
Bij het opstellen van aanbevelingen moet het Bureau rekening houden met netwerken die geïsoleerd zijn van de rest van de spoorwegsystemen van de Unie, en waarvoor om geografische of historische redenen specifieke deskundigheid is vereist. Wanneer de exploitatie beperkt is tot dergelijke netwerken, moet de aanvrager de noodzakelijke formaliteiten voor unieke veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen plaatselijk met de bevoegde nationale veiligheidsinstanties kunnen regelen. De samenwerkingsovereenkomsten die tussen het Bureau en de bevoegde nationale veiligheidsinstanties worden gesloten, moeten derhalve, ook om de administratieve lasten en kosten te beperken, een passende taakverdeling kunnen voorschrijven, zonder dat wordt geraakt aan de eindverantwoordelijkheid die het Bureau heeft voor het afgeven van de vergunning of het unieke veiligheidscertificaat.
- (19)
Rekening houdend met de kennis van nationale autoriteiten, en met name van de nationale veiligheidsinstanties, moet het Bureau bij het verlenen van de desbetreffende vergunningen en unieke veiligheidscertificaten de deskundigheid van die diensten op passende wijze kunnen benutten. Daartoe moet de detachering van nationale deskundigen naar het Bureau worden aangemoedigd.
- (20)
Richtlijn (EU) 2016/798 en Richtlijn (EU) 2016/797 moeten voorzien in onderzoek van nationale maatregelen vanuit een oogpunt van veiligheid en interoperabiliteit, en de verenigbaarheid ervan met de mededingingsregels. Voorts moeten deze richtlijnen de mogelijkheid voor de lidstaten beperken om nieuwe nationale voorschriften aan te nemen. Het huidige systeem waarin een groot aantal nationale voorschriften blijft bestaan, kan tot mogelijke conflicten met de voorschriften van de Unie leiden en aanleiding geven tot onvoldoende transparantie en mogelijke discriminatie van exploitanten, met inbegrip van kleine en nieuwe exploitanten. Om over te stappen op een systeem met echte, transparante en onpartijdige spoorwegvoorschriften op het niveau van de Unie is de geleidelijke vermindering van het aantal nationale voorschriften, inclusief exploitatievoorschriften, noodzakelijk. Een op onafhankelijke en onpartijdige deskundigheid gebaseerd advies is van essentieel belang op uniaal niveau. Met het oog hierop moet de rol van het Bureau worden versterkt.
- (21)
De nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties verschillen sterk van elkaar wat betreft de prestaties, de organisatie en de besluitvormingsprocedures op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit. Dit ondermijnt de goede werking van de eengemaakte Europese spoorwegruimte. Met name kleine en middelgrote ondernemingen die de spoorwegmarkt van een andere lidstaat willen betreden, kunnen hier nadelige effecten van ondervinden. Daarom is een betere coördinatie met het oog op grotere harmonisatie op het niveau van de Unie cruciaal. Daartoe dient het Bureau door middel van audits en inspecties toe te zien op de prestaties en de besluitvorming van de nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, indien nodig in samenwerking met nationale accreditatie-instanties.
- (22)
Op het gebied van veiligheid is het van belang om een zo groot mogelijke transparantie en doelmatige gegevensstromen te waarborgen. Toetsing van prestaties aan GVI's en het met elkaar verbinden van alle partijen in de sector is van belang en zou moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot de statistische aspecten is een nauwe samenwerking met Eurostat noodzakelijk.
- (23)
Om toe te zien op de voortgang inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit moet het Bureau de opdracht krijgen tweejaarlijks een verslag hierover te publiceren. Gelet op zijn technische deskundigheid en onpartijdigheid dient het Bureau tevens de Commissie bij te staan bij de uitoefening van haar toezicht op de toepassing van de Uniewetgeving inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit.
- (24)
De interoperabiliteit van het trans-Europees vervoersnetwerk dient te worden versterkt en bij het selecteren van nieuwe investeringsprojecten voor bijstand door de Unie moet naar interoperabiliteit worden gestreefd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). Het Bureau is het geschikte orgaan om aan deze doelstellingen bij te dragen, en dient voor projecten die betrekking hebben op het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) nauw samen te werken met de bevoegde organen van de Unie. Wat de invoering van ERTMS en ERTMS-projecten betreft, dient het Bureau aanvragers te helpen bij het uitvoeren van projecten die voldoen aan de TSI inzake besturing en seingeving.
- (25)
Het onderhoud van rollend materieel is een belangrijk onderdeel van het veiligheidssysteem. Bij gebrek aan een certificeringssysteem voor onderhoudswerkplaatsen bestaat er geen echte Europese markt voor het onderhoud van spoorwegmaterieel. Deze situatie heeft extra kosten voor de sector met zich meegebracht en leidt ertoe dat bepaalde trajecten met ledig materieel worden afgelegd. Derhalve dienen er geleidelijk gemeenschappelijke voorwaarden voor de certificering van onderhoudswerkplaatsen en van de met het onderhoud van andere voertuigen dan goederenwagons belaste entiteiten te worden ontwikkeld en te worden geactualiseerd. Het Bureau is het meest geschikte orgaan om passende oplossingen voor te stellen aan de Commissie.
- (26)
De voor het besturen van treinen vereiste beroepsbekwaamheden zijn van groot belang voor zowel de veiligheid op het spoor als de interoperabiliteit in de Unie. Beroepsbekwaamheden zijn bovendien een voorwaarde voor het vrije verkeer van werknemers in de spoorwegsector. Bij de behandeling van dit punt moet het bestaande kader op het gebied van de sociale dialoog worden geëerbiedigd. Het Bureau dient de nodige technische steun te verlenen om op het niveau van de Unie rekening te houden met dit aspect.
- (27)
Het Bureau moet de samenwerking tussen de nationale veiligheidsinstanties, de nationale onderzoeksorganen en de vertegenwoordigende instanties van de spoorwegsector die actief zijn op het niveau van de Unie, vergemakkelijken teneinde goede praktijken, de uitwisseling van relevante informatie en de verzameling van spoorweggerelateerde gegevens te bevorderen en toe te zien op de algemene veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem van de Unie.
- (28)
Om een zo groot mogelijk niveau van transparantie te waarborgen en alle partijen gelijke toegang te verschaffen tot relevante informatie, moeten de registers, in voorkomend geval, en de documenten inzake veiligheidsprocessen en spoorweginteroperabiliteit publiek toegankelijk zijn. Dat geldt ook voor vergunningen, unieke veiligheidscertificaten en andere relevante spoorwegdocumenten. Het Bureau dient efficiënte, gebruiksvriendelijke en gemakkelijk toegankelijke middelen te bieden om die informatie uit te wisselen en bekend te maken, met name via passende IT-oplossingen, teneinde de kosteneffectiviteit van het spoorwegsysteem te verbeteren en aan de operationele behoeften van de sector tegemoet te komen.
- (29)
De bevordering van innovatie en onderzoek op spoorweggebied is belangrijk en dient door het Bureau te worden aangemoedigd. Financiële steun die in het kader van de activiteiten van het Bureau op dit gebied wordt verstrekt, mag niet tot verstoring van de markt leiden.
- (30)
Om de doelmatigheid van de financiële steun van de Unie, de kwaliteit ervan en de compatibiliteit ervan met de desbetreffende technische voorschriften te vergroten, moet het Bureau een actieve rol spelen bij de beoordeling van spoorwegprojecten.
- (31)
Een correct en eensluidend begrip van veiligheids- en interoperabiliteitswetgeving op spoorweggebied, toepassingsrichtsnoeren en aanbevelingen van het Bureau zijn een voorwaarde voor de effectieve uitvoering van het spoorwegacquis en het functioneren van de spoorwegmarkt. Het Bureau moet daarom actief opleidingen en toelichting ter zake aanbieden.
- (32)
Gezien de nieuwe taken van het Bureau met betrekking tot de afgifte van vergunningen voor voertuigen en unieke veiligheidscertificaten, zal er veel behoefte zijn aan opleidings- en bekendmakingsactiviteiten op die gebieden. De nationale veiligheidsinstanties moeten worden uitgenodigd om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten, waar mogelijk kosteloos, met name wanneer zij betrokken zijn geweest bij de opstelling ervan.
- (33)
Om zijn taken goed te kunnen uitoefenen dient het Bureau te beschikken over rechtspersoonlijkheid en een eigen begroting, waarvoor de middelen in hoofdzaak afkomstig zijn van een bijdrage van de Unie en vergoedingen die door aanvragers worden betaald. De onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van het Bureau mogen niet in opspraak worden gebracht door een financiële bijdrage die het van lidstaten, derde landen of andere entiteiten ontvangt. Om onafhankelijkheid te garanderen in het dagelijkse beheer van het Bureau en in de adviezen, aanbevelingen en beslissingen die het uitbrengt, dient de organisatie van het Bureau transparant te zijn en dient de uitvoerend directeur de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Ook moet het personeel van het Bureau onafhankelijk zijn en moet het worden aangeworven op basis van zowel kort- als langlopende contracten teneinde de organisatorische kennis en de bedrijfscontinuïteit in stand te houden en tegelijk voor de nodige en permanente uitwisseling van deskundigheid met de spoorwegsector te zorgen. De uitgaven van het Bureau dienen betrekking te hebben op personeel, administratie, infrastructuur en werking, en onder meer ook op het bedrag dat aan de nationale veiligheidsinstanties wordt betaald voor hun werkzaamheden in het kader van de voertuigvergunning en de unieke veiligheidscertificering, overeenkomstig de relevante samenwerkingsovereenkomsten en de bepalingen van de uitvoeringshandeling ter bepaling van vergoedingen en kosten.
- (34)
Wat betreft het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten, is het van essentieel belang dat het Bureau onpartijdig optreedt, integriteit aantoont en strenge professionele normen hanteert. Er mag nooit enige gegronde aanleiding zijn om te vermoeden dat beslissingen worden beïnvloed door belangen die indruisen tegen de rol van het Bureau als orgaan dat in dienst staat van de gehele Unie, of door de particuliere belangen of connecties van een personeelslid van het Bureau, van een gedetacheerde nationale deskundige, van een lid van de raad van bestuur of de kamers van beroep, welke in strijd zouden zijn of zouden kunnen zijn met de correcte vervulling van de officiële taken van de betrokkene. Daarom moet de raad van bestuur voor het gehele Bureau alomvattende regels inzake belangenconflicten vaststellen. In deze regels dient rekening te worden gehouden met de aanbevelingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 15 van 2012.
- (35)
Om het besluitvormingsproces in het Bureau te stroomlijnen en ter wille van de efficiëntie en de effectiviteit, moet een bestuur met een tweetrapsstructuur worden ingesteld. Daartoe dienen de lidstaten en de Commissie vertegenwoordigd te zijn in een raad van bestuur die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, onder meer om de begroting op te stellen en het programmeringsdocument goed te keuren. De raad van bestuur, die algemene richtsnoeren voor de werkzaamheden van het Bureau dient te verstrekken, moet nauwer worden betrokken bij het controleren van de werkzaamheden van het Bureau, dit om het toezicht op administratieve en begrotingszaken te versterken. Er moet een kleiner uitvoerend comité worden opgericht dat op passende wijze de vergaderingen van de raad van bestuur voorbereidt en de besluitvorming van de raad van bestuur ondersteunt. De bevoegdheden van het uitvoerend comité moeten worden afgebakend in een door de raad van bestuur vast te stellen mandaat; daartoe behoren in voorkomend geval adviezen en voorlopige beslissingen behoren die vervolgens door de raad van bestuur definitief moeten worden goedgekeurd.
- (36)
Om de transparantie van de beslissingen van de raad van bestuur te waarborgen, dienen vertegenwoordigers van de betrokken sectoren de vergaderingen als waarnemer zonder stemrecht bij te wonen. De vertegenwoordigers van de verschillende sectorpartijen dienen door de Commissie te worden aangewezen op grond van hun representativiteit op het niveau van de Unie voor de spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerders, de spoorwegindustrie, de vakbondsorganisaties, de passagiers en de klanten van het goederenvervoer.
- (37)
Er moet worden gewaarborgd dat partijen die gevolgen ondervinden van door het Bureau genomen beslissingen, op onafhankelijke en onpartijdige wijze de nodige rechtsmiddelen kunnen uitoefenen. Er dient een passend beroepsmechanisme te worden ingesteld, zodat tegen beslissingen van de uitvoerend directeur beroep kan worden aangetekend bij een gespecialiseerde kamer van beroep.
- (38)
Indien het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties het niet eens zijn over de afgifte van unieke veiligheidscertificaten of voertuigvergunningen, dient een arbitrageprocedure te worden ingesteld opdat beslissingen in overleg en in goede samenwerking worden genomen.
- (39)
Een breder strategisch gezichtspunt met betrekking tot de activiteiten van het Bureau zou bijdragen tot een doeltreffendere planning en een doeltreffender beheer van de middelen, en de kwaliteit van de output van het Bureau ten goede komen. Dit wordt bevestigd en versterkt door Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (10). Daarom moet de raad van bestuur, na de betrokken belanghebbenden terdege te hebben geraadpleegd, één programmeringsdocument met de jaarlijkse en de meerjarige werkprogramma's aannemen en dit document regelmatig bijwerken.
- (40)
Wanneer het Bureau na de goedkeuring van het programmeringsdocument een nieuwe taak met betrekking tot de veiligheid en de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie krijgt toegewezen, moet de raad van bestuur indien nodig, nadat hij is nagegaan wat de gevolgen zijn voor de personele en budgettaire middelen, het programmeringsdocument wijzigen teneinde de nieuwe taak hierin op te nemen.
- (41)
De werkzaamheden van het Bureau dienen op transparante wijze te worden verricht. Er dient een effectieve controle door het Europees Parlement te worden gewaarborgd en met het oog daarop dient het Europees Parlement te worden geraadpleegd over het ontwerp van het meerjarige deel van het programmeringsdocument van het Bureau, en dient het de uitvoerend directeur van het Bureau te kunnen horen en het jaarverslag over de activiteiten van het Bureau te kunnen ontvangen. Het Bureau moet ook de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het publiek tot documenten toepassen.
- (42)
De afgelopen jaren, naarmate meer gedecentraliseerde agentschappen/bureaus werden opgericht, is de transparantie van en een betere controle over het beheer van de aan hen toegewezen financiering van de Unie vergroot, in het bijzonder met betrekking tot het opnemen in de begroting van vergoedingen, financiële controle, de kwijtingsbevoegdheid, bijdragen aan de pensioenregeling en interne begrotingsprocedure (gedragscode). Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) zou op soortgelijke wijze onverkort van toepassing moeten zijn op het Bureau, dat zou moeten toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (12).
- (43)
Het Bureau moet de aanpak van de Unie op het vlak van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit actief promoten in zijn betrekkingen met internationale organisaties en derde landen. Dit omvat onder andere het bevorderen, binnen de grenzen van de bevoegdheid van het Bureau, van wederzijdse toegang voor spoorwegondernemingen in de Unie tot de spoorwegmarkten van derde landen, en toegang van rollend materieel uit de Unie tot de netwerken van derde landen.
- (44)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening betreffende het onderzoek van ontwerpen voor nationale voorschriften en bestaande nationale voorschriften, het toezicht op de nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, de vaststelling van het huishoudelijk reglement van de kamers van beroep en de vaststelling van kosten die het Bureau in rekening mag brengen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).
- (45)
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de oprichting van een gespecialiseerde instantie voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke oplossingen op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, wegens de collectieve aard van de uit te voeren werkzaamheden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
- (46)
Voor een goede werking van het Bureau is het noodzakelijk om met betrekking tot het bestuur van het Bureau bepaalde beginselen toe te passen teneinde te voldoen aan de gezamenlijke verklaring en gemeenschappelijke aanpak die in juli 2012 door de interinstitutionele werkgroep voor gedecentraliseerde EU-agentschappen zijn overeengekomen en die tot doel hebben de activiteiten van de agentschappen te stroomlijnen en hun prestaties te verbeteren.
- (47)
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 december 2015 (PB C 56 van 12.2.2016, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).
Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem (zie bladzijde 44 van dit Publicatieblad).
Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (zie bladzijde 102 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).