Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 514/2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing
Artikel 14 Voorbereiding en goedkeuring van nationale programma's
Geldend
Geldend vanaf 21-05-2014
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 514/2014)
- Inwerkingtreding
21-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 150 (uitgifte: 20-05-2014, regelingnummer: 514/2014)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Financiering
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Elke lidstaat stelt op basis van de resultaten van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog een meerjarig nationaal programma vast in overeenstemming met de specifieke verordeningen.
2.
Elk voorgesteld nationaal programma heeft betrekking op de begrotingsjaren van de periode tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 en bevat het volgende:
- a)
een beschrijving van de uitgangssituatie in de lidstaat, aangevuld met de gegevens die nodig zijn om de omvang van de behoeften naar behoren te kunnen beoordelen;
- b)
een analyse van de behoeften in de lidstaat en de nationale doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze behoeften te voorzien;
- c)
een passende strategie om de met de steun van de Uniebegroting na te streven doelstellingen vast te leggen, met streefdoelen voor het bereiken ervan, een indicatief tijdschema en voorbeelden van geplande acties om deze doelstellingen te bereiken;
- d)
een omschrijving van de wijze waarop de doelstellingen van de specifieke verordeningen in acht worden genomen;
- e)
de mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de bij de specifieke verordeningen vastgestelde instrumenten en andere Unie-instrumenten en nationale instrumenten;
- f)
informatie over het op te zetten kader voor toezicht en evaluatie en de indicatoren die moeten worden gebruikt om de vorderingen in de uitvoering van de nagestreefde doelstellingen ten opzichte van de uitgangssituatie in de lidstaat te meten;
- g)
de uitvoeringsbepalingen voor het nationale programma waarin ook de bevoegde instanties worden aangegeven en een samenvattende beschrijving van het beoogde beheer- en controlesysteem;
- h)
een samenvattende beschrijving van de aanpak die wordt gekozen voor de uitvoering van het in artikel 12 vastgelegde partnerschapsbeginsel;
- i)
een ontwerpfinancieringsplan, op indicatieve basis uitgesplitst per begrotingsjaar van de periode, met een indicatie van de uitgaven voor technische bijstand;
- j)
de mechanismen en methoden die zullen worden gebruikt om het nationale programma onder de aandacht te brengen.
3.
De lidstaten dienen de voorgestelde nationale programma's uiterlijk drie maanden na het afsluiten van de in artikel 13 bedoelde beleidsdialoog bij de Commissie in.
4.
De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, het model vast volgens welke de nationale programma's moeten worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
5.
Alvorens een voorgesteld nationaal programma goed te keuren, gaat de Commissie na of:
- a)
het strookt met de doelstellingen van de specifieke verordeningen en het resultaat van de in artikel 13, lid 1, bedoelde beleidsdialoog;
- b)
de verdeling van de financiering van de Unie tussen de doelstellingen in het licht van de eisen van de specifieke verordeningen en, waar van toepassing, de rechtvaardiging van elke afwijking van de in de specifieke verordeningen opgenomen minimumpercentages correct zijn;
- c)
de doelstellingen, streefcijfers, indicatoren, het tijdschema en de voorbeelden van geplande acties in het voorgestelde nationaal programma relevant zijn in het licht van de door de lidstaten voorgestelde strategie;
- d)
de in lid 2, onder g), bedoelde uitvoeringsbepalingen relevant zijn in het licht van de geplande acties;
- e)
het voorgestelde programma in overeenstemming is met het Unierecht;
- f)
het complementair is met door andere Uniefondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds, verleende steun;
- g)
het, indien van toepassing in het kader van een specifieke verordening, qua doelstellingen en voorbeelden van acties in of met betrekking tot derde landen, samenhangt met de beginselen en doelstellingen betreffende het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie.
6.
De Commissie doet binnen drie maanden na de datum waarop het voorgestelde nationale programma is ingediend, haar opmerkingen toekomen. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een voorgesteld nationaal programma niet strookt met de doelstellingen van de specifieke verordening, in het licht van de nationale strategie of dat de financiering van de Unie die aan die doelstellingen zijn toegewezen ontoereikend is, of dat het programma niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, verzoekt zij de betrokken lidstaat om alle noodzakelijke bijkomende informatie te verstrekken en het voorgestelde nationale programma in voorkomend geval te wijzigen.
7.
Uiterlijk zes maanden na de formele indiening door de lidstaat keurt de Commissie elk nationaal programma goed, op voorwaarde dat adequaat rekening is gehouden met de opmerkingen van de Commissie.
8.
Onverminderd lid 7 informeert de Commissie het Europees Parlement over het definitieve resultaat van de toepassing van de leden 5 en 6, inclusief het in acht nemen of afwijken van de minimumpercentages die per doelstelling zijn vastgelegd in de relevante specifieke verordeningen.
9.
In het licht van nieuwe of onvoorziene omstandigheden kan, op initiatief van de Commissie of de betrokken lidstaat, een goedgekeurd nationaal programma opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien.