Stelplicht & Bewijslast (Archief)
Einde inhoudsopgave
Stelplicht & Bewijslast 5.3:5.3 Relevante omstandigheden
Archief
Stelplicht & Bewijslast 5.3
5.3 Relevante omstandigheden
Documentgegevens:
mr. R.J.B. Boonekamp, actueel t/m 02-10-2017
- Actueel t/m
02-10-2017
- Auteur
mr. R.J.B. Boonekamp
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2476, NJ 1998/85 (Stad Rotterdam/Zonneveld).
HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529, NJ 2006/78 (B/Interpolis).
Zie: HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, NJ 2017/163, m.nt. W.H.D. Asser (FAR/Edco) met betrekking tot de stelplicht en bewijslastverdeling bij art. 6:89 en 7:23 BW.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad komen wel een aantal omstandigheden naar voren die wel of niet een grond voor afwijking kunnen opleveren. Het feit dat de partij met de bewijslast niet in staat is het bewijs te leveren, is niet een voldoende grond voor een omkering van de bewijslast.1 De bewijslast impliceert immers het bewijsrisico en het zou innerlijk tegenstrijdig zijn om het bewijsrisico van die partij af te wentelen omdat het zich anders realiseert. Anders gezegd: uit het systeem vloeit nu eenmaal voort dat bewijsnood voor risico is van de partij op wie volgens de hoofdregel het bewijsrisico rust. Dat de partij met de bewijslast door toedoen van de wederpartij in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt, is wel een omstandigheid op grond waarvan een omkering van de bewijslast en daarmee van het bewijsrisico geboden kan zijn.2 Als reden voor een (beperkte) andere bewijslastverdeling is ook wel gehanteerd dat een bepaald feit vooral gelegen is in het domein van de wederpartij en een onverkort vasthouden aan de bewijslastverdeling volgens de hoofdregel te zeer afbreuk zou doen aan de beschermingsgedachte van de bepaling waarvan het rechtsgevolg wordt ingeroepen.3