Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.6.5
6.6.5 Conforme interpretatie en de constitutionele positie van de Nederlandse strafrechter
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Kristen 2003, p. 396-398.
Canaris 2002, p. 56.
HvJ EG 16 december 1993, C-334/92, ECLI:EU:C:1993:945 (Wagner Miret).
Zie over wetshistorische interpretatie en de plaats daarvan in het strafrecht Borgers 2003.
Bijvoorbeeld HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770, NJ 2014/268, m.nt. T.M. Schalken.
Prechal stelt met behulp van meer principiële argumenten dat conforme interpretatie de nationale rechter niet dwingt tot het overschrijden van zijn nationale constitutionele bevoegdheden, Prechal 2005a, p. 200-203.
Brechmann 1994, p. 25-30; Loth 2014, p. 11; Concl. A-G P. Léger bij HvJ EG 30 september 2003, C-224/01, ECLI:EU:C:2003:513 (Köbler), punt 59; Wiarda/Koopmans 1999, p. 53-60.
Concl. A-G P. Léger bij HvJ EG 30 september 2003, C-224/01, ECLI:EU:C:2003:513 (Köbler), punt 59-60.
Wiarda/Koopmans 1999, p. 53-60. De tekst op deze pagina’s is uitsluitend van Koopmans afkomstig, maar het betreft ontwikkelingen die Wiarda ook al waarnam in bredere zin in de rechtsvinding, zie Wiarda/Koopmans 1999, p. 34-50.
Schmidt 1995, p. 591.
Barents 2013, p. 130. In vergelijkbare zin De Hullu 2015, p. 104-105.
Het Hof van Justitie geeft de nationale rechter met de plicht tot conforme interpretatie een belangrijke taak in de decentrale handhaving van Europees recht. Het kenmerk van die decentrale handhaving is dat zij kan geschieden ook of juist bij het niet volledig nakomen van de verplichtingen onder Europees recht door de nationale wetgever. Uit de jurisprudentie van het Hof blijkt ook dat de nationale rechter bij conforme interpretatie soms gehouden is voorbij te gaan aan uitingen in de wetsgeschiedenis. Deze rechtspraak heeft de potentie een verschuiving aan te brengen in de verhouding tussen de nationale wetgever en de nationale rechter.
Opnieuw lijkt de verwijzing naar de bevoegdheden van de rechter in het nationale recht een sterke aanwijzing te vormen dat conforme interpretatie geen of weinig constitutionele implicaties heeft. Volgens Kristen ziet de Hoge Raad daarin een grond om constitutionele verhoudingen in het nationale recht te eerbiedigen.1 Canaris stelt zelfs dat de plicht tot conforme interpretatie nationaalrechtelijke verhoudingen tussen de wetgever en rechter geheel onaangeroerd laat.2
Toch staat daar opnieuw de rechtspraak tegenover waarin de rechter weliswaar niet de uitkomst van de zaak voorschrijft, maar wel aangeeft welk gewicht bij het bepalen daarvan mag toekomen aan de verschillende argumenten. De nationale wetgever is daarbij zeker niet ieder gezag verloren, aangezien de nationale wettekst uiteindelijk bepalend is voor de vraag of een conforme interpretatie mogelijk is. Ook als dat zo is, is de mogelijkheid tot conforme interpretatie in zeer hoge mate afhankelijk van de vraag of is beoogd het Europees recht adequaat om te zetten. In de praktijk betekent dit echter gezien het rechterlijk vermoeden dat de wetgever dit inderdaad heeft beoogd,3 dat de nationale wetgever expliciet het tegendeel moet laten blijken uit de wetsgeschiedenis – hetgeen uiteraard diplomatieke consequenties zou hebben – wil een conforme interpretatie onmogelijk zijn.
Wetshistorische interpretatie speelt in het Nederlandse strafrecht een grote rol,4 maar een uitleg die niet overeenstemt met concrete uitlatingen van de wetgever wordt niet gezien als een overschrijding van de bevoegdheden van de rechter. De rechter lijkt met name terughoudend te zijn wanneer een uitspraak beleidsmatige keuzes zou vergen, die, zoals de Hoge Raad pleegt te zeggen ‘de rechtsvormende taak van de rechter te buiten’ gaan.5 Wanneer het Europees recht niet zonder rechtspolitieke besluitvorming kan worden omgezet in nationaal recht, zal het echter doorgaans niet voldoende richting kunnen geven aan een conforme interpretatie. De huidige rechtspraak van het Hof dwingt de Nederlandse strafrechter daarom niet tot het overschrijden van de grenzen van zijn bevoegdheid.6
Dat de verhouding van de rechter tot de nationale wetgever daarmee ook onberoerd blijft, staat niet vast. De betekenis van de nationale wetsgeschiedenis is in het kader van het Europees strafrecht aanzienlijk gereduceerd ten opzichte van de betekenis daarvan in het nationale recht. De wetsgeschiedenis is immers met name bepalend voor de beoordeling van de omzettingswil van de wetgever. In de literatuur bestaat dan ook consensus over het feit dat de nationale rechter door zijn rol als Europese rechter een zelfstandige positie verwerft ten opzichte van zijn nationale wetgever.7 De plicht tot conforme interpretatie is daar een belangrijk voorbeeld van, maar in dit verband kan ook worden gewezen op de rechtstreekse werking van Europees recht en de staatsaansprakelijkheid.
In de literatuur is ook wel gesuggereerd dat de rechter ook een meer autonome positie verkrijgt ten opzichte van het recht in zijn hoedanigheid van Europese rechter. Daarmee wordt bedoeld dat hij voor zijn beslissing meer op zijn eigen oordeel mag varen, in plaats van op de bedoeling van de nationale wetgever. Léger neemt een proces van verzelfstandiging van de rechter ten opzichte van het nationale recht waar, hetgeen volgens hem heeft bijgedragen aan een versterking van het rechterlijk gezag en een ‘opwaardering van het ambt van de rechter’, die niet langer ‘bouche de la loi’ is.8
De bevindingen van het onderhavige onderzoek ondersteunen de stelling dat de rechter ten opzichte van de nationale wetgever een zelfstandiger positie verkrijgt. De positie van de rechter is door zijn rol in de doorwerking van Europees recht en zijn bevoegdheid tot toetsing aan algemene rechtsbeginselen prominenter geworden.9 Dat hij daarmee ook meer autonomie krijgt, kan uit die stelling echter niet worden afgeleid. Wat de Nederlandse rechter in de plaats heeft gekregen voor de binding aan het nationale recht en de nationale wetgever, is een binding aan het Europees recht die sterker is dan die aan het Nederlandse recht.10 Barents verwoordt dit punt zeer bondig: de rechter is autonoom ten opzichte van het nationale recht, maar niet ten opzichte van het Unierecht.11 De binding, de loyaliteit en de relatie van de rechter verschuiven van de nationale wetgever naar de Europese wetgever. Ten opzichte van die Europese rechtsorde heeft de rechter eerder minder vrijheid dan meer.