Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën
Bijlage VIII In de handel brengen en uitvoer
Geldend
Geldend vanaf 14-04-2024
- Bronpublicatie:
22-03-2024, PbEU L 2024, 2024/887 (uitgifte: 25-03-2024, regelingnummer: 2024/887)
- Inwerkingtreding
14-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-03-2024, PbEU L 2024, 2024/887 (uitgifte: 25-03-2024, regelingnummer: 2024/887)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Hoofdstuk A. Voorwaarden voor de handel binnen de Unie in levende dieren, sperma en embryo's
Afdeling A. Voorwaarden voor schapen en geiten en voor sperma en embryo's van die dieren
1. Bedrijven met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie en een gecontroleerd risico op klassieke scrapie
- 1.1.
Met het oog op de handel binnen de Unie stellen de lidstaten in voorkomend geval een officiële regeling vast, en oefenen daarop toezicht uit, voor het erkennen van bedrijven met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie en bedrijven met een gecontroleerd risico op klassieke scrapie. Op basis van die officiële regeling stellen zij in voorkomend geval lijsten op, en houden deze bij, van schapen- en geitenbedrijven met een verwaarloosbaar en met een gecontroleerd risico op klassieke scrapie.
- 1.2.
Een bedrijf met schapen met een TSE-resistente status van niveau I, zoals bepaald in hoofdstuk C, deel 4, punt 1, a), van bijlage VII, mag, indien er ten minste gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar geen geval van klassieke scrapie is bevestigd, worden erkend als bedrijf met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie.
Een bedrijf met schapen, geiten of beide mag ook worden erkend als bedrijf met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie als het ten minste gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar aan de volgende voorwaarden heeft voldaan:
- a)
de schapen en geiten zijn permanent geïdentificeerd en er worden registers bijgehouden zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- b)
de verplaatsingen van schapen en geiten van en naar het bedrijf worden geregistreerd;
- c)
alleen de volgende schapen en geiten mogen op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
schapen en geiten van bedrijven met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie;
- ii)
schapen en geiten van bedrijven die ten minste gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar of ten minste gedurende dezelfde periode als het bedrijf waarop zij worden binnengebracht, hebben voldaan aan de voorwaarden van de punten a) tot en met i);
- iii)
schapen met het prioneiwitgenotype ARR/ARR en geiten die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- iv)
schapen en geiten die voldoen aan de voorwaarden van punt i) of ii), behalve gedurende de periode waarin zij werden gehouden in een spermacentrum, mits het spermacentrum aan de volgende voorwaarden voldoet:
- —
het spermacentrum is erkend overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie (1);
- —
gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar zijn alleen schapen en geiten van bedrijven die gedurende die periode aan de voorwaarden van punten a), b) en e) hebben voldaan en die op gezette tijden door een officiële dierenarts of een door de bevoegde autoriteit gemachtigde dierenarts zijn gecontroleerd, in het spermacentrum binnengebracht;
- —
er zijn gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar geen gevallen van klassieke scrapie in het spermacentrum bevestigd;
- —
in het spermacentrum zijn bioveiligheidsmaatregelen van kracht om ervoor te zorgen dat schapen en geiten die in dat centrum worden gehouden en die afkomstig zijn van bedrijven met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie geen direct of indirect contact hebben met schapen en geiten die afkomstig zijn van bedrijven met een lagere status met betrekking tot klassieke scrapie;
- d)
het bedrijf wordt minimaal jaarlijks op gezette tijden door een officiële dierenarts of een daartoe door de bevoegde autoriteit gemachtigde dierenarts gecontroleerd om na te gaan of aan de voorwaarden van de punten a) tot en met i) wordt voldaan;
- e)
er zijn geen gevallen van klassieke scrapie bevestigd;
- f)
alle schapen en geiten van meer dan 18 maanden oud die zijn gestorven of om andere redenen dan slacht voor menselijke consumptie zijn gedood, worden in een laboratorium op klassieke scrapie onderzocht met de laboratoriummethoden en protocollen die zijn aangegeven in hoofdstuk C, punt 3.2, van bijlage X.
In afwijking van die specifieke voorwaarde kunnen de lidstaten besluiten dat alle schapen en geiten van meer dan 18 maanden oud zonder commerciële waarde die aan het eind van hun productieve leven worden geruimd in plaats van voor menselijke consumptie worden geslacht, door een officiële dierenarts worden gekeurd, en dat alle dieren die tekenen van vermagering of neurologische symptomen vertonen, in een laboratorium op klassieke scrapie worden onderzocht met de laboratoriummethoden en protocollen die zijn aangegeven in hoofdstuk C, punt 3.2, van bijlage X;
- g)
alleen de volgende eicellen en embryo’s van schapen en geiten mogen op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
eicellen en embryo’s van donordieren die sinds hun geboorte zijn gehouden in een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of op een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, of die aan de volgende vereisten voldoen:
- —
zij zijn permanent geïdentificeerd zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- —
zij zijn sinds hun geboorte gehouden op bedrijven waar tijdens hun verblijf geen gevallen van klassieke scrapie zijn bevestigd;
- —
zij vertoonden geen klinische tekenen van klassieke scrapie ten tijde van de winning van de eicellen of embryo’s;
- ii)
eicellen en embryo’s van schapen die drager zijn van ten minste één ARR-allel en van geiten die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- h)
alleen het volgende sperma van schapen en geiten mag op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
sperma van donordieren die sinds hun geboorte zijn gehouden in een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of op een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, of die aan de volgende vereisten voldoen:
- —
zij zijn permanent geïdentificeerd zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- —
zij vertoonden geen klinische tekenen van klassieke scrapie ten tijde van de winning van het sperma;
- ii)
sperma afkomstig van rammen met het prioneiwitgenotype ARR/ARR en van bokken die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- i)
de schapen en geiten op het bedrijf hebben geen direct of indirect contact, met inbegrip van gemeenschappelijk gebruik van weiden, met schapen en geiten van bedrijven met een lagere status met betrekking tot klassieke scrapie.
- 1.3.
Een bedrijf met schapen, geiten of beide mag worden erkend als bedrijf met een gecontroleerd risico op klassieke scrapie als het ten minste gedurende de voorafgaande periode van drie jaar aan de volgende voorwaarden heeft voldaan:
- a)
de schapen en geiten zijn permanent geïdentificeerd en er worden registers bijgehouden zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- b)
de verplaatsingen van schapen en geiten van en naar het bedrijf worden geregistreerd;
- c)
alleen de volgende schapen en geiten mogen op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
schapen en geiten van bedrijven met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie;
- ii)
schapen en geiten van bedrijven die ten minste gedurende de voorafgaande periode van drie jaar of ten minste gedurende dezelfde periode als het bedrijf waarop zij worden binnengebracht, hebben voldaan aan de voorwaarden van de punten a) tot en met i);
- iii)
schapen met het prioneiwitgenotype ARR/ARR en geiten die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- iv)
schapen en geiten die voldoen aan de voorwaarden van punt i) of ii), behalve gedurende de periode waarin zij werden gehouden in een spermacentrum, mits het spermacentrum aan de volgende voorwaarden voldoet:
- —
het spermacentrum is erkend overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686;
- —
gedurende de voorafgaande periode van drie jaar zijn alleen schapen en geiten van bedrijven die gedurende die periode aan de voorwaarden van de punten a), b) en e) hebben voldaan en die op gezette tijden door een officiële dierenarts of een door de bevoegde autoriteit gemachtigde dierenarts zijn gecontroleerd, in het spermacentrum binnengebracht;
- —
er zijn gedurende de voorafgaande periode van drie jaar geen gevallen van klassieke scrapie in het spermacentrum bevestigd;
- —
in het spermacentrum zijn bioveiligheidsmaatregelen van kracht om ervoor te zorgen dat schapen en geiten die in dat centrum worden gehouden en die afkomstig zijn van bedrijven met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie geen direct of indirect contact hebben met schapen en geiten die afkomstig zijn van bedrijven met een lagere status met betrekking tot klassieke scrapie;
- d)
het bedrijf wordt minimaal jaarlijks op gezette tijden door een officiële dierenarts of een daartoe door de bevoegde autoriteit gemachtigde dierenarts gecontroleerd om na te gaan of aan de voorwaarden van de punten a) tot en met i) wordt voldaan;
- e)
er zijn geen gevallen van klassieke scrapie bevestigd;
- f)
alle schapen en geiten van meer dan 18 maanden oud die zijn gestorven of om andere redenen dan slacht voor menselijke consumptie zijn gedood, worden in een laboratorium op klassieke scrapie onderzocht met de laboratoriummethoden en protocollen die zijn aangegeven in hoofdstuk C, punt 3.2, van bijlage X.
In afwijking van die specifieke voorwaarde kunnen de lidstaten besluiten dat alle schapen en geiten van meer dan 18 maanden oud zonder commerciële waarde die aan het eind van hun productieve leven worden geruimd in plaats van voor menselijke consumptie worden geslacht, door een officiële dierenarts worden gekeurd, en dat alle dieren die tekenen van vermagering of neurologische symptomen vertonen, in een laboratorium op klassieke scrapie worden onderzocht met de laboratoriummethoden en protocollen die zijn aangegeven in hoofdstuk C, punt 3.2, van bijlage X;
- g)
alleen de volgende eicellen en embryo’s van schapen en geiten mogen op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
eicellen en embryo’s van donordieren die sinds hun geboorte zijn gehouden in een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of op een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, of die aan de volgende vereisten voldoen:
- —
zij zijn permanent geïdentificeerd zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- —
zij zijn sinds hun geboorte gehouden op bedrijven waar tijdens hun verblijf geen gevallen van klassieke scrapie zijn bevestigd;
- —
zij vertoonden geen klinische tekenen van klassieke scrapie ten tijde van de winning van de eicellen of embryo’s;
- ii)
eicellen en embryo’s van schapen die drager zijn van ten minste één ARR-allel en van geiten die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- h)
alleen het volgende sperma van schapen en geiten mag op het bedrijf worden binnengebracht:
- i)
sperma van donordieren die sinds hun geboorte zijn gehouden in een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of op een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, of die aan de volgende vereisten voldoen:
- —
zij zijn permanent geïdentificeerd zodat zij tot hun bedrijf van geboorte kunnen worden getraceerd;
- —
zij vertoonden geen klinische tekenen van klassieke scrapie ten tijde van de winning van het sperma;
- ii)
sperma afkomstig van rammen met het prioneiwitgenotype ARR/ARR en van bokken die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen;
- i)
de schapen en geiten op het bedrijf hebben geen direct of indirect contact, met inbegrip van gemeenschappelijk gebruik van weiden, met schapen en geiten van bedrijven met een lagere status met betrekking tot klassieke scrapie.
- 1.4.
Indien een geval van klassieke scrapie wordt bevestigd op een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie of op een bedrijf dat een epidemiologisch verband heeft met een bedrijf met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie blijkens het in bijlage VII, hoofdstuk B, punt 1, bedoelde onderzoek, wordt het bedrijf met een verwaarloosbaar of gecontroleerd risico op klassieke scrapie onmiddellijk geschrapt van de in punt 1.1 van deze afdeling bedoelde lijst.
De lidstaat stelt de andere lidstaten die gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar, als het gaat om een bedrijf met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie, of gedurende de voorafgaande periode van drie jaar, als het gaat om een bedrijf met een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, schapen en geiten van oorsprong uit het besmette bedrijf, of uit op het besmette bedrijf gehouden schapen en geiten gewonnen sperma of embryo's, hebben binnengebracht, onmiddellijk in kennis.
2
Lidstaten of gebieden van een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie
- 2.1.
Wanneer een lidstaat van oordeel is dat er op zijn grondgebied of een deel daarvan een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie bestaat, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken, waaruit met name blijkt dat:
- a)
er een risicobeoordeling is uitgevoerd en is aangetoond dat er passende maatregelen bestaan en gedurende voldoende lange tijd genomen zijn om eventuele geconstateerde risico's aan te pakken. In de risicobeoordeling worden alle potentiële factoren voor het zich voordoen van klassieke scrapie en hun historische perspectief geïdentificeerd, met name:
- i)
de invoer of het binnenbrengen van mogelijk met klassieke scrapie besmette schapen en geiten of sperma en eicellen daarvan;
- ii)
de stand van de kennis over de structuur van de populatie en de schapen- en geitenhouderijpraktijken;
- iii)
de voederpraktijken, met inbegrip van de consumptie van vleesbeendermeel of kanen afkomstig van herkauwers;
- iv)
de invoer van melk en melkproducten van schapen en geiten, bestemd voor vervoedering aan schapen en geiten;
- b)
ten minste gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar schapen en geiten met klinische tekenen die op klassieke scrapie kunnen wijzen, zijn getest;
- c)
ten minste gedurende de voorafgaande periode van zeven jaar jaarlijks een voldoende groot aantal schapen en geiten ouder dan 18 maanden, dat representatief is voor de schapen en geiten die zijn geslacht, zijn gestorven of om andere redenen dan slacht voor menselijke consumptie zijn gedood, is getest, om met een betrouwbaarheid van 95 % klassieke scrapie te kunnen opsporen als die ziekte met een prevalentie van meer dan 0,1 % in die populatie aanwezig is, waarbij in die periode geen geval van klassieke scrapie is aangetroffen;
- d)
in de hele lidstaat het vervoederen van vleesbeendermeel en kanen afkomstig van herkauwers aan schapen en geiten al ten minste zeven jaar verboden is en dat verbod ook daadwerkelijk wordt toegepast;
- e)
het binnenbrengen van schapen en geiten alsmede sperma en embryo's daarvan uit andere lidstaten plaatsvindt overeenkomstig punt 4.1, onder b), of punt 4.2;
- f)
het binnenbrengen van schapen en geiten alsmede sperma en embryo's daarvan uit derde landen plaatsvindt overeenkomstig bijlage IX, hoofdstuk E of H.
- 2.2.
De status ‘verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie’ van de lidstaat of het gebied van de lidstaat kan worden erkend volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure.
De lidstaat deelt de Commissie elke wijziging van de overeenkomstig punt 2.1 ingediende informatie aangaande de ziekte mee.
De overeenkomstig dit punt erkende status ‘verwaarloosbaar risico’ kan in het licht van die mededeling volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure geschrapt worden.
- 2.3.
Lidstaten of gebieden van een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie:
- —
Oostenrijk,
- —
Tsjechische Republiek,
- —
Finland,
- —
Zweden.
3
Nationaal bestrijdingsprogramma voor klassieke scrapie
- 3.1.
Een lidstaat die voor zijn gehele grondgebied een nationaal bestrijdingsprogramma voor klassieke scrapie heeft,
- a)
kan dat nationale bestrijdingsprogramma aan de Commissie voorleggen met vermelding van met name:
- —
de spreiding van klassieke scrapie in de lidstaat;
- —
een rechtvaardiging van het nationale bestrijdingsprogramma, rekening houdend met de ernst van de ziekte en de kosten-batenverhouding;
- —
de verschillende statussen van de bedrijven en de normen die in elke categorie gehaald moeten worden;
- —
de testprocedures;
- —
de procedures voor de controle op het nationale bestrijdingsprogramma;
- —
de gevolgen voor het bedrijf van het verlies van de status, ongeacht de reden;
- —
de maatregelen die genomen moeten worden bij een positief resultaat van een overeenkomstig het nationale bestrijdingsprogramma uitgevoerde controle;
- b)
het onder a) bedoelde programma kan worden goedgekeurd volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure indien het voldoet aan de onder a) vermelde criteria; door de lidstaten voorgelegde wijzigingen van of aanvullingen op de programma's kunnen volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde procedure worden goedgekeurd.
- 3.2.
De nationale scrapiebestrijdingsprogramma's van de volgende lidstaten worden goedgekeurd:
- —
Denemarken,
- —
Slovenië.
4. Handel in schapen en geiten alsmede sperma en embryo's van die dieren binnen de Unie
De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
- 4.1.
voor schapen en geiten:
- a)
fokschapen en fokgeiten, bestemd voor lidstaten die geen verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie en geen goedgekeurd nationaal scrapiebestrijdingsprogramma hebben:
- i)
komen van een of meer bedrijven met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, of
- ii)
komen uit een lidstaat of een gebied van een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie, of
- iii)
als het gaat om schapen, hebben prioneiwitgenotype ARR/ARR en als het gaat om geiten, dragen ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen, mits zij niet afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor de in bijlage VII, hoofdstuk B, punten 3 en 4, beschreven beperkingen gelden;
- b)
schapen en geiten voor alle doeleinden met uitzondering van onmiddellijke slacht, bestemd voor lidstaten die een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of een goedgekeurd nationaal scrapiebestrijdingsprogramma hebben:
- i)
komen van een of meer bedrijven met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie, of
- ii)
komen uit een lidstaat of een gebied van een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie, of
- iii)
als het gaat om schapen, hebben prioneiwitgenotype ARR/ARR en als het gaat om geiten, dragen ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen, mits zij niet afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor de in bijlage VII, hoofdstuk B, punten 3 en 4, beschreven beperkingen gelden;
- c)
in afwijking van de punten a) en b) zijn de vereisten van die punten niet van toepassing op schapen en geiten die worden gehouden in en uitsluitend worden verplaatst tussen geconsigneerde inrichtingen zoals omschreven in artikel 4, punt 48, van Verordening (EU) 2016/429 (1);
- d)
in afwijking van de punten a) en b) kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat de handel binnen de Unie in dieren die niet voldoen aan de vereisten van die punten toestaan, mits zij voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaten van bestemming van die dieren heeft verkregen en de dieren aan de volgende voorwaarden voldoen:
- i)
het ras van de dieren is een met uitsterven bedreigd ras;
- ii)
de dieren worden in een stamboek voor dat ras in de lidstaat van verzending ingeschreven. Dit stamboek is opgesteld en wordt bijgehouden door een overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1012 erkende stamboekvereniging of een bevoegde autoriteit van die lidstaat, overeenkomstig artikel 38 van die verordening. De dieren moeten ook in een stamboek voor dat ras in de lidstaat van bestemming worden ingeschreven. Ook dit stamboek is opgesteld en wordt bijgehouden door een overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1012 erkende stamboekvereniging of een bevoegde autoriteit van die lidstaat, overeenkomstig artikel 38 van die verordening;
- iii)
in de lidstaat van verzending en in de lidstaat van bestemming voeren de in punt ii) bedoelde stamboekverenigingen of bevoegde autoriteiten een fokprogramma uit dat gericht is op de instandhouding van dat ras;
- iv)
de dieren zijn niet afkomstig van een bedrijf waarvoor de in bijlage VII, hoofdstuk B, punten 3 en 4, beschreven beperkingen gelden;
- v)
na de binnenkomst van de dieren die niet aan de vereisten van punt a) of b) voldoen op het ontvangende bedrijf in de lidstaat van bestemming, wordt de verplaatsing van alle schapen en geiten in dat bedrijf in overeenstemming met bijlage VII, hoofdstuk B, punt 3.4, beperkt voor een periode van drie jaar. Indien de lidstaat van bestemming een lidstaat met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie of met een goedgekeurd nationaal scrapiebestrijdingsprogramma is, wordt die beperking gedurende een periode van zeven jaar gehandhaafd.
In afwijking van de eerste alinea van dit punt is een dergelijke beperking op handel binnen de Unie of op verplaatsingen binnen de lidstaat niet van toepassing op dieren van een met uitsterven bedreigd ras die bestemd zijn voor een bedrijf waar dit met uitsterven bedreigd ras wordt gefokt. Het ras moet deel uitmaken van een op de instandhouding van het ras gericht rasfokprogramma dat wordt uitgevoerd door een stamboekvereniging zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2016/1012 of een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 38 van die verordening.
Na de handel binnen de Unie of de binnenlandse verplaatsing zoals bedoeld in punt v), tweede alinea, wordt de verplaatsing van alle schapen en geiten op het bedrijf dat, of de bedrijven die, uit hoofde van die afwijking verplaatste dieren ontvangen, beperkt overeenkomstig punt v), eerste en tweede alinea;
- 4.2.
sperma en embryo's van schapen en geiten:
- a)
worden gewonnen van dieren die sinds de geboorte ononderbroken zijn gehouden op een of meer bedrijven met een verwaarloosbaar of een gecontroleerd risico op klassieke scrapie, tenzij het bedrijf een spermacentrum is, mits het spermacentrum voldoet aan de voorwaarden van punt 1.3, onder c), iv), of
- b)
worden gewonnen van dieren die de drie jaar voorafgaande aan de winning ononderbroken zijn gehouden op een of meer bedrijven die drie jaar lang aan alle voorwaarden van punt 1.3, onder a) tot en met f), hebben voldaan, tenzij het bedrijf een spermacentrum is, mits het spermacentrum voldoet aan de voorwaarden van punt 1.3, onder c), iv), of
- c)
worden gewonnen van dieren die sinds de geboorte ononderbroken zijn gehouden in een land of gebied met een verwaarloosbaar risico op klassieke scrapie, of
- d)
als het gaat om sperma van schapen, wordt gewonnen van rammen met prioneiwitgenotype ARR/ARR en als het gaat om sperma van geiten, wordt gewonnen van bokken die drager zijn van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen, of
- e)
als het gaat om embryo’s van schapen, zijn drager van ten minste één ARR-allel, als het gaat om embryo’s van geiten, zijn drager van ten minste één van de K222-, D146- of S146-allelen.
Afdeling B
Vervallen.
Afdeling C. Voorwaarden voor hertachtigen
1. Lijst van lidstaten en gebieden daarvan die zijn vastgesteld in verband met Chronic Wasting Disease
- 1.1.
Lidstaten waar gevallen van Chronic Wasting Disease zijn bevestigd:
- a)
Finland
- b)
Zweden
- 1.2.
Gebieden in Finland en Zweden die zijn vastgesteld in verband met het risico op Chronic Wasting Disease als gevolg van traditionele grensoverschrijdende verplaatsingen van levende semi-gedomesticeerde rendieren naar en vanuit Noorwegen:
- a)
in Finland: het gebied tussen de Noors-Finse grens en het Noors-Finse rendierenhek;
- b)
in Zweden:
- –
het district Norrbotten,
- –
het district Västerbotten,
- –
het district Jämtland,
- –
het district Västernorrland,
- –
de gemeente Älvdalen in het district Dalarna,
- –
de gemeenten Nordanstig, Hudiksvall en Söderhamn in het district Gävleborg.
2. Verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit Noorwegen naar de Unie
- 2.1.
De verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit Noorwegen naar de Unie zijn verboden.
- 2.2.
In afwijking van punt 2.1 zijn de volgende verplaatsingen van levende hertachtigen toegestaan:
- a)
verplaatsingen vanuit Noorwegen naar de in punt 1.2, b), opgenomen gebieden in Zweden van levende semigedomesticeerde rendieren voor seizoensbegrazing, mits de bevoegde autoriteit van Zweden haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- b)
de terugkeer vanuit Noorwegen naar de in punt 1.2, b), vermelde gebieden in Zweden van levende semigedomesticeerde rendieren na seizoensbegrazing in Noorwegen, mits de bevoegde autoriteit van Zweden haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- c)
verplaatsingen vanuit Noorwegen naar de in punt 1.2, a), vermelde gebieden in Finland van levende semigedomesticeerde rendieren voor seizoensbegrazing;
- d)
de terugkeer vanuit Noorwegen naar Finland van levende semigedomesticeerde rendieren die in Noorwegen hebben gegraasd in het gebied tussen de Noors-Finse grens en het Noors-Finse rendierenhek;
- e)
verplaatsingen vanuit Noorwegen naar Zweden of Finland van levende hertachtigen voor onmiddellijke slacht, mits de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- f)
verplaatsingen vanuit Noorwegen naar de in punt 1.2, b), vermelde gebieden in Zweden van levende semigedomesticeerde rendieren voor sportieve of culturele evenementen, mits de bevoegde autoriteit van Zweden haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor de verplaatsing van elke zending verleent;
- g)
de terugkeer vanuit Noorwegen naar de in punt 1.2, b), vermelde gebieden in Zweden van levende semigedomesticeerde rendieren na deelname aan sportieve of culturele evenementen in Noorwegen, mits de bevoegde autoriteit van Zweden haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor de verplaatsing van elke zending verleent;
- h)
doorvoer van levende hertachtigen vanuit Noorwegen via Zweden of Finland naar Noorwegen, mits de bevoegde autoriteit van de lidstaat van doorvoer haar voorafgaande schriftelijke toestemming verleent.
3. Verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit de gebieden van Finland en Zweden die een traditie van grensoverschrijdende verplaatsingen met Noorwegen van semi-gedomesticeerde rendieren hebben
- 3.1.
Verplaatsingen van levende hertachtigen uit de in punt 1.2 vermelde gebieden zijn verboden.
- 3.2.
In afwijking van punt 3.1 zijn de volgende verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit de in punt 1.2 vermelde gebieden toegestaan
- a)
verplaatsingen van levende hertachtigen naar Noorwegen, mits de bevoegde autoriteit van Noorwegen haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- b)
verplaatsingen van levende hertachtigen voor onmiddellijke slacht in Finland of Zweden, mits de bevoegde autoriteit van bestemming haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- c)
verplaatsingen vanuit de in punt 1.2, b), vermelde gebieden van Zweden naar Finland van levende borendieren, mits de bevoegde autoriteit van Finland haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- d)
verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit een geconsigneerde inrichting als gedefinieerd in artikel 4, punt 48, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (1) en die zich bevindt in een in punt 1.2, b), van deze bijlage vermeld gebied, naar een geconsigneerde inrichting, zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 48, van Verordening (EU) 2016/429, in Zweden, mits de bevoegde autoriteit van Zweden haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent.
4. Verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit een lidstaat waar gevallen van Chronic Wasting Disease zijn vastgesteld
- 4.1.
Onverminderd het bepaalde in punt 3 zijn de verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit een in punt 1.1 vermelde lidstaat naar andere lidstaten verboden.
- 4.2.
In afwijking van punt 4.1 zijn de volgende verplaatsingen van levende hertachtigen vanuit een in punt 1.1 vermelde lidstaat toegestaan:
- a)
verplaatsingen van levende hertachtigen voor onmiddellijke slacht in een andere in punt 1.1 vermelde lidstaat of Noorwegen;
- b)
verplaatsingen van levende hertachtigen voor andere doeleinden dan onmiddellijke slacht naar een andere lidstaat als vermeld in punt 1.1 of naar Noorwegen, mits de bevoegde autoriteit van het land van bestemming haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent;
- c)
verplaatsingen van levende hertachtigen van een geconsigneerde inrichting als gedefinieerd in artikel 4, punt 48, van Verordening (EU) 2016/429 naar een geconsigneerde inrichting, zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 48, van Verordening (EU) 2016/429, in een andere lidstaat, mits de bevoegde autoriteit van bestemming haar voorafgaande schriftelijke toestemming voor dergelijke verplaatsingen verleent.
Hoofdstuk B. Voorwaarden met betrekking tot nakomelingen van dieren waarbij de verdenking van TSE bestaat of de aanwezigheid van TSE is bevestigd, zoals bedoeld in artikel 15, lid 2
De laatstgeboren nog levende nakomelingen van met een TSE besmette vrouwelijke runderen of van schapen of geiten waarbij BSE bevestigd is, die geboren zijn in de laatste twee jaar voordat of in de periode nadat de eerste klinische verschijnselen van de ziekte zich hebben voorgedaan, mogen niet in de handel worden gebracht.
Hoofdstuk C. Voorwaarden voor de intracommunautaire handel in bepaalde producten van dierlijke oorsprong
Afdeling A. producten
Voor de onderstaande producten van dierlijke oorsprong is het in artikel 16, lid 3, bedoelde verbod niet van toepassing, op voorwaarde dat die producten zijn afgeleid van runderen, schapen en geiten die aan de voorschriften van afdeling B voldoen:
- —
vers vlees;
- —
gehakt vlees;
- —
vleesbereidingen;
- —
vleesproducten.
Afdeling B. Voorschriften
De in afdeling a bedoelde producten moeten aan de volgende voorschriften voldoen:
- a)
aan de dieren waarvan de producten van runderen, schapen en geiten zijn afgeleid, zijn geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, vervoederd en zij zijn bij een ante- en een postmortemkeuring geschikt bevonden;
- b)
de dieren waarvan de producten van runderen, schapen of geiten zijn afgeleid, zijn niet geslacht met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij, na bedwelming van het dier, het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd;
- c)
de producten van runderen, schapen en geiten zijn niet afgeleid van:
- i)
gespecificeerd risicomateriaal zoals omschreven in bijlage V;
- ii)
zenuw- en lymfeweefsel dat bij het ontbenen is vrijgelegd;
- iii)
separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten.
Afdeling C. Lokstoffen voor de jacht op basis van urine van hertachtigen
- 1.
De verplaatsing naar de Unie van zendingen lokstoffen voor de jacht op basis van urine van hertachtigen van oorsprong uit Noorwegen is verboden.
- 2.
De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van lokstoffen voor de jacht op basis van urine van hertachtigen van oorsprong uit de in hoofdstuk A, afdeling C, punt 1.1, vermelde lidstaten is verboden.
Hoofdstuk D. Voorwaarden voor de uitvoer
Voor levende runderen en de daarvan afgeleide producten van dierlijke oorsprong gelden, wat de uitvoer naar derde landen betreft, de voorschriften van deze verordening voor het intracommunautair handelsverkeer.
Voetnoten
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).