Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/2.4.1
2.4.1 De rule book en rights conception of the rule of law van Dworkin
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dworkin 1985, p. 11 e.v. Dworkin noemt de concepties onder andere ‘general ideals for a just society’ en ‘general political ideals’, en in die hoedanigheid hebben zij betrekking op alle aspecten van wat wij de rechtsstaat noemen. Elders heeft hij het over ‘ideal[s] of law’ (cursivering in origineel), en gaat het weer meer specifiek over het legaliteitsbeginsel. Zie Dworkin 1985, p. 12-13.
Brouwer 2008b, p. 263.
Dworkin 1985, p. 12.
Dworkin 1985, p. 11-13.
Ook Groenhuijsen heeft gewezen op continuïteiten in het werk van Savigny ten opzichte van dat van Montesquieu, zie Groenhuijsen 1996, p. 90.
Dworkin 1985, p. 11-13, 16.
Dworkin 1997, p. 105-162.
Dworkin 1997, p. 105-108.
Dworkin 1997, p. 126.
De oorsprong van het begrippenpaar is het onderscheid tussen de begrippen rule book en rights conception, dat Dworkin maakt in zijn collectie essays A Matter of Principle, gepubliceerd in 1985. Dworkins onderscheid tussen de rule book en rights conception of the rule of law gaat niet over het strafrecht, maar over de inrichting van de rechtsstaat.1 De rule book conception houdt in dat de overheid in haar optreden tegen individuen steeds is gebonden aan en wordt beperkt door een aan dat overheidsoptreden voorafgaande wettelijke grondslag. De wet moet worden gevolgd, en wanneer dat niet langer wenselijk wordt geacht moet de wet worden gewijzigd. Een samenleving waarin de overheid zich niet gebonden acht aan de wet is onrechtvaardig. Dat betekent niet dat een samenleving waarin de overheid zich wel beperkt tot handelen met een wettelijke grondslag daarmee wél rechtvaardig is. Omdat de rule book conception niets zegt over de inhoud van regels, bestaat de mogelijkheid dat overheidsoptreden weliswaar gebonden is aan regels, maar dat deze materieel gezien onrechtvaardig zijn.
In de rights conception wordt het handelen van individuen niet alleen begrensd door de wet, maar ook door de rechten die individuen jegens elkaar kunnen inroepen. Zoals Brouwer stelt over de rechtenconceptie: ‘[b]inding aan recht is hier binding aan rechten.’2 De overheid heeft tot taak het daadwerkelijk inroepbaar maken en garanderen van die rechten. De inhoud van regels is daarvoor van groot belang: zij moeten de juiste rechten erkennen (accuracy) met de juiste reikwijdte (scope), en deze rechten moeten op een eerlijke manier worden afgedwongen (fairness).3 Als het ideaal van de rights conception wordt bereikt, dan is de samenleving ook rechtvaardig, omdat het legaliteitsbeginsel het waarborgen van rechten veronderstelt.4 De rights conception berust dus niet op een formeel, maar op een materieel rechtsbegrip.
Deze rights conception hangt nauw samen met de constructivistische interpretatietheorie die Dworkin verdedigt. Voor Dworkin is het recht een integer geheel, een seamless web waarin op iedere rechtsvraag één juist antwoord is te vinden. Indien de wet geen helder antwoord biedt, moet de rechter zoeken naar een oplossing die past binnen het systeem (het vereiste van fit) en tegelijkertijd bijdraagt aan de best mogelijke ontwikkeling en rechtvaardiging van dat systeem (het vereiste van justification). Die justification heeft geen universele pretentie, maar betreft het specifieke rechtssysteem. Met deze cultuurrechtvisie staat Dworkin, als ik het goed zie, in de traditie van Montesquieu en Savigny. Montesquieu ging immers ook op zoek naar het beste recht voor een bepaalde cultuur, en Savigny zag de Volksgeist als ultieme bron van het recht, die kan verschillen naar tijd en plaats.5 Met Savigny heeft Dworkin bovendien gemeen dat het recht een integer geheel moet zijn, zonder dat de wet noodzakelijkerwijs alle vragen moet kunnen beantwoorden. Het recht wordt dus bij beide auteurs niet uitsluitend gevonden in de wet. De rechter moet bepalen of de eiser een recht heeft dat hij jegens de gedaagde kan afdwingen. De wet is een belangrijke, maar niet de enige bron van rechten.6
Volgens deze constructivistische interpretatietheorie heeft de rechter dus een belangrijke rol bij het vaststellen van de rechten van eisers, maar dat wil niet zeggen dat de rechter als een soort wetgever te werk gaat.7 Dworkin maakt een onderscheid tussen principiële argumenten, die leiden tot het garanderen van rechten, en beleidsargumenten, die leiden tot het nastreven van het algemeen belang. Wetgevingsvoorstellen zijn idealiter gebaseerd op beide typen argumenten, en dat is waar het verschil gelegen is tussen wetgeving en rechtsvormende rechtspraak: de rechter die een antwoord moet formuleren in een hard case moet zich baseren op principiële argumenten, en zich niet laten leiden door beleidsoverwegingen. De rechter heeft dus geen discretionaire ruimte om de uitspraak te doen die hij het beste acht: hij moet zich afvragen welke rechten de verschillende partijen geldend kunnen maken.8 Dworkin benadrukt daarbij dat in strafzaken de theorie niet geheel opgaat: de verdachte heeft het recht om vrijgesproken te worden als alle schuld ontbreekt, maar dat wil niet zeggen dat wanneer er wel sprake is van schuld, de staat vervolgens een recht op een veroordeling te gelde kan maken.9