Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 76 Samenwerking met nationale instanties en organen
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties sluiten voor de uitvoering van de artikelen 14, 20 en 21 samenwerkingsovereenkomsten rekening houdend met artikel 51, lid 1, onder t).
2.
Deze samenwerkingsovereenkomsten kunnen specifieke overeenkomsten of kaderovereenkomsten zijn, en er kunnen een of meer nationale veiligheidsinstanties bij betrokken zijn. Deze overeenkomsten bevatten een precieze beschrijving van de taken en voorwaarden voor de te leveren producten, de termijnen die voor de levering daarvan gelden en de wijze van verdeling van de door de aanvrager te betalen vergoedingen tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties. Bij die verdeling wordt rekening gehouden met het kadermodel bedoeld in artikel 51, lid 1, onder u).
3.
De samenwerkingsovereenkomsten kunnen ook specifieke samenwerkingsafspraken bevatten in het geval van spoorwegnetwerken die om geografische of historische redenen specifieke deskundigheid vereisen, waarbij het doel is de administratieve lasten en kosten voor de aanvrager zo laag mogelijk te houden. Indien die spoorwegnetwerken geïsoleerd zijn van het spoorwegsysteem in de rest van de Unie, kunnen dergelijke specifieke samenwerkingsafspraken onder meer de mogelijkheid behelzen taken aan de betrokken nationale veiligheidsinstanties uit te besteden wanneer dat nodig is om voor een doelmatige en evenredige toewijzing van middelen te zorgen.
4.
In het geval van lidstaten waar de spoorwijdte van hun netwerken verschilt van die van het hoofdspoorwegnetwerk in de Unie en die netwerken identieke technische en operationele eisen hebben als die van de aangrenzende derde landen, omvat een multilaterale samenwerkingsovereenkomst alle betrokken nationale veiligheidsinstanties in die lidstaten als bedoeld in artikel 21, lid 15, van Richtlijn (EU) 2016/797 en artikel 11, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/798.
5.
Die samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten voordat het Bureau zijn taken opneemt overeenkomstig artikel 83, lid 4.
6.
Het Bureau kan voor de uitvoering van de artikelen 14, 20 en 21 samenwerkingsovereenkomsten sluiten met andere nationale instanties en bevoegde organen.
7.
De samenwerkingsovereenkomsten laten de algemene verantwoordelijkheid van het Bureau voor het verrichten van zijn taken zoals uiteengezet in de artikelen 14, 20 en 21 onverlet.
8.
Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties mogen samenwerken en beste praktijken uitwisselen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2016/797 en Richtlijn (EU) 2016/798.