Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.3
6.3 Twee concepties van de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Het woord ‘rechtsvinding’ wordt hier gebruikt in de neutrale betekenis van interpretatie door de rechter. Rechtsvinding wordt ook wel gezien als tegenovergestelde van de term ‘rechtsvorming’. In die betekenis is rechtsvinding een uitdrukking van een declaratoire theorie over het rechterlijk oordeel, volgens welke de rechter pre-existent recht ‘vindt’, terwijl het begrip ‘rechtsvorming’ reflecteert dat het rechterlijk oordeel het recht verandert, mede vormt.
Het gaat dus niet om de vraag of het recht een objectief vast te stellen betekenis heeft of dat de rechter er altijd zijn eigen, subjectieve opvatting over geeft – dat onderscheid wordt hier in de termen van Wiarda/Koopmans aangeduid met heteronome versus autonome rechtsvinding, zie Wiarda/Koopmans 1999.
Het onderscheid tussen een rechtspositivistische en rechtenconceptie van legaliteit zoals die door Rozemond vanuit de Angelsaksische rechtsgeleerdheid in de Nederlandse literatuur zijn geïntroduceerd, is al kort besproken in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 5 zijn de concepties toegepast op het bepaaldheidsgebod. De twee concepties zijn echter van oorsprong een uitwerking van de implicaties die de positivistische rechtsopvatting versus de natuurrechtelijke en cultuurrechtelijke rechtsopvatting hebben voor rechtsvinding.1 De verschillen uiten zich in hard cases, gevallen waarin het recht geen of geen ondubbelzinnig antwoord biedt op een interpretatievraag omdat een bepaling in redelijkheid op meerdere manieren uitgelegd kan worden. Naast het verschil in rechtsopvatting identificeer ik vier thema’s waarop de rechtspositivistische en rechtenconceptie van elkaar verschillen: wat wordt gezien als het doel van interpretatie; hoe wordt er gekeken naar het proces van interpretatie; mogen bij de interpretatie andere belangen dan de rechtszekerheid van de verdachte een sturende rol spelen; en worden grenzen gesteld aan de interpretatievrijheid, of vooral aan de toepassingsvrijheid van de rechter? De twee concepties zijn niet geheel gescheiden en onverenigbaar; ze leiden tot accentverschillen in hoe de rechter de wet zou moeten interpreteren en toepassen. Rozemond ziet, in navolging van Dworkin, de rechtenconceptie dan ook als een aanvulling op, en niet als een alternatief voor de rechtspositivistische conceptie. Ik bespreek in de komende twee subparagrafen enkele onderscheidende kenmerken die geschikt zijn om het onderzoeksmateriaal mee te analyseren.
Aan de verschillende interpretatiemethoden, en zeker aan de beide concepties van het legaliteitsbeginsel, gaat als gezegd een onderscheid tussen een subjectieve versus een objectieve conceptie van het recht vooraf. Dat onderscheid duidt op een opvatting van het recht als wilsuiting van de wetgever versus een opvatting van het recht als objectief, autonoom gegeven, los van de bedoelingen van de maker ervan.2 Deze subjectieve en objectieve concepties hangen samen met een rechtspositivistische dan wel natuurrechts- of cultuurrechtsopvatting over het recht. De subjectieve rechtsopvatting is positivistisch in de zin dat deze ervan uitgaat dat het recht door mensen wordt gemaakt en dus ook door mensen wordt bepaald. In de objectieve rechtsopvatting heeft het recht een betekenis die kan worden ontleend aan de wereld om ons heen (natuurrecht) of die samenhangt met een bepaalde cultuur zoals die in een regio door de tijd heen tot stand is gekomen (cultuurrecht), maar niet of veel minder met de wens van de wetgever ten tijde van de totstandkoming van de wet.
6.3.1 De rechtspositivistische conceptie van de rechterlijke interpretatievrijheid6.3.2 De rechtenconceptie van de rechterlijke interpretatievrijheid6.3.3 Recapitulerend: het onderscheid tussen de rechtspositivistische en rechtenconceptie van de rechterlijke interpretatievrijheid