Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.6.1
6.6.1 Leerstellige arresten van de Hoge Raad over conforme interpretatie in het privaat- en belastingrecht
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Rb Rotterdam 20 december 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BC0861, JOR 2008/46, m.nt. M. Nelemans. In deze zaak verwijst de rechtbank naar het hieronder te bespreken Vierdaagse-arrest, HR 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758, AB 2007/291, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven. Zie verder concl. A-G J. Wortel bij HR 31 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8021, NJ 2005/458, die verwijst naar HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2177, NJ 1997/649, m.nt. D.W.F. Verkade (Pink Floyd/Rigu Sound).
HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2177, NJ 1997/649, m.nt. D.W.F. Verkade (Pink Floyd/Rigu Sound), r.o. 3.4.
HR 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758, AB 2007/291, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Vierdaagse).
HvJ EG 19 april 2004, C-371/02, ECLI:EU:C:2004:275 (Björnekulla Fruktindustrier), r.o. 13.
HR 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758, AB 2007/291, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Vierdaagse), r.o. 3.4.
Zie zeer expliciet in deze zin HR 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3139, AB 2008/214, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven.
HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, AB 2012/367, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Thuiskopie), r.o. 5.1.3.
Widdershoven in zijn annotatie bij HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, AB 2012/367 (Thuiskopie).
HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1780, NJ 2013/389, m.nt. E. Verhulp (Albron), r.o. 3.7.
Concl. A-G M.H. Wissink bij HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1780, NJ 2013/389, m.nt. E. Verhulp (Albron), punt 2.6.1.-2.38, m.n. punt 2.14.
De Hoge Raad heeft zich in een aantal arresten in algemene zin uitgelaten over de reikwijdte en begrenzingen van de conforme-interpretatieplicht. Deze leerstellige arresten zijn gewezen in het civiele en belastingrecht, en de arresten uit het belastingrecht hadden geen betrekking op punitieve sancties van bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke aard, maar uitsluitend op het vaststellen van de hoogte van de verschuldigde belasting. Niettemin zijn de algemene overwegingen aldus geformuleerd dat ze ook betekenis kunnen hebben voor het strafrecht. Ze geven een beeld van de wijze waarop de Hoge Raad invulling geeft aan de conforme-interpretatieplicht. In de strafrechtspraak wordt ook een enkele keer verwezen naar de hier besproken jurisprudentie van de Hoge Raad, die in ieder geval in de praktijk ruimere toepassing krijgt dan alleen het burgerlijk recht.1
Het arrest Pink Floyd/Rigu Sound uit 1996 heeft een tiental jaren gegolden als standaardarrest. De vraag was of de nationale wet richtlijnconform mocht worden toegepast in een horizontale situatie. De Hoge Raad stelde de tekst voorop: de ‘ondubbelzinnige bewoordingen’ van de wet stonden geen richtlijnconforme uitleg toe. Conforme interpretatie van de bepaling zou leiden tot een afwijking van die ondubbelzinnige bewoordingen, en zou daarmee inbreuk maken op het rechtszekerheidsbeginsel.2 Voor de Hoge Raad hebben de algemene rechtsbeginselen van Europees recht, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, dus niet alleen betekenis voor het strafrecht, maar ook voor de andere rechtsgebieden.
In 2007 wees de Hoge Raad het Vierdaagse-arrest in een belastingzaak, die aan het begin stond van een nieuwe golf jurisprudentie.3 Er bestond mogelijk strijd tussen de tekst van de bepaling en de wetsgeschiedenis, waarbij de wetsgeschiedenis in de richting wees van een voor de belastingplichtige gunstige uitleg, terwijl op grond van de richtlijn mogelijk meer belasting moest worden geheven. Advocaat-generaal De Wit achtte een richtlijnconforme interpretatie in strijd met de rechtszekerheid. Volgens de Hoge Raad moet worden gekeken of de tekst van de bepaling een conforme interpretatie toelaat. Als dat zo is, dan kan een conforme interpretatie ‘niet afstuiten op het resultaat van een wetshistorische uitlegging van de betrokken nationale bepaling.’ De Hoge Raad benadert het probleem niet vanuit het proces van interpretatie, maar vanuit het resultaat ervan. Hoewel de Hoge Raad er niet naar verwijst, brengt deze overweging het arrest Björnekulla Fruktindustrier van het Hof van Justitie in herinnering, waar het Hof een vergelijkbare overweging liet optekenen.4 Vervolgens moet, aldus de Hoge Raad, beoordeeld worden of een dergelijke uitleg in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Dat is in beginsel niet het geval. Belastingplichtigen kunnen zich niet uitsluitend verlaten op de nationale wetsgeschiedenis, aangezien richtlijnen voor de lidstaten bindend zijn ten aanzien van het resultaat. De opvatting van de Hoge Raad impliceert dat van de burger mag worden verwacht dat hij zich oriënteert op geldende Europese normen. De Hoge Raad maakt slechts een uitzondering voor het geval waarin de wetgever in de wetsgeschiedenis uitdrukking geeft aan de ‘welbewuste bedoeling’ om in de wetgeving af te wijken van de richtlijn.5 In een dergelijk geval kan, ook al is de tekst van de bepaling niet in strijd met de richtlijn, een richtlijnconforme interpretatie dus alsnog worden afgewezen op grond van het rechtszekerheidsbeginsel. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat een richtlijnconforme interpretatie niet tot een hogere belastingheffing hoefde te leiden. Uit latere rechtspraak blijkt dat een richtlijnconforme interpretatie wel degelijk kan leiden tot een verzwaring van de belastingplicht van de burger. Ergo: omgekeerd verticale werking van de richtlijn is bij een conforme interpretatie in het belastingrecht niet uitgesloten.6
In 2012 zet de Hoge Raad met het Thuiskopie-arrest in iets andere bewoordingen een algemene lijn uit voor gevallen waarin de wetgever in de wetsgeschiedenis onbedoeld een onjuiste uitleg geeft aan de richtlijn. De Raad overweegt:
‘Wanneer de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving een bepaalde uitleg aan de wet heeft gegeven die in strijd met de richtlijn blijkt te zijn, kan de nationale rechter niet vanwege die totstandkomingsgeschiedenis met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel afzien van de hiervoor in 5.1.2 omschreven verplichting tot richtlijnconforme uitleg, indien de wetgever heeft beoogd de richtlijn getrouw om te zetten en de tekst van de wettelijke regeling ook een richtlijnconforme uitleg toelaat.’7
Deze formulering brengt nog scherper dan eerdere arresten tot uitdrukking dat het rechtszekerheidsbeginsel niet met succes kan worden ingeroepen indien de tekst van de wet een richtlijnconforme interpretatie toestaat. Opnieuw is daarbij wel de ‘escape’ ingebouwd dat de wetgever moet hebben beoogd de richtlijn getrouw om te zetten, maar daarvan zal, zo stelt Widdershoven terecht in zijn annotatie bij dit arrest, doorgaans sprake zijn.8 De aanwezigheid van een omzettingsintentie kan pas worden ontkend indien de wetgever expliciet tot uitdrukking brengt dat hij met een bepaalde bepaling afwijkt van het Europees recht.
De praktijk blijkt ondanks alle principiële keuzes weerbarstig. Vaak is het namelijk onduidelijk of de tekst van de wet een bepaalde uitleg toelaat of niet, en wat de betekenis is van het begrip contra legem. In het Albron-arrest was een richtlijnconforme uitleg in strijd met een letterlijke (lexicale) uitleg van het begrip ‘werkgever’, maar, zo stelt de Hoge Raad: ‘De formulering van de wet is immers niet steeds beslissend voor de uitleg daarvan, ook niet als de wet van recente datum is. […] Aan die bewoordingen komt te minder betekenis toe nu uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:663 […] volgt dat de Nederlandse wetgever bij zijn keuze voor juist die bewoordingen, beoogde de richtlijnen 77/187/EEG en 98/50/EG getrouw om te zetten in het nationale recht, en dat hij daarbij een geval als het onderhavige niet voor ogen heeft gehad.’9 Alle argumenten afwegende komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de richtlijnconforme uitleg niet contralegem is, en dat toepassing van deze uitleg in het concrete geval geen toepassing met terugwerkende kracht is.
Het moge op grond van het in paragraaf 6.5 besprokene duidelijk zijn dat de wijze waarop de Hoge Raad omgaat met de plicht tot conforme interpretatie in grote lijnen steun vindt in de eerder in dit hoofdstuk gegeven interpretatie van de Europese jurisprudentie. Slechts op het punt van de rechtszekerheid zie ik een verschil met de jurisprudentie van het Hof van Justitie: anders dan de Hoge Raad denk ik dat het toegestaan is om de algemene rechtsbeginselen, met name de rechtszekerheid, in te roepen als argument om niet conform te interpreteren terwijl dit gezien de tekst wel mogelijk is. De behoefte daaraan kan zich in het bijzonder doen gevoelen wanneer het niet volstrekt duidelijk is of de tekst van de wet een conforme interpretatie mogelijk maakt. Het rechtszekerheidsbeginsel begrenst dan het resultaat of product van interpretatie. Zoals Wissink in één van zijn conclusies terecht aankaart, is het niet altijd gemakkelijk om de tekst geheel los te zien van de wetsgeschiedenis en andersom. Volgens Wissink kan daarom, indien er twijfel bestaat of de tekst van de wet een richtlijnconforme interpretatie toestaat, worden gekeken naar de gevolgen van een richtlijnconforme uitleg.10 Het rechtszekerheidsbeginsel mag in een dergelijke situatie mijns inziens een begrenzende rol spelen, zeker in strafzaken. Dat betekent dat de nationale rechter redelijk vrij is in zijn oordeel om te bepalen of de rechtszekerheid in het geding is. Ik acht het ook juist dat het Hof van Justitie de nationale rechter die vrijheid biedt. Nu de nationale rechter een zo belangrijke plaats inneemt in het beschermen van het legaliteitsbeginsel, meer in het bijzonder van de rechtszekerheid, lijkt mij dat in het strafrecht geen plaats zou moeten bestaan voor een formele redenering die een beroep daarop onmogelijk maakt. In dat geval kunnen er situaties ontstaan waarin de feitenrechter te weinig ruimte heeft om de rechtszekerheid in het individuele geval te kunnen waarborgen. Het is mogelijk dat deze nuance wordt verklaard door het rechtsgebied, en dat de Hoge Raad in het strafrecht eveneens meer ruimte ziet voor een beroep op rechtszekerheid. Daarom staat in de volgende subparagraaf de benadering van de Hoge Raad in strafzaken centraal.