Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.2.5:3.2.5 Opleggen boete
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.2.5
3.2.5 Opleggen boete
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620510:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 22 september 1999, nr. 34 834, BNB 2000/122, overweging 3.
HR 3 december 2010, nr. 09/04514, BNB 2011/59, overweging 3.5 en 3.6.1.
Zie ook de nadere analyse van J.A.R. van Eijsden in zijn noot onder BNB 2011/59.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als de inspecteur tot vervolging overgaat en een boete oplegt, dan is deze volgens de Hoge Raad verplicht om aan te geven of sprake is van opzet dan wel van grove schuld. De Hoge Raad verwijst daarbij naar het in artikel 6, lid 3, onderdeel a, EVRM neergelegde recht van eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, om onverwijld en in bijzonderheden op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Dit recht houdt volgens de Hoge Raad mede in dat de inspecteur de belastingplichtige aan wie hij een verhoging wil opleggen, kenbaar moet maken niet alleen aan welke feitelijke gedragingen van de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur is te wijten dat te weinig belasting is geheven, maar ook of die gedragingen naar zijn oordeel moeten worden gekwalificeerd als opzet, dan wel (desgewenst: subsidiair) als grove schuld. 1
De vraag is vervolgens op welk tijdstip moet worden beoordeeld of sprake is van opzet, voorwaardelijk opzet of grove schuld. Het aanknopingspunt is de aangifte. Dat is namelijk het moment waarop een belastingplichtige zijn fiscale positie tegenover de Belastingdienst kenbaar maakt. Er moet dus worden vastgesteld of sprake is van opzet, voorwaardelijk opzet of grove schuld ten tijde van het indienen van de aangifte. Als nadien informatie opkomt die niet aan de inspecteur wordt doorgegeven, dan kan ten aanzien daarvan volgens de Hoge Raad in ieder geval niet worden gesproken van (voorwaardelijk) opzet. Ook bij de beoordeling van een vergrijpboete geldt dat de bewustheid die vereist is om (voorwaardelijk) opzet te kunnen aannemen in een geval als het onderhavige aanwezig moet zijn op het moment waarop de aangifte werd gedaan.2 Waar de boete betrekking heeft op een aangifte, is het moment van doen van aangifte dus het ijkpunt voor de vraag of sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Als de belastingplichtige zich daarna bewust wordt van een fout in de aangifte waardoor geen of te weinig belasting wordt geheven en hij nalaat de inspecteur daarover in te lichten, is dus geen sprake van (voorwaardelijk) opzet.3
Overigens zij opgemerkt dat belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen met ingang van 1 januari 2012 op grond van artikel 10a AWR in een aantal gevallen uit eigener beweging de Belastingdienst mededeling moeten doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige moet de Belastingdienst dus informeren zodra hij ermee bekend is geworden dat eerder verstrekte gegevens of inlichtingen onjuist zijn. Dit geldt overigens alleen ten aanzien van een aantal specifiek in de wet opgenomen onderwerpen. In artikel 10a, lid 3, AWR is vastgelegd dat indien het niet nakomen van deze verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen. De begrippen ‘opzet’ en ‘grove schuld’ zijn in dit geval hetzelfde als die in artikel 67e en 67f AWR en moeten dan ook hetzelfde worden uitgelegd.