Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/2.2.1.3
2.2.1.3 Overeenkomst, besluit en onderling afgestemde feitelijke gedraging
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS577484:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De Engelse verdragstekst spreekt van ‘agreement’, terwijl het Engelse recht van ‘contract’ spreekt. In het Franse recht spreekt de verdragstekst van ‘accord’ en de Code civil van ‘contrat’. De Duitse verdragstekst spreekt van ‘Vereinbarung’, het Bürgerliches Gesetzbuch spreekt van ‘Vertrag’.
Zie Rose & Bailey 2013, nr. 2.033, HvJ EG 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. 1970, p. 661, punt 112; HvJ EG 29 oktober 1980, Van Landewyck/Commissie, 209 tot 215 en 218/78, Jurispr. 1980, p. 3125, punt 85-86; GEA 26 oktober 2000, Bayer AG/Commissie, T-41/96, Jurispr. 2000, p. II-3383, punt 67-69.
Van Gerven e.a. 1997, p. 128. Voor meer informatie over onderling afgestemde feitelijke gedragingen, zie Mok 2004, p. 139-142, HvJ EG 14 juli 1972, ICI/Commissie (Kleurstoffenzaak), 48/69, Jurispr. 1972, p. 619, punt 64 en HvJ EG 16 december 1975, Suiker Unie e.a./Commissie, 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. 1975, p. 1663, punt 26.
HvJ EG 25 oktober 1983, AEG Telefunken/Commissie, 107/82, Jurispr. 1983, p. 3151, punt 38; HvJ EG 17 september 1985, Ford/Commissie, 25 en 26/84, Jurispr. 1985, p. 2725, punt 21.
Zie subparagraaf 2.2.2.
Dit doet denken aan de gevaarzettingsdelicten in het strafrecht. Personen die onder invloed van alcohol een voertuig besturen zijn strafbaar, ongeacht of zij een ongeval hebben veroorzaakt. Dit principeverbod vergroot de rechtszekerheid.
HvJ EG 30 juni 1966, Société Technique Minière/Maschinenbau 56/65, Jurispr. 1966 (Nederlandse uitgave), p. 392; HvJ EG 20 november 2008, Competition Authority/Beef, C-209/07, Jurispr. 2008, p. I-8637, punt 17, 21.
Bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (de minimis), PbEG 2001, C368/13. In 2014 is een nieuwe mededeling gepubliceerd betreffende de-minimis voor kartels: Mededeling van de Commissie betreffende overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de-minimismededeling), PbEU 2014, C291/1.
HvJ EU 13 december 2012, Expedia, C-226/11, ECLI:EU:C:2012:795, punt 37: “Bijgevolg moet worden vastgesteld dat een overeenkomst die de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en een mededingingsbeperkende strekking heeft, naar haar aard en los van elk concreet gevolg ervan een merkbare beperking van de mededinging vormt.” Hierover Cornelissen 2013, p. 171-177, Van Hasselt, Urlus & Baars 2013, p.119-125, S. Tuinenga & J. Kortmann, 2013, p. 55.
Watson & Williams 1988, p. 121-140. Ik gebruik hierna ook het begrip ‘besluit’ als ik naar een ‘besluit van een ondernemersvereniging’ verwijs.
HvJ EG 29 oktober 1980, Fedetab, Gevoegde zaken 209 tot 215 en 218/78, Jurispr. 1980, p. 3125, punt 88. InHvJ EU 28 februari 2013, OTOC/AdC, C-1/12, NJ 2013/284 m.nt. Mok oordeelde het Hof dat een reglement voor het verkrijgen van opleidingspunten dat door een beroepsorde (in casu ging het om accountants) is vastgesteld, dient te worden aangemerkt als een besluit van een ondernemersvereniging.
Conclusie A-G Léger 10 juli 2001, bij HvJ EG 19 februari 2002 Wouters, C-309/99, Jurispr. 2002, p. I-1577, punt 62.
Beschikking 69/90/EEG van de Commissie van 13 maart 1969 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (thans artikel 101 VWEU), IV/93 – Europese Tentoonstellingen van Werktuigmachines (PbEG 1969, L69/13). In deze beschikking wordt de uitzondering van artikel 101 lid 3 VWEU toegepast op een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid.
Conclusie A-G Léger 10 juli 2001 bij HvJ EG 19 februari 2002 Wouters, C-309/99, Jurispr. 2002, p. I-1577, punt 77.
Zo valt de Nederlandse Orde van Advocaten onder het begrip ‘ondernemersvereniging’, zie HvJ EG 19 februari 2002, Wouters, C-309/99, Jurispr. 2002, p. I-1577, punt 64. Vgl. voorzieningenrechter Leeuwarden, 16 maart 2011, X/Y c.s., ECLI:NL:RBLEE:2011:BP8008 waarin de voorzieningenrechter de weigering van een groep huisartsen om een andere huisarts toe te laten tot een waarnemingsregeling, zag als een besluit van een ondernemersvereniging in de zin van de Mededingingswet.
HvJ EG 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. 1972, p. 619, punt 64-68.
HvJ EG 16 december 1975, Suiker Unie/Commissie, gevoegde zaken 40 tot 48, 50, 54 tot 56, 111, 113 en 114/73, Jurispr. 1975, p. 1663, punt 173. Herhaald in HvJ EG 14 juli 1981, Züchner/Bayerische Vereinsbank, 172/80, Jurispr. 1981, p. 2021, punt 13; HvJ EG 28 mei 1998, Deere Ltd/Commissie, C-7/95 P, Jurispr. 1998, p. I-3111, punt 86. Het is niet in strijd met de mededingingsregels als een onderneming haar beleid aanpast aan de strategie van concurrenten. Het opnemen van direct contact met concurrenten om abnormale marktomstandigheden te bereiken, is echter wel strijdig met de mededingingsregels.
GEA 10 maart 1992, SIV e.a./Commissie, T-68/89, T-77/89 en T-78/89, Jurispr. 1992, p. II-1403, punt 357; HvJ EG 24 oktober 1996, Viho Europe/Commissie, C-73/95 P, Jurispr. 1996, p. I-5457, punt 47.
HvJ EG 28 maart 1984, CRAM/Commissie, gevoegde zaken 29/83 en 30/83, Jurispr. 1984, p. 1679, punt 21.
HvJ EG 8 juli 1999, Hüls/Commissie, C-199/92 P, Jurispr. 1999, p. I-4287, punt 158, 161.
HvJ EG 4 juni 2009, T-mobile, C-8/08, Jurispr. 2009, p. I-4529, punt 51-53, 62, NJ 2009/432 m.nt. Mok.
HvJ EG 8 juli 1999, Montecatini/Commissie, C-235/92 P, Jurispr. 1999, p. I-4539, punt 123-125; HvJ EG 21 september 2006, NFVGEG/Commissie, C-105/04 P, Jurispr. 2006, p. I-8725, punt 137-139.
HvJ EG 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. 1972, p. 619, punt 53. In een oligopolie zijn er slechts enkele aanbieders. Meestal verkopen deze aanbieders heterogene producten.
24. Een tweede element van artikel 101 VWEU zijn de begrippen ‘overeenkomst’, ‘besluit van een ondernemersvereniging’ en ‘onderling afgestemde feitelijke gedraging’.
In het Europese recht is een begrip kartelovereenkomst ontstaan dat ruimer is dan het Nederlandse civielrechtelijke begrip overeenkomst.1 In de Engelse, Franse en Duitse verdragstekst is dit helder: voor het begrip ‘overeenkomst’ wordt namelijk een andere term gebruikt dan in het Engelse, Franse en Duitse civiele recht.2 Voor Nederland geldt dit niet, voor beide soorten contracten wordt het begrip ‘overeenkomst’ gebruikt. Binnen het mededingingsrecht is voor het aannemen van een overeenkomst voldoende dat ondernemingen de bedoeling hebben om rekening te houden met elkaars belangen en zich te onderwerpen aan economische, sociale of morele druk.3 Er moet wel steeds sprake zijn van wilsovereenstemming tussen ondernemingen. Daarin ligt ook het onderscheid tussen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.4
In een aantal gevallen heeft het HvJ EU eveneens op het eerste gezicht eenzijdige handelingen van een onderneming beschouwd als deel uitmakend van overeenkomsten. Bij een schijnbaar eenzijdige handeling lijkt het optreden van een partij eenzijdig, maar bestaat er toch wilsovereenstemming tussen partijen en daarmee is er een overeenkomst. De Commissie en het Hof nemen wilsovereenstemming aan indien een zwakkere contractspartij (meestal een afnemer) zich conformeert aan de gedragslijn van een machtiger partij.5 Indien de ene partij zich niet conformeert aan de gehanteerde gedragslijn van de wederpartij is sprake van een zuivere eenzijdige handeling. Deze rechtshandeling valt niet onder het kartelverbod van artikel 101 VWEU. Wel kan de machtigere contractspartij in een dergelijk geval misbruik maken van zijn machtspositie.6
Daarnaast maakt het Hof onderscheid tussen overeenkomsten met een mededingingsbeperkende strekking en overeenkomsten met mededingingsbeperkende gevolgen. Bij de eerste categorie is de concurrentiebeperking een gegeven. Naar de werkelijke gevolgen voor de mededinging hoeft niet meer te worden gekeken.7 Bij de tweede categorie, overeenkomsten met mededingingsbeperkende gevolgen, moet worden beoordeeld of deze gevolgen aanwezig zijn.8 Er moet sprake zijn van een merkbaar effect op de mededing. Want een probleem is dat alle contracten in beginsel de mededinging in meer of mindere mate beperken. De Commissie heeft in een bekendmaking aan de hand van marktaandeeldrempels een negatieve definitie gegeven aan merkbaar. Deze negatieve definitie van het begrip merkbaarheid impliceert niet dat overeenkomsten tussen ondernemingen die de drempels overschrijden, de mededinging merkbaar beïnvloeden.9 Met betrekking tot de merkbaarheid lijkt het HvJ EU in Expedia te suggereren dat die bij doelbeperkingen niet meer onderzocht hoeft te worden.10
25. Het begrip ‘besluit’ is moeilijk exact te definiëren. Privaatrechtelijk gezien is het een rechtshandeling (beslissing), verricht door een orgaan van een rechtspersoon. Een besluit in de zin van het bestuursrecht is niet relevant binnen de mededingingsrechtelijke context. Artikel 101 VWEU spreekt van ‘besluit van een ondernemersvereniging’. Deze term omvat in ieder geval juridisch bindende beslissingen.11 Een aanbeveling van een ondernemersvereniging kan eveneens een besluit vormen wanneer de leden van de vereniging aan wie de aanbeveling is gericht, te kennen hebben gegeven dat zij haar zullen opvolgen. Dit blijkt uit het Fedetab-arrest.12 Besluiten die strikt genomen juridisch niet bindend zijn maar die door de betrokken ondernemingen worden aanvaard, kunnen derhalve binnen het toepassingsbereik van artikel 101 lid 1 VWEU vallen. Daarmee wordt het begrip ruim opgevat. Ook het begrip ondernemersvereniging heeft een bijzondere functie in artikel 101 lid 1 VWEU. Het dient ertoe te voorkomen dat ondernemingen aan de mededingingsregels ontsnappen vanwege de vorm waarin zij hun marktgedrag coördineren.13 Een ondernemersvereniging is een samenwerkingsverband van ondernemingen: marktdeelnemers handelen via een collectieve structuur of een gemeenschappelijk orgaan. Het begrip ondernemersvereniging wordt functioneel gehanteerd. De vereniging hoeft geen rechtspersoonlijkheid te bezitten.14 Daarnaast is het uitoefenen van een economische activiteit door de ondernemersvereniging niet vereist.15 Bovendien vallen niet alleen private samenwerkingsverbanden, maar ook semi-publieke instituties onder het begrip.16
26. Het Hof gaf voor het eerst een definitie van een ‘onderling afgestemde feitelijke gedraging’ in 1972 in de kleurstoffenzaak.17 Een onderling afgestemde feitelijke gedraging is een vorm van coördinatie tussen ondernemingen die de risico’s van de onderlinge concurrentie vervangt door een feitelijke samenwerking, zonder dat er een overeenkomst is. In het arrest Suiker Unie voegde het Hof hier aan toe dat een werkelijk plan niet noodzakelijk is voor het aannemen van onderling afgestemde feitelijke gedragingen.18 Van belang is dat iedere onderneming zelf haar marktstrategie moet bepalen, hetgeen in dergelijke situaties niet gebeurt.19 Het is aan de Commissie om te bewijzen dat parallelle gedragingen het gevolg zijn van afstemming.20 Het bestaan van parallelle bewegingen biedt weliswaar een sterk vermoeden van afgestemd gedrag maar voor het aannemen van onderling afgestemde feitelijke gedragingen moet sprake zijn van afstemming tussen ondernemingen, daarop volgend marktgedrag én een oorzakelijk verband tussen beide.21 Wel hanteert het Hof een causaliteitsvermoeden. Indien ondernemingen na afstemming actief blijven op de markt, worden zij geacht rekening te hebben gehouden met de uitgewisselde informatie. Slechts één bijeenkomst is voldoende om een onderling afgestemde feitelijke gedraging te vormen.22 Zelfs als een onderling afgestemde feitelijke gedraging geen mededingingsbeperkend gevolg heeft, valt zij onder de reikwijdte van artikel 101 VWEU.23 Daarnaast accepteert het HvJ EU zonder bijkomende omstandigheden niet dat één gezamenlijke prijs het resultaat is van een oligopolistische markt.24