Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 56 Leden van de kamers van beroep
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
In het geval van een vaste kamer van beroep bedraagt de ambtstermijn van de leden en plaatsvervangers ten hoogste vier jaar en kan deze eenmaal worden verlengd. In andere gevallen is de ambtstermijn beperkt tot de duur van het beroep of de arbitrage.
2.
De leden van raden van beroep zijn onafhankelijk van alle bij het beroep of de arbitrage betrokken partijen en mogen geen andere taken binnen het Bureau vervullen. Zij zijn in hun beraadslagingen en bij het nemen van hun beslissingen niet aan instructies gebonden en vrij van belangenconflicten.
3.
De leden van een kamer van beroep zijn geen personeelsleden van het Bureau en worden bezoldigd voor hun werkelijke betrokkenheid bij een bepaalde beroeps- of arbitrageprocedure.
4.
De leden van een kamer van beroep mogen gedurende hun ambtstermijn niet uit hun ambt worden gezet, tenzij er ernstige gronden zijn voor deze ontheffing en de raad van bestuur hiertoe beslist.
5.
De leden van een kamer van beroep mogen tijdens hun ambtstermijn niet van de lijst van gekwalificeerde deskundigen worden verwijderd, tenzij er ernstige gronden zijn voor deze verwijdering en de Commissie hiertoe besluit.