Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/2.2.1.6
2.2.1.6 Een Europeesrechtelijke nietigheid, artikel 101 lid 2 VWEU
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS582313:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Een particulier kan de bepaling in een geschil met een andere particulier rechtstreeks voor de nationale rechter inroepen. HvJ EG 30 januari 1974, BRT/Sabam, 127-73, Jurispr. 1974, p. 51, punt 16; HvJ EG 28 februari 1991, Delimitis/Henniger Braü, C-234/89, Jurispr. 1991, p. I-935, punt 45, 53. Asser/Hartkamp 3-I 2015/43.
HvJ EG 25 november 1971, Beguelin, 22/71, Jurispr. 1971, p. 949, punt 29; HvJ EG 14 december 1983, Ciment/Kerpen, 319/82, Jurispr. 1983, p. 4173, punt 11; HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6297, punt 22; HvJ EG 13 juli 2006, Manfredi, C-295/04 t/m C-298/04, Jurispr. 2006, p. I-6619, punt 57, NJ 2007/34 m.nt. Mok.
Zie o.a. HvJ EG 1 juni 1999, Eco Swiss/Benetton, C-126/97, Jurispr. 1999, p. I-3055, punt 36 en 39, SEW 2000 p. 344, m.nt. M. Shelkoplyas; HR 3 december 2004, NJ 2005/118 (Vreugdenhil/BVH), rov. 3.7.2, m.nt. Mok; HvJ EG 13 juli 2006, Manfredi, C-295/04 t/m C-298/04, Jurispr. 2006, p. I-6619, punt 31 en 39, NJ 2007/34 m.nt. Mok; HvJ EG 7 juni 2007, Van der Weerd, C-222-225/05, NJ 2007/391 m.nt. Mok; HvJ EG 4 juni 2009, T-mobile, C-8/08, Jurispr. 2009, p. I-4529 punt 49 en 62, NJ 2009/432 m.nt. Mok.
HvJ EG 6 februari 2003, Brasserie de Haecht II, 48/72, Jurispr. 1973, p. 77, punt 4.
HvJ EG 30 juni 1966, Société Technique Minière/Maschinenbau, 56/65, Jurispr. 1966 (Nederlandse uitgave), p. 392, punt 9; HvJ EG 13 juli 1966, Consten/Grundig, gevoegde zaken 56/64 en 58/64, Jurispr. 1966, p. 450 en HvJ EG 14 december 1983, Ciment/Kerpen, 319/82, Jurispr. 1983, p. 4173, punt 11.
HvJ EG 6 februari 1973, Brasserie de Haecht, 48/72, Jurispr. 1973, p. 77, rov 26-27.
HvJ EG 14 december 1983, Ciment/Kerpen, 319/82, Jurispr. 1983, p. 4173, punt 11 en Mok 2007, p. 573.
29. Artikel 101 VWEU lid 2 brengt een Europeesrechtelijke nietigheid met zich voor juridische transacties die in strijd zijn met lid 1. Artikel 101 VWEU heeft directe horizontale werking.1 De nietigheid heeft een absoluut karakter. Dat wil zeggen dat de krachtens de 101 lid 2 VWEU nietige overeenkomst zonder effect blijft in de verhouding tussen contractspartijen en dat de nietige overeenkomst niet aan derden kan worden tegengeworpen.2 De nationale rechter moet deze nietigheid, zo nodig ambtshalve, vaststellen.3 Dit is slechts een declaratoir vonnis.4 De nietigheid raakt alleen de onderdelen van de overeenkomst die met het kartelverbod in strijd zijn, tenzij de rest van de overeenkomst op zodanige wijze met de nietige clausule samenhangt dat deze daarvan niet los kan worden gezien. In beginsel is dus sprake van partiële nietigheid van de overeenkomst.5 De nietigheid heeft terugwerkende kracht.6 De gevolgen voor andere onderdelen van de overeenkomst en voor rechten van derden worden niet door het Unierecht beheerst. Dit is een zaak van nationaal recht.7 Over deze (nationaalrechtelijke) consequenties bestaat nog geen overeenstemming. Discussiepunten, zoals bijvoorbeeld de (on)mogelijkheid van conversie van de nietige rechtshandeling, en vragen omtrent de werking van deze Europeesrechtelijke nietigheid, komen in hoofdstuk 3 en 5 aan de orde.