Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.2:6.2 Grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid nader beschouwd
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.2
6.2 Grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid nader beschouwd
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het rechterlijk beslissingsschema van artikel 350 Sv schrijft voor dat de rechter, nadat hij tot een bewezenverklaring is gekomen (eerste vraag), het bewezenverklaarde feit moet proberen te kwalificeren (tweede vraag). Hij moet beoordelen of hij de feiten kan rubriceren onder de delictsomschrijving waarop de tenlastelegging is toegesneden. Om dat oordeel te kunnen vellen, zal hij de betreffende delictsomschrijving moeten interpreteren. In semiotische termen is het teken of het predicaat, in dit geval de delictsomschrijving en de bestanddelen daarin, gegeven. Het bewezenverklaarde, waarvan hij moet beoordelen of het tot de extensie van het predicaat behoort, is eveneens gegeven. De rechter kan vervolgens op twee manieren te werk gaan. Hij kan ten eerste door de intensie van de norm vast te stellen, bepalen of het bewezenverklaarde behoort tot de extensie van de norm.1 Hij moet dan aangeven op basis van welke criteria de extensie is bepaald. De rechter kan ook casuïstisch te werk gaan door uitsluitend te stellen dát de feiten onder de norm vallen, zonder aan te geven op welke gronden. Met het eerste levert de rechter een bijdrage aan het bestaan van objectieve rechtszekerheid, omdat door het bepalen van de intensie de volledige extensie van de norm bekend is. Met het tweede biedt de rechter alleen subjectieve rechtszekerheid, informatie voor de verdachte over diens individuele rechtspositie.
In het vorige hoofdstuk is besproken dat een aanvankelijk duidelijke bepaling vaag kan worden, doordat de werkelijkheid verandert. De grenzen aan de interpretatievrijheid van de rechter begrenzen mede de mate waarin semantische relaties mogen worden geconstrueerd als dynamische relaties. Een lexicale definitie kan immers in de loop van de tijd veranderen, en die verandering kan radicale vormen aannemen: de Van Dale vermeldt bij het woord ‘gijzelaar’ zowel de betekenis ‘iemand die gijzelt’ als ‘iemand die gegijzeld wordt’.2 De vraag is of en in hoeverre het de rechter vrij staat om in een dergelijk geval ook een andere betekenis te geven aan een juridische term.
In dit hoofdstuk maak ik onderscheid tussen het proces van interpretatie, het product of resultaat daarvan, en de toepassing van een interpretatie in het concrete geval. Dat onderscheid is ingegeven door de constatering dat op verschillende manieren wordt gesproken over de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid. Het begrip ‘interpretatie’ wordt gekenmerkt door ‘procesproductambiguïteit’: interpretatie wordt gebruikt om te verwijzen naar zowel het proces of de activiteit van het interpreteren als het product of resultaat van die activiteit.3 Grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid kunnen eveneens worden betrokken op het proces van interpreteren, en op het resultaat ervan. Het ‘proces’ verwijst daarbij naar de activiteit van het interpreteren, en grenzen die in dat kader kunnen worden gesteld aan de rechterlijke interpretatievrijheid betreffen de catalogus van interpretatiemethoden die de rechter tot zijn beschikking staan alsmede de hiërarchie van interpretatiemethoden waar de rechter al dan niet aan gebonden kan zijn. Het analogieverbod is een voorbeeld van een begrenzing die betrekking heeft op het interpretatieproces. Het is ook mogelijk te redeneren vanuit het resultaat van interpretatie, ofwel het product daarvan. Dan wordt bijvoorbeeld vooropgesteld dat de rechter gehouden is de rechtszekerheid te waarborgen. Tot slot is het mogelijk onderscheid te maken tussen interpreteren, het bepalen van de betekenis van een norm in abstracto, en toepassing van de norm in concreto. Ook aan dat laatste kunnen grenzen worden gesteld.
Over het proces van interpreteren is nog van belang de vaststelling dat in weerwil van dat begrip het niet zozeer gaat over hoe de rechter daadwerkelijk te werk moet gaan, maar meer over hoe de rechter zijn oordeel moet motiveren. Hoe het interpretatieproces in de werkelijkheid vorm krijgt, is lastig te onderzoeken en ook lastig te normeren. Normen voor het proces van interpretatie betreffen daarom in wezen normen voor de rechtvaardiging van de gegeven interpretatie. De rechter is gehouden zijn motivering van de kwalificatiebeslissing te stoelen op bronnen en argumenten die in het recht als gezaghebbend worden geaccepteerd.
In deze paragraaf worden de twee facetten van het interpretatieproces, de catalogus van interpretatiemethoden alsmede hun onderlinge verhouding, beschreven. Ten tweede wordt ingegaan op de vraag of het überhaupt mogelijk is om grenzen te stellen aan de rechterlijke interpretatievrijheid. Kan er wel een onderscheid worden gemaakt tussen extensieve interpretatie en analogische toepassing? Nadat de rechter heeft vastgesteld wat volgens hem de juiste betekenis is van de wet, wacht de rechter nóg een vraag: hij moet beslissen of de wet in die betekenis ook kan worden toegepast op het concrete geval. Bij de bespreking van deze thema’s blijkt dat de rechterlijke vrijheid op drie manieren aan grenzen kan worden onderworpen: men kan beweren dat de rechter beperkt is in het proces waarop hij tot een antwoord komt, in het resultaat of het product dat hij bereikt met dat proces, of in de toepassing in concreto van een bepaald resultaat van interpretatie. Die grenzen zijn het onderwerp van het laatste onderdeel van deze paragraaf.
6.2.1 Twee facetten van het interpretatieproces: interpretatiemethoden en hun onderlinge verhouding6.2.2 Analogie versus extensieve interpretative6.2.3 Grenzen aan het proces en product van interpretatie, en aan de toepassing in het concrete geval