Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 515/2014 vaststelling instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa
Artikel 8 Middelen in het kader van de tussentijdse evaluatie
Geldend
Geldend vanaf 21-05-2014
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 515/2014)
- Inwerkingtreding
21-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 515/2014)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Om het bedrag bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c), uiterlijk op 1 juni 2017 toe te wijzen, houdt de Commissie rekening met de werklast van de lidstaten in verband met het grensbeheer, met inbegrip van opsporings- en reddingsactiviteiten die voortvloeien uit grensbewakingsoperaties op zee en evaluatieverslagen die worden opgesteld als onderdeel van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme, evenals met de bedreigingen aan de buitengrenzen voor de periode 2017–2020 en factoren die de veiligheid aan de buitengrenzen in de periode 2014–2016 hebben aangetast. Dat bedrag wordt verdeeld onder de lidstaten op basis van een weging van de volgende categorieën van grenzen, rekening houdend met lid 6 van dit artikel:
- a)
45 % voor zeebuitengrenzen;
- b)
38 % voor landbuitengrenzen;
- c)
17 % voor luchthavens;
2.
Voor de zeebuitengrenzen en de landbuitengrenzen is de berekening van het bedrag gebaseerd op de lengte van de buitengrenssectoren vermenigvuldigd met een dreigingsniveau (minimaal, normaal, middelgroot, groot) voor iedere grenssector, als volgt:
- a)
coëfficiënt 0,5 voor minimale dreiging;
- b)
coëfficiënt 1 voor normale dreiging;
- c)
coëfficiënt 3 voor middelgrote dreiging;
- d)
coëfficiënt 5 voor grote dreiging.
3.
Voor de luchthavens wordt de toewijzing voor iedere lidstaat als volgt berekend:
- a)
50 % op basis van het aantal personen dat de buitengrenzen overschrijdt;
- b)
50 % op basis van het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd.
4.
Overeenkomstig het risicoanalyseverslag van Frontex en in overleg met Frontex en, in voorkomend geval, andere agentschappen van de Unie, stelt de Commissie dreigingsniveaus vast voor iedere buitengrenssector van de lidstaten voor de periode 2017–2020. De dreigingsniveaus zijn gebaseerd op de volgende factoren:
- a)
lasten met betrekking tot het grensbeheer aan de buitengrenzen;
- b)
factoren die van invloed zijn geweest op de veiligheid aan de buitengrenzen van de lidstaten in de periode 2014–2016;
- c)
veranderingen in het beleid van de Unie, bijvoorbeeld het visumbeleid;
- d)
mogelijke toekomstige trends inzake migratiestromen en risico's van illegale activiteiten in verband met illegale overschrijding door personen van de buitengrenzen, en
- e)
te verwachten politieke, economische en sociale ontwikkelingen in derde landen, met name in buurlanden.
De Commissie wisselt met de lidstaten van gedachten alvorens het verslag met de dreigingsniveaus openbaar te maken.
5.
Voor de in lid 1 bedoelde verdeling van de middelen:
- a)
wordt rekening gehouden met de lijn tussen de gebieden, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 866/2004 (1), maar niet met de zeegrens ten noorden van die lijn, ofschoon die lijn geen landbuitengrens vormt, zolang artikel 1 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte van 2003 inzake Cyprus van toepassing blijft;
- b)
wordt verstaan onder de uitdrukking ‘zeebuitengrens’: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Indien evenwel regelmatig langeafstandsoperaties moeten worden uitgevoerd om onrechtmatige grensoverschrijdingen te voorkomen, wordt onder die uitdrukking de uiterste grens van de gebieden met een grote dreiging verstaan. Deze uiterste grens wordt bepaald met inachtneming van de relevante gegevens over deze operaties in de periode 2014–2016 die de betrokken lidstaten hebben verstrekt.
6.
Voorts kunnen de lidstaten, na een uitnodiging van de Commissie uiterlijk 1 juni 2017, nog een extra toewijzing ontvangen, mits deze als zodanig in het nationaal programma is ingeschreven en moet worden gebruikt voor specifieke acties die in het licht van de prioriteiten van de Unie op dat moment moeten worden vastgesteld.
7.
De extra bedragen als bedoeld in dit artikel worden aan de betrokken lidstaten toegewezen bij een individueel financieringsbesluit waarmee hun nationale programma wordt goedgekeurd of herzien overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 514/2014.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 128).