Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/3.3:3.3 De materieelstrafrechtelijke competentie van de Europese Unie
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/3.3
3.3 De materieelstrafrechtelijke competentie van de Europese Unie
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De vraag naar de reikwijdte van de strafrechtelijke competentie van de Europese Unie is met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon verduidelijkt, maar niet volledig opgehelderd. De competentie van de Europese Unie wordt bepaald in het primaire Unierecht, dat tot stand wordt gebracht door de lidstaten.1 Het primaire recht vormt de grondslag voor de totstandkoming van secundair of afgeleid recht, dat door de instellingen wordt gecreëerd.2 Op die manier kennen de lidstaten bevoegdheden toe aan de Europese Unie en bakenen zij die bevoegdheden af. Het kan echter nauwelijks verbazing wekken dat in de praktijk de grenzen van de bevoegdheden worden opgezocht en regelmatig inzet zijn van strijd tussen de instellingen. Twee twistpunten in relatie tot het strafrecht zijn de vraag of harmonisatie op grond van artikel 83 VWEU steeds beperkt is tot minimumharmonisatie of ook totale harmonisatie mogelijk maakt, en of er een bevoegdheid bestaat tot het verplichten van strafbaarstellingen buiten artikel 83VWEU om, eventueel zelfs rechtstreeks in een verordening. In deze paragraaf wordt geschetst dat totale harmonisatie en het gebruik van artikel 325VWEU als rechtsgrondslag voor de harmonisatie van strafrecht niet als volslagen onrealistische toekomstscenario’s terzijde kunnen worden geschoven. Om die reden wordt in het vervolg van dit boek rekening gehouden met die mogelijkheden. Eerst wordt een zeer korte historische schets gegeven van het groeiend belang van het strafrecht voor het Europees project. Vervolgens wordt het onderscheid geschetst tussen negatieve integratie, waarbij de rechtsordes van de lidstaten op elkaar worden aangepast doordat zij bepaalde gedragingen niet verbieden, en positieve integratie, waarbij lidstaten bepaalde gedragingen juist wel verbieden. Ten derde komt aan de orde welke betekenis moet worden gehecht aan de beperking van de strafrechtelijke competentie in artikel 83VWEU tot ‘minimumvoorschriften’. Tot slot komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid bestaat dat strafrecht wordt geharmoniseerd buiten artikel 83VWEU om.
3.3.1 Het strafrecht als beleidsterrein van de EU3.3.2 Negatieve integratie: materieel strafrecht als belemmering van het vrij verkeer3.3.3 Positieve integratie: harmonisatie van materieel strafrecht3.3.4 De bevoegdheid tot vaststelling van ‘minimumvoorschriften’3.3.5 Harmonisatiebevoegdheden buiten artikel 83 VWEU?