Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.3.1
6.4.3.1 Inleiding
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS578668:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
MünchKomm/Schwab 2013, § 812 RdNr. 5. In Nederland wordt de ongerechtvaardigde verrijking tot het schadevergoedingsrecht gerekend en wordt de maximale schadevergoeding begrensd door de verarming en de verrijking en; de schade wordt slechts toegekend voor zover redelijk, zie 6:212 BW en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/479-481.
§ 818 lid 1en 3 BGB, Zimmermann 1995, p. 412. Bij het bepalen van de omvang van de verrijkingsvordering wordt een onderscheid gemaakt tussen de ontvanger te goeder trouw (deze kan een vermindering van de verrijking tegenwerpen aan de verarmde) en de ontvanger de kwader trouw (hij moet al hetgeen hij ongerechtvaardigd heeft ontvangen teruggeven).
Bij gevallen die niet in strijd zijn met de goede zeden of de wet, zal de condictio indebiti toegepast moeten worden. Voor een bespreking van alle condicties zie Damminga 2014, hfd. 3, par. 3.3 en par. 3.4.
321. Duitsland maakt, net als veel andere Europese rechtsstelsels en het HvJ EU en anders dan het Nederlandse systeem, geen principieel onderscheid tussen ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling. Voor een vordering tot ongedaanmaking hoeft in het Duitse recht niet te worden aangetoond dat de schuldeiser een verlies lijdt.1 Het Duitse recht (BGB) richt zich op de verrijking van de schuldenaar en is geen schadevergoedingsrecht. 2 Het verrijkingsrecht in Duitsland is sterk geïnspireerd door het Romeinse recht. De rechtsvorderingen worden in de Duitse literatuur dan ook met hun Latijnse namen aangeduid. Daar sluit ik me bij de bespreking van het Duitse recht bij aan. Van de rechtsvorderingen die een schuldeiser toekomen op grond van het Duitse verrijkingsrecht bespreek ik slechts de condictio indebiti en de condictio ob turpem causam omdat dit de enige verrijkingsvorderingen zijn die relevant zijn voor mijn onderzoek.3