Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:758 BW:Oplevering
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:758 BW
Oplevering
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. D.E. Alink, actueel t/m 18-11-2017
Actueel t/m
18-11-2017
Tijdvak
01-09-2003 tot: -
Auteur
mr. D.E. Alink
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:758 BW
In het algemeen wordt onder ‘oplevering’ verstaan het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing.1 Aan deze oplevering zijn verschillende juridische consequenties verbonden en daarom is van belang of en zo ja, wanneer er is opgeleverd. Art. 7:758 BW ziet zowel op de beantwoording van de vraag of er is opgeleverd als op de juridische gevolgen van de oplevering. Overigens zijn ook buiten art. 7:758 BW juridische gevolgen verbonden aan de oplevering.2
Twee van die gevolgen blijken uit art. 7:758 BW. Het eerste gevolg is dat op grond van lid 2 het werk na de oplevering voor risico van de opdrachtgever is. Het tweede is dat op grond van lid 3 de aannemer ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Maar, zoals gezegd, ook buiten art. 7:758 BW zijn er juridische gevolgen verbonden aan de oplevering. Zo is de opdrachtgever bij oplevering de volledige aannemingssom verschuldigd (behoudens een eventuele bedongen onderhoudstermijn). Voorts is oplevering vereist voor verjaring van de rechtsvordering wegens gebreken op grond van art. 7:761 lid 1 BW, terwijl de oplevering eveneens het startpunt vormt van de verjaringstermijn van art. 7:761 lid 2 BW. Ook kan de oplevering van belang zijn indien de overeenkomst een boetebeding bevat voor het geval van overschrijding van de bouwtermijn.3 Tevens kan oplevering relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of de aannemer een retentierecht kan uitoefenen.
Vereisten voor oplevering
Uit art. 7:758 BW volgt dat – voordat sprake is van een oplevering – de aannemer eerst te kennen zal dienen te geven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en dat de opdrachtgever vervolgens het werk dient te aanvaarden. Zowel deze kennisgeving door de aannemer als de respectievelijke aanvaarding door de opdrachtgever zijn vormvrij en kunnen bijvoorbeeld worden afgeleid uit het feitelijk ter beschikking stellen van het werk door de aannemer respectievelijk het feitelijk in gebruik nemen van het werk door de opdrachtgever.4 Nu de, hiervoor geduide, juridische gevolgen van de oplevering in het voordeel zijn van de aannemer, zal het in een procedure de aannemer zijn die zich erop beroept dat er is opgeleverd. Op de aannemer rusten dan ook overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er is opgeleverd.5
Dit ligt anders voor zover de opdrachtgever een contractuele boete vordert op de grond dat het werk niet tijdig is opgeleverd conform het bepaalde in de aannemingsovereenkomst. Op de opdrachtgever rusten conform de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van een dergelijke tekortkoming. Onderdeel daarvan is dat de oplevering in het geheel nog niet heeft plaatsgevonden dan wel te laat. De opdrachtgever beroept zich dan echter strikt genomen niet op een rechtsgevolg van de oplevering, maar juist op de afwezigheid althans niet tijdigheid daarvan. Indien in een dergelijke situatie in geschil is of er wel of niet (tijdig) is opgeleverd, ligt de bewijslast wat betreft de oplevering uiteindelijk bij de opdrachtgever.6
Stilzwijgende aanvaarding
De eerste volzin van lid 1 waarborgt dat de opdrachtgever de oplevering niet kan blokkeren door stil te zitten. Aldaar is namelijk bepaald dat indien de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn nadat de mededeling van de aannemer dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, het werk keurt en (al dan niet onder voorbehoud) aanvaardt dan wel (onder aanwijzing van gebreken) het werk weigert, hij geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard.7 Op de aannemer, die zich zal beroepen op deze stilzwijgende aanvaarding door de opdrachtgever, rusten de stelplicht en bewijslast te dienaangaande. Dat betekent dat de aannemer zal dienen te stellen en zonodig te bewijzen i) dat hij te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, ii) dat de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn heeft gekeurd en iii) dat de opdrachtgever het werk niet onder voorbehoud heeft aanvaard of onder aanwijzing van de gebreken heeft geweigerd.
Zie in andere zin Hof Amsterdam dat in zijn arrest van 4 oktober 2016 heeft overwogen dat niet was gesteld of gebleken dat de opdrachtgever het werk onder voorbehoud had aanvaard. Wel had de opdrachtgever gesteld dat zij overeenkomstig art. 7:758 lid 1 BW het werk onder aanwijzing van gebreken heeft geweigerd. Het hof heeft die stelling verworpen omdat dit niet uit de desbetreffende e-mails van de opdrachtgever kon worden afgeleid.8 Het hof lijkt hiermee aan te nemen dat de stelplicht wat betreft het weigeren onder aanwijzing van gebreken op de opdrachtgever rust (en mogelijk ook wat betreft het onder voorbehoud aanvaarden). Ook Hof Den Bosch – dat in zijn arrest van 20 januari 2015 heeft overwogen dat de opdrachtgever niet had toegelicht op welk moment na voltooing van de projecten zij het door de aannemer uitgevoerde werk zou hebben afgekeurd en om welke reden die afkeuring zou hebben plaatsgevonden – lijkt de stelplicht wat betreft de weigering bij de opdrachtgever te leggen.9
Weigering wegens gebreken
Als gezegd kan de opdrachtgever het werk weigeren onder aanwijzing van de gebreken. In dat geval vindt er geen stilzwijgende aanvaarding plaats. De aannemer kan zich op het standpunt stellen dat de weigering ten onrechte is, omdat er geen gebreken zijn dan wel omdat de gebreken de weigering niet rechtvaardigen. Wat betreft dit laatste is blijkens de rechtspraak de aard van de gebreken van belang voor de beantwoording van de vraag of het werk geweigerd mag worden of onder voorbehoud moet worden aanvaard.10
Het is de vraag wat de juridische gevolgen zijn als de door de opdrachtgever gestelde gebreken niet aanwezig zijn en de opdrachtgever ten onrechte het werk heeft geweigerd. Voor de beantwoording van die vraag is relevant dat de medewerkingsverplichting van de opdrachtgever om de oplevering te aanvaarden, in het algemeen wordt geduid als een Obliegenheit en dus niet als een rechtens afdwingbare verplichting, zij het dat uit de aannemingsovereenkomst zelf kan volgen dat wel sprake is van een afdwingbare verplichting.11 Behoudens indien anders volgt uit de aannemingsovereenkomst, kan de opdrachtgever dus niet worden gedwongen de oplevering te aanvaarden. De consequentie daarvan is dat een onterechte weigering door de opdrachtgever niet leidt tot de conclusie dat sprake is van oplevering. De redenering dat een onterechte weigering door de opdrachtgever gelijk zou moeten worden gesteld met een stilzwijgende aanvaarding van de oplevering, lijkt me niet juist.12 De negatieve gevolgen van de onterechte weigering komen uiteraard wel voor rekening van de opdrachtgever.13
Voor zover een onterechte weigering wegens afwezigheid van gebreken wel juridische gevolgen heeft, is het standpunt van de opdrachtgever dat er zodanige gebreken zijn dat hij het werk mag weigeren mijns inziens een betwisting van de door de aannemer gestelde oplevering. De oplevering behelst immers het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing. De opdrachtgever betwist dat hieraan is voldaan met de stelling dat sprake is van zodanige gebreken dat hij de oplevering niet hoeft te aanvaarden. Dit brengt dan met zich dat overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast dat er geen sprake is van gebreken die aan de oplevering in de weg staan, op de aannemer rusten.
Zie, zowel wat betreft de gevolgen van een onterechte weigering als wat betreft de stelplicht betreffende de gebreken, in andere zin Hof Leeuwarden, dat heeft geoordeeld dat bij het onderhavige werk slechts plaats was voor weigering van oplevering, wanneer de geconstateerde gebreken van dien aard waren dat zij in de weg stonden aan de ingebruikneming. Dat was volgens het hof gesteld noch gebleken. Ook als had komen vast te staan dat sprake was van gebreken, hadden de opdrachtgevers hierom niet de oplevering geheel mogen weigeren, maar hadden zij wat dit betreft hooguit onder voorbehoud van reparatie dienen te aanvaarden. Het hof was van oordeel dat sprake was van een oplevering onder voorbehoud van gebreken, zodat de garantieperiode was gaan lopen vanaf het moment van oplevering.14
Risico-overgang (lid 2)
Ingevolge lid 2 komt het werk vanaf het moment van oplevering voor risico van de opdrachtgever. De tweede volzin van het artikellid preciseert wat het inhoudt, namelijk dat de opdrachtgever de prijs verschuldigd is ongeacht of het werk teniet is gegaan of achteruit is gegaan door een oorzaak die niet aan de aannemer kan worden toegerekend.
Indien na de oplevering het werk tenietgaat of achteruitgaat, zou de opdrachtgever – bijvoorbeeld in reactie op een vordering van de aannemer tot betaling van de aanneemsom – zich op het standpunt kunnen stellen dat deze tenietgang of achteruitgang aan de aannemer dient te worden toegerekend. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan de situatie dat het bezit van het werk door middel van bezitsverschaffing constituto possessorio wordt verschaft aan de opdrachtgever en vervolgens door nalatigheid van de aannemer de zaak tenietgaat.15 Alsdan rusten op de opdrachtgever de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het werk teniet is gegaan of achteruit is gegaan door een oorzaak die aan de aannemer kan worden toegerekend. Voor het overige gaat het in dit artikellid om een rechtsgevolg dat de wet verbindt aan oplevering, waarbij afzonderlijke vragen van stelplicht en bewijslast zich niet voordoen.
Decharge (lid 3)
Uit lid 3 volgt dat de aannemer na de oplevering ontslagen is van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Uit deze bepaling volgt een onderzoeksplicht voor de opdrachtgever, welke onderzoeksplicht gesanctioneerd wordt met een rechtsverlies. De wetgever heeft dit rechtsverlies willen beperken tot gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs had moeten ontdekken op het tijdstip van oplevering.16 De regeling betreft een nadere concretisering van de in art. 6:89 BW neergelegde regel.17
Wat betreft de stelplicht en de bewijslast dient mijns inziens wat betreft de beantwoording van de vraag of sprake is van een tekortkoming aansluiting te worden gezocht bij art. 6:74 BW en wat betreft de beantwoording van de vraag of de opdrachtgever het gebrek redelijkerwijs had kunnen ontdekken, bij art. 6:89 BW. Dit brengt dan met zich dat op de opdrachtgever de stelplicht en de bewijslast rusten dat sprake is van een tekortkoming.18 Op de aannemer rusten vervolgens in beginsel de stelplicht en de bewijslast dat de opdrachtgever de gebreken op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had kunnen ontdekken.19
Vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, 3, p. 28, waar wordt aangehaald de toelichting op het Benelux-ontwerp, onder meer inhoudende: ‘Het werk is stilzwijgend aanvaard wanneer de opdrachtgever nalaat binnen een redelijke termijn het werk te aanvaarden of op een andere wijze te reageren.’ Uit de zinsnede ‘of op een andere wijze te reageren’ leid ik af dat ook een onjuiste reactie, namelijk een onterechte weigering, niet leidt tot een stilzwijgende aanvaarding.
Zo kan worden betoogd dat, analoog aan art. 7:10 lid 2 BW, het risico van het werk overgaat zodra de opdrachtgever ten onrechte niet meewerkt aan de oplevering. Blijkens MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, 3, p. 29, is de regeling van lid 2 namelijk geïnspireerd op art. 7:10 lid 1 BW.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/129; E.M. Bruggeman, De privaatrechtelijke aspecten het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het Bouwen (deel II), aansprakelijkheid na oplevering (art. 7:758 BW), TBR 2016/92, p. 592.
Vgl. F.J.P. Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:89 BW, ‘aanvang klachttermijn’. Zie gedeeltelijk anders: M.A.B. Chao-Duivis, Nogmaals, naar een andere regeling van aansprakelijkheid na oplevering, exit het onderscheid verborgen en niet-verborgen gebreken, TBR 2016/80, p. 520-521.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:758 BW
Oplevering
mr. D.E. Alink, actueel t/m 18-11-2017
18-11-2017
01-09-2003 tot: -
mr. D.E. Alink
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:758 BW
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 758
Oplevering (lid 1)
Gevolgen van oplevering
In het algemeen wordt onder ‘oplevering’ verstaan het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing.1 Aan deze oplevering zijn verschillende juridische consequenties verbonden en daarom is van belang of en zo ja, wanneer er is opgeleverd. Art. 7:758 BW ziet zowel op de beantwoording van de vraag of er is opgeleverd als op de juridische gevolgen van de oplevering. Overigens zijn ook buiten art. 7:758 BW juridische gevolgen verbonden aan de oplevering.2
Twee van die gevolgen blijken uit art. 7:758 BW. Het eerste gevolg is dat op grond van lid 2 het werk na de oplevering voor risico van de opdrachtgever is. Het tweede is dat op grond van lid 3 de aannemer ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Maar, zoals gezegd, ook buiten art. 7:758 BW zijn er juridische gevolgen verbonden aan de oplevering. Zo is de opdrachtgever bij oplevering de volledige aannemingssom verschuldigd (behoudens een eventuele bedongen onderhoudstermijn). Voorts is oplevering vereist voor verjaring van de rechtsvordering wegens gebreken op grond van art. 7:761 lid 1 BW, terwijl de oplevering eveneens het startpunt vormt van de verjaringstermijn van art. 7:761 lid 2 BW. Ook kan de oplevering van belang zijn indien de overeenkomst een boetebeding bevat voor het geval van overschrijding van de bouwtermijn.3 Tevens kan oplevering relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of de aannemer een retentierecht kan uitoefenen.
Vereisten voor oplevering
Uit art. 7:758 BW volgt dat – voordat sprake is van een oplevering – de aannemer eerst te kennen zal dienen te geven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en dat de opdrachtgever vervolgens het werk dient te aanvaarden. Zowel deze kennisgeving door de aannemer als de respectievelijke aanvaarding door de opdrachtgever zijn vormvrij en kunnen bijvoorbeeld worden afgeleid uit het feitelijk ter beschikking stellen van het werk door de aannemer respectievelijk het feitelijk in gebruik nemen van het werk door de opdrachtgever.4 Nu de, hiervoor geduide, juridische gevolgen van de oplevering in het voordeel zijn van de aannemer, zal het in een procedure de aannemer zijn die zich erop beroept dat er is opgeleverd. Op de aannemer rusten dan ook overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er is opgeleverd.5
Dit ligt anders voor zover de opdrachtgever een contractuele boete vordert op de grond dat het werk niet tijdig is opgeleverd conform het bepaalde in de aannemingsovereenkomst. Op de opdrachtgever rusten conform de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van een dergelijke tekortkoming. Onderdeel daarvan is dat de oplevering in het geheel nog niet heeft plaatsgevonden dan wel te laat. De opdrachtgever beroept zich dan echter strikt genomen niet op een rechtsgevolg van de oplevering, maar juist op de afwezigheid althans niet tijdigheid daarvan. Indien in een dergelijke situatie in geschil is of er wel of niet (tijdig) is opgeleverd, ligt de bewijslast wat betreft de oplevering uiteindelijk bij de opdrachtgever.6
Stilzwijgende aanvaarding
De eerste volzin van lid 1 waarborgt dat de opdrachtgever de oplevering niet kan blokkeren door stil te zitten. Aldaar is namelijk bepaald dat indien de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn nadat de mededeling van de aannemer dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, het werk keurt en (al dan niet onder voorbehoud) aanvaardt dan wel (onder aanwijzing van gebreken) het werk weigert, hij geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard.7 Op de aannemer, die zich zal beroepen op deze stilzwijgende aanvaarding door de opdrachtgever, rusten de stelplicht en bewijslast te dienaangaande. Dat betekent dat de aannemer zal dienen te stellen en zonodig te bewijzen i) dat hij te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, ii) dat de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn heeft gekeurd en iii) dat de opdrachtgever het werk niet onder voorbehoud heeft aanvaard of onder aanwijzing van de gebreken heeft geweigerd.
Zie in andere zin Hof Amsterdam dat in zijn arrest van 4 oktober 2016 heeft overwogen dat niet was gesteld of gebleken dat de opdrachtgever het werk onder voorbehoud had aanvaard. Wel had de opdrachtgever gesteld dat zij overeenkomstig art. 7:758 lid 1 BW het werk onder aanwijzing van gebreken heeft geweigerd. Het hof heeft die stelling verworpen omdat dit niet uit de desbetreffende e-mails van de opdrachtgever kon worden afgeleid.8 Het hof lijkt hiermee aan te nemen dat de stelplicht wat betreft het weigeren onder aanwijzing van gebreken op de opdrachtgever rust (en mogelijk ook wat betreft het onder voorbehoud aanvaarden). Ook Hof Den Bosch – dat in zijn arrest van 20 januari 2015 heeft overwogen dat de opdrachtgever niet had toegelicht op welk moment na voltooing van de projecten zij het door de aannemer uitgevoerde werk zou hebben afgekeurd en om welke reden die afkeuring zou hebben plaatsgevonden – lijkt de stelplicht wat betreft de weigering bij de opdrachtgever te leggen.9
Weigering wegens gebreken
Als gezegd kan de opdrachtgever het werk weigeren onder aanwijzing van de gebreken. In dat geval vindt er geen stilzwijgende aanvaarding plaats. De aannemer kan zich op het standpunt stellen dat de weigering ten onrechte is, omdat er geen gebreken zijn dan wel omdat de gebreken de weigering niet rechtvaardigen. Wat betreft dit laatste is blijkens de rechtspraak de aard van de gebreken van belang voor de beantwoording van de vraag of het werk geweigerd mag worden of onder voorbehoud moet worden aanvaard.10
Het is de vraag wat de juridische gevolgen zijn als de door de opdrachtgever gestelde gebreken niet aanwezig zijn en de opdrachtgever ten onrechte het werk heeft geweigerd. Voor de beantwoording van die vraag is relevant dat de medewerkingsverplichting van de opdrachtgever om de oplevering te aanvaarden, in het algemeen wordt geduid als een Obliegenheit en dus niet als een rechtens afdwingbare verplichting, zij het dat uit de aannemingsovereenkomst zelf kan volgen dat wel sprake is van een afdwingbare verplichting.11 Behoudens indien anders volgt uit de aannemingsovereenkomst, kan de opdrachtgever dus niet worden gedwongen de oplevering te aanvaarden. De consequentie daarvan is dat een onterechte weigering door de opdrachtgever niet leidt tot de conclusie dat sprake is van oplevering. De redenering dat een onterechte weigering door de opdrachtgever gelijk zou moeten worden gesteld met een stilzwijgende aanvaarding van de oplevering, lijkt me niet juist.12 De negatieve gevolgen van de onterechte weigering komen uiteraard wel voor rekening van de opdrachtgever.13
Voor zover een onterechte weigering wegens afwezigheid van gebreken wel juridische gevolgen heeft, is het standpunt van de opdrachtgever dat er zodanige gebreken zijn dat hij het werk mag weigeren mijns inziens een betwisting van de door de aannemer gestelde oplevering. De oplevering behelst immers het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing. De opdrachtgever betwist dat hieraan is voldaan met de stelling dat sprake is van zodanige gebreken dat hij de oplevering niet hoeft te aanvaarden. Dit brengt dan met zich dat overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast dat er geen sprake is van gebreken die aan de oplevering in de weg staan, op de aannemer rusten.
Zie, zowel wat betreft de gevolgen van een onterechte weigering als wat betreft de stelplicht betreffende de gebreken, in andere zin Hof Leeuwarden, dat heeft geoordeeld dat bij het onderhavige werk slechts plaats was voor weigering van oplevering, wanneer de geconstateerde gebreken van dien aard waren dat zij in de weg stonden aan de ingebruikneming. Dat was volgens het hof gesteld noch gebleken. Ook als had komen vast te staan dat sprake was van gebreken, hadden de opdrachtgevers hierom niet de oplevering geheel mogen weigeren, maar hadden zij wat dit betreft hooguit onder voorbehoud van reparatie dienen te aanvaarden. Het hof was van oordeel dat sprake was van een oplevering onder voorbehoud van gebreken, zodat de garantieperiode was gaan lopen vanaf het moment van oplevering.14
Risico-overgang (lid 2)
Ingevolge lid 2 komt het werk vanaf het moment van oplevering voor risico van de opdrachtgever. De tweede volzin van het artikellid preciseert wat het inhoudt, namelijk dat de opdrachtgever de prijs verschuldigd is ongeacht of het werk teniet is gegaan of achteruit is gegaan door een oorzaak die niet aan de aannemer kan worden toegerekend.
Indien na de oplevering het werk tenietgaat of achteruitgaat, zou de opdrachtgever – bijvoorbeeld in reactie op een vordering van de aannemer tot betaling van de aanneemsom – zich op het standpunt kunnen stellen dat deze tenietgang of achteruitgang aan de aannemer dient te worden toegerekend. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan de situatie dat het bezit van het werk door middel van bezitsverschaffing constituto possessorio wordt verschaft aan de opdrachtgever en vervolgens door nalatigheid van de aannemer de zaak tenietgaat.15 Alsdan rusten op de opdrachtgever de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het werk teniet is gegaan of achteruit is gegaan door een oorzaak die aan de aannemer kan worden toegerekend. Voor het overige gaat het in dit artikellid om een rechtsgevolg dat de wet verbindt aan oplevering, waarbij afzonderlijke vragen van stelplicht en bewijslast zich niet voordoen.
Decharge (lid 3)
Uit lid 3 volgt dat de aannemer na de oplevering ontslagen is van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Uit deze bepaling volgt een onderzoeksplicht voor de opdrachtgever, welke onderzoeksplicht gesanctioneerd wordt met een rechtsverlies. De wetgever heeft dit rechtsverlies willen beperken tot gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs had moeten ontdekken op het tijdstip van oplevering.16 De regeling betreft een nadere concretisering van de in art. 6:89 BW neergelegde regel.17
Wat betreft de stelplicht en de bewijslast dient mijns inziens wat betreft de beantwoording van de vraag of sprake is van een tekortkoming aansluiting te worden gezocht bij art. 6:74 BW en wat betreft de beantwoording van de vraag of de opdrachtgever het gebrek redelijkerwijs had kunnen ontdekken, bij art. 6:89 BW. Dit brengt dan met zich dat op de opdrachtgever de stelplicht en de bewijslast rusten dat sprake is van een tekortkoming.18 Op de aannemer rusten vervolgens in beginsel de stelplicht en de bewijslast dat de opdrachtgever de gebreken op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had kunnen ontdekken.19
Voetnoten
1.
MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, 3, p. 17.
2.
H.P.C.W. Strang, GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:758 BW, aant. 1; M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/130.
3.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/130; H.P.C.W. Strang, GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:758 BW, aant. 1.
4.
H.P.C.W. Strang, GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:758 BW, aant. 1.1-1.4; M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI2017/125 en 2016; Aanneming van werk (Mon. BW nr. B84) 2013/66.
5.
Hof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7330, rov. 5.59.
6.
Vgl. Hof Amsterdam 15 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3853, rov. 3.6 -3.8.
7.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/126; H.P.C.W. Strang, GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:758 BW, aant. 1.5.
8.
Hof Amsterdam 4 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4026, rov. 4.5.
9.
Hof ’s-Hertogenbosch 20 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:128, rov. 3.7.3.
10.
H.P.C.W. Strang, GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:758 BW, aant. 1.6, met verdere verwijzingen aldaar.
11.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/126; Aanneming van werk (Mon. BW nr. B84) 2013/67.
12.
Vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, 3, p. 28, waar wordt aangehaald de toelichting op het Benelux-ontwerp, onder meer inhoudende: ‘Het werk is stilzwijgend aanvaard wanneer de opdrachtgever nalaat binnen een redelijke termijn het werk te aanvaarden of op een andere wijze te reageren.’ Uit de zinsnede ‘of op een andere wijze te reageren’ leid ik af dat ook een onjuiste reactie, namelijk een onterechte weigering, niet leidt tot een stilzwijgende aanvaarding.
13.
Zo kan worden betoogd dat, analoog aan art. 7:10 lid 2 BW, het risico van het werk overgaat zodra de opdrachtgever ten onrechte niet meewerkt aan de oplevering. Blijkens MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, 3, p. 29, is de regeling van lid 2 namelijk geïnspireerd op art. 7:10 lid 1 BW.
14.
Vgl. Hof Leeuwarden 12 februari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1394, rov. 4.4.3-4.4.6.
15.
Vgl. Asser/Hijma 7-I* 2013/506.
16.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/129; E.M. Bruggeman, De privaatrechtelijke aspecten het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het Bouwen (deel II), aansprakelijkheid na oplevering (art. 7:758 BW), TBR 2016/92, p. 592.
17.
M.A.M.C. van den Berg, Asser/Van den Berg 7-VI 2017/129.
18.
Vgl. V. van den Brink, bewerkt door W.L. Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:74 BW.
19.
Vgl. F.J.P. Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:89 BW, ‘aanvang klachttermijn’. Zie gedeeltelijk anders: M.A.B. Chao-Duivis, Nogmaals, naar een andere regeling van aansprakelijkheid na oplevering, exit het onderscheid verborgen en niet-verborgen gebreken, TBR 2016/80, p. 520-521.