Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.6.3
6.6.3 De feitenrechter en conforme interpretatie
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3361.
Rb Amsterdam 3 december 2004, ECLI:NL:RBAMS:2004:AR6884 en ECLI:NL:RBAMS:2004:AR6888, JOR 2005/13.
Rb Rotterdam 20 december 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BC0861, JOR 2008/46, m.nt. M.Nelemans.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3361.
Rb Den Bosch 7 december 2006, ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3896 / ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3897 / ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3903 / ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3905 / ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3934 / ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ3935, JGR 2007/1 en 2007/2, m.nt. M. Claessens.
Aldus de conclusie van A-G W.H. Vellinga bij HR 23 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL4343, punt 7.
In dit geval was bovendien ook die grens van 100 mg/kg overschreden.
Zo overwoog de Rechtbank Maastricht: ‘De strekking en reikwijdte van artikel 273f Sr dient dan ook te worden uitgelegd in het licht van deze internationale verdragen en ter sortering van het nuttig effect van die verdragen – kort gezegd het kunnen bestrijden van allerlei vormen van uitbuiting – dient de delictsomschrijving van artikel 273f Sr welwillend en ruim te worden uitgelegd.’ Rb Maastricht 22 maart 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BV9705.
Zie Rb Zeeland West-Brabant 21 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1911. Een richtlijnconforme interpretatie was mijns inziens verdedigbaar geweest, maar de rechtbank geeft niet expliciet aan of daarvan in dit geval sprake is.
Rb Midden-Nederland 9 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2679.
Esser & Dettmeijer-Vermeulen 2014.
Rb Haarlem 8 december 2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8985.
Rb Maastricht 22 maart 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BV9705.
Rb Midden-Nederland 9 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2679.
HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:670, NJ 2015/443, m.nt. Klip.
Suhr 2011, p. 306. In vergelijkbare zin Oppermann 2009, p. 149. Oppermann noemt conforme interpretatie ‘developing a new “topos” of justification for plainly any decision.’
De feitenrechter lijkt meer dan de Hoge Raad geneigd groot gewicht toe te kennen aan conforme interpretatie, in enkele gevallen zelfs groter dan de tekst van de wet. Om te beginnen zijn er uiteraard zaken waarin de feitenrechter een conforme interpretatie niet mogelijk acht, bijvoorbeeld omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet mag worden verzwaard,1 of omdat de richtlijn niet duidelijk genoeg is.2 Opvallend is wel dat ook de feitenrechter niet expliciet verwijst naar het Europeesrechtelijk legaliteitsbeginsel. In een zaak uit 2007 toetst de Rechtbank Rotterdam of een conforme interpretatie strijd zou opleveren met artikel 7EVRM, maar niet met de algemene beginselen van Gemeenschapsrecht of het Europeesrechtelijk legaliteitsbeginsel.3 Wel wordt soms op de Europeesrechtelijke grenzen van de plicht gewezen, maar niet op het Europeesrechtelijk legaliteitsbeginsel waar die grenzen aan ontspruiten.4 Daar tegenover staan niettemin meerdere zaken waarin een rechtbank of hof tot een conforme interpretatie komt terwijl de tekst van de wet daaraan in de weg lijkt te staan. In die zaken kan onderscheid worden gemaakt naar gelang het Europees recht minder of meer strafrechtelijke aansprakelijkheid eist. Gevallen waarin een conforme interpretatie de strafrechtelijke aansprakelijkheid inperkt, zijn vanuit het oogpunt van rechtszekerheid minder problematisch dan gevallen waarin de aansprakelijkheid wordt verruimd.
Wanneer de aansprakelijkheid wordt beperkt, is het overschrijden van de grenzen van conforme interpretatie meestal voornamelijk een technisch probleem. In die gevallen had de rechter de nationale bepaling buiten toepassing moeten laten voor zover deze in strijd is met het Europees recht. Dat is een ander middel, maar zou tot hetzelfde rechtsgevolg leiden. Zo heeft de Rechtbank Den Bosch in een serie vonnissen een bestanddeel ingelezen in artikel 3 lid 4 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening omdat de ‘letterlijke tekst’ van die wet strijdig was met het Europees recht, omdat deze een verboden handelsbelemmering opleverde.5 Het Hof Arnhem interpreteerde het bestanddeel ‘50 mg/kg’ conform het Europees recht als ‘100 mg/kg’.6 Een dergelijke uitleg is evident contra legem, terwijl hetzelfde resultaat had kunnen worden bereikt door de bepaling buiten toepassing te laten voor zover deze strijd opleverde met het Europees recht.7
Zaken waarin een conforme interpretatie van het nationale recht heeft geleid tot een uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid contra legem zijn niet gevonden. Wel lijkt de feitenrechter soms in het licht van het Europees recht sneller geneigd tot een extensieve interpretatie.8 Ook komt het voor dat de gevolgen van gesignaleerde discrepanties tussen Europees en nationaal recht niet duidelijk worden.9 Dat kan tot gevolg hebben dat ook voor toekomstige gevallen onduidelijk is wat de gevolgen zijn van die discrepanties. Het dichtst bij de grens van het toelaatbare ligt mijns inziens een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin de nog niet omgezette richtlijn mensenhandel werd betrokken bij de uitleg van artikel 273f Sr, om tot het oordeel te komen dat uitbuiting van criminele activiteiten reeds voor omzetting van de richtlijn onder het bereik van het strafrecht viel. De rechtbank overweegt over artikel 273f lid 2 Sr:
‘Uit de woorden ‘ten minste’ volgt dat deze opsomming [van vormen van uitbuiting, JGHA] niet limitatief is. Andere vormen van uitbuiting kunnen dus ook onder de strafbaarstelling van mensenhandel worden gebracht. In de EU richtlijn 2011 zijn deze andere vormen van uitbuiting nader uitgewerkt en is aan de al bestaande (niet limitatieve) opsomming toegevoegd: uitbuiting van strafbare activiteiten […] Het vorenstaande brengt mee dat als vast staat dat sprake is van uitbuiting van criminele activiteiten en daarmee bovendien inbreuk wordt gemaakt op de fundamentele mensenrechten van het slachtoffer (degene die de criminele activiteit verricht), sprake kan zijn van een strafrechtelijke uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr.’10
Formeel heeft de rechtbank gelijk dat de opsomming in lid 2 van dat artikel niet-limitatief is, toch doet het feit dat de nieuwe richtlijn middels een wetswijziging werd omgezet vermoeden dat dit als een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid moet worden gezien.
Met name artikel 273f Sr lijkt nogal eens uit te nodigen tot extensieve interpretaties.11 Gedragingen die geen ‘typische’ mensenhandel vormen zoals zwendel met telefoonkaarten,12 het aanknopen van seksuele relaties met stagiairs13 of het plegen van diefstal met een (zeer jonge) minderjarige14 worden als mensenhandel tenlastegelegd. De delictsomschrijving is gecompliceerd (Klip noemde het een wetstechnisch ‘gedrocht’15) en biedt taalkundig ruimte voor dergelijke interpretaties. Het lijkt er soms op dat strafrechter Europees recht vooral ziet als een aanjager van uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Suhr ziet in dergelijke uitspraken het belangrijkste probleem van conforme interpretatie: dat rechters ‘rechtspolitisch wünschenswerte, methodisch jedoch nur schlecht begründbare Entscheidungen mit dem Verweis auf die unionsrechtlich begründete Pflicht zur richtlinienkonformen Auslegung […] legitimieren.’16 Het is waar dat bij conforme interpretatie de nadruk ligt op het doel van het instrument en de gebondenheid aan richtlijnen ten aanzien van het resultaat. Dat betekent evenwel niet dat de bepaling altijd zo ruim mogelijk moet worden uitgelegd: het omgekeerde kan ook waar zijn. De Richtlijn mensenhandel beoogt lidstaten een wapen in handen te geven voor het bestrijden van praktijken waarbij mensen tot instrument van winstbejag worden gemaakt. Van typische mensenhandel is hier geen sprake, en een veroordeling van deze verdachte zal dan ook redelijkerwijs niets kunnen bijdragen aan de bestrijding van dat fenomeen. Ten tweede dient het mechanisme van conforme interpretatie niet alleen de effectiviteit van het Europees recht, maar ook de uniforme interpretatie daarvan. Door een dermate eigenzinnige uitleg te geven aan de strafbepaling bestaat het risico dat er juist verschillen ontstaan tussen lidstaten (die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid meer strafrechtelijke aansprakelijkheid te vestigen). Het is daarom van belang dat de rechter steeds voor ogen houdt dat interpretatie conform het Europees recht óók het waarborgen van rechtsbescherming, die wordt geboden door het Handvest, impliceert.