Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/8.5:8.5 Sub-bewijsverzameling
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/8.5
8.5 Sub-bewijsverzameling
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620529:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Bijvoorbeeld via een keten van onderschikkende argumentaties (zie E.T. Feteris, Redelijkheid in juridische argumentatie, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, p. 252 e.v.).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bewijselementen kunnen een bepaalde mate van onzekerheid bevatten. Ik heb dat eerder aangegeven door elke stelling van de rechtsvindingsruimte aan te merken als een duplet (σ, P(σ)), waarbij P(σ) een maateenheid is voor de mate van onzekerheid ten aanzien van de stelling σ (zie paragraaf 4.6.7). Elk element van de bewijsverzameling E(ω) met bevestigend of ontkrachtend bewijs van een rechtsgevolg ω heeft dus een waarschijnlijkheidswaarde P(ω).
Vaak zal een onzeker bewijselement een nadere onderbouwing vergen.1 Stel bijvoorbeeld dat een bepaalde wettelijke bepaling als bewijselement in een bewijsverzameling is opgenomen. Het is denkbaar dat er ten aanzien van die wettelijke bepaling in de literatuur discussie bestaat ten aanzien van de vraag of de bepaling grammaticaal (naar de letter van de wet) of teleologisch (naar doel en strekking) moet worden geïnterpreteerd en dat de Hoge Raad daar in dat specifieke geval nog geen definitief oordeel over heeft geveld. Een belastingplichtige die uitgaat van een grammaticale interpretatie zal die keuze dan ook weer moeten onderbouwen. Hetzelfde geldt als hij uitgaat van een teleologische interpretatie (bijvoorbeeld aan de hand van de parlementaire geschiedenis). Zo ontstaat er een zekere mate van gelaagdheid in het bewijs.
Alles wat een bepaald bewijselement nader bewijst (dus wederom zowel bevestigend als ontkrachtend) gaat eveneens tot de bewijsverzameling behoren en speelt daarmee uiteindelijk een rol bij de waardering van de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomst. Het nadere bewijs dat dient als bewijs van een element uit de bewijsverzameling, kunnen we als een subbewijsverzameling aanmerken. Een sub-bewijsverzameling is dus een (echte) deelverzameling van de bewijsverzameling.
Als voor meerdere bewijselementen nader bewijs beschikbaar is, kan een bewijsverzameling meerdere sub-bewijsverzamelingen bevatten. Daarnaast is het denkbaar dat voor een sub-bewijselement ook weer nader bewijs beschikbaar is. In dat geval kan een sub-bewijsverzameling een sub-sub-bewijsverzameling bevatten. Vervolgens kunnen de bewijselementen van de subverzamelingen ook een bepaalde mate van onzekerheid hebben. Ook deze bewijselementen kunnen dus worden aangemerkt als een duplet (σ, P(σ)). In theorie kan hier een oneindige regressie van sub-sub-sub-enz… bewijselementen ontstaan. In de praktijk is dat echter niet denkbaar. Vaak stuit men wel op een bewijselement dat onweerlegbaar is. Als de wetgever tijdens de parlementaire behandeling van de wet bijvoorbeeld expliciet heeft uitgelegd wat doel en strekking van een wettelijke bepaling is, dan behoeft de historische inhoud van doel en strekking geen nadere onderbouwing. Dat neemt dan uiteraard niet weg dat het standpunt kan worden ingenomen dat doel en strekking van de wet gezien de maatschappelijke ontwikkelingen thans anders moet worden uitgelegd (een evolutieve benadering), maar dat neemt niet weg dat over de historische inhoud van doel en strekking geen discussie meer zal ontstaan en dat partijen die als waar aan zullen merken.