Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.3.2
6.4.3.2 Aard van het Duitse verrijkingsrecht
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS578669:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 2.
Von Savigny 1841, p. 525 e.v.
Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 14, MünchKomm/Schwab 2013, § 812 RdNr. 38.
Wilburg 1934, Von Caemmerer 1954, p. 333 e.v., Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 16.
De Trennungslehre maakt een onderscheid tussen verrijking door een prestatie en verrijking die op een andere manier is ontstaan.
Aanhangers van de Einheitslehre lezen dit artikel anders en beschouwen het verkrijgen van iets ten koste van de benadeelde zonder rechtsgrond als ongerechtvaardigde verrijking.
Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 20.
MünchKomm/Schwab 2013, § 812 RdNr. 39. Daar komt bij dat ook de Einheitslehre erkent dat bij Leistungskondiktionen bijzonderheden spelen.
Staudinger/ Schwab 2009, § 812 RdNr. 78, Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 23.
Von Caemmerer 1954, p. 343, zie ook Damminga 2014, p. 91.
Staudinger/ Schwab 2009, § 812 RdNr. 346, Staudinger Eckpfeiler/Martinek 2011, ungerechtfertigte Bereicherung RdNr. 35.
Ik heb in mijn dissertatie ook vorderingen van derden besproken, denk bijvoorbeeld aan vorderingen van concurrenten van een karteldeelnemer. Concurrenten kunnen geen Nichtleistungskondiktion instellen aangezien zij geen rechtspositie hebben die beschermd wordt door een Nichtleistungskondiktion.
322. Het Duitse verrijkingsrecht is neergelegd in boek 2 (Recht der Schuldverhältnisse), titel 26 (ungerechtfertigte Bereicherung) van het BGB en bestaat uit de §§ 812 tot en met 822 BGB. Het verrijkingsrecht wordt gezien als een correctie op een vermogenstoename zonder rechtsgrond.1 Anders dan in het causale stelsel, waar revindicatie mogelijk is als de titel voor overdracht wegvalt, moet men in een vergelijkbaar geval in het abstracte Duitse stelsel meestal een verrijkingsvordering instellen.
323. § 812 BGB, het algemene verrijkingsartikel, heeft aanleiding gegeven voor een flinke discussie over de aard van het Duitse verrijkingsrecht. Het gedeelte van 812 BGB waar de discussie zich op toespitst luidt als volgt:
“ 1) Wer durch die Leistung eines anderen oder in sonstiger Weise auf dessen Kosten etwas ohne rechtlichen Grund erlangt, ist ihm zur Herausgabe verpflichtet (…)”
Von Savigny zag verrijking als een ‘grundlosen Bereicherung des Anderen aus unserem Vermögen’. Hij wilde één vordering voor alle gevallen waarin sprake was van een verrijking.2 Na het in werking treden van het BGB (1900) borduurde de theorievorming hierop (en op de pandektistiek) voort en zag men in § 812 lid 1, eerste zin, BGB een algemene verrijkingsvordering. Verrijkingsrecht werd gezien als billijkheidscompensatie (Billigkeitsausgleich) en recht van hogere orde. Het wezenlijke kenmerk was dat een ongerechtvaardigde verrijking bestond ten koste van een ander. Hoe deze verrijking werd veroorzaakt was van ondergeschikt belang. De aanhangers van deze leer zien ‘durch Leistung oder in sonstiger Weise’ als één geheel. Deze leer staat bekend als de Einheitslehre.3
Op grond van de werken van Wilburg (1934) en Von Caemmerer (1954) heeft na de tweede wereldoorlog de Trennungslehre zich doorgezet.4 De centrale gedachte achter deze leer is de scheiding tussen Leistungskondiktionen en Nichtleistungskondiktionen.5 Deze leer leest in § 812 lid 1 BGB een onderscheid tussen een verrijking ‘durch Leistung’ en een verrijking ‘in sonstiger Weise’.6 In de literatuur zijn in de laatste decennia pogingen gedaan om terug te keren naar de Einheitslehre, maar deze zijn zonder gevolg gebleven.7 De meeste handboeken bespreken de rechtsvorderingen zonder deze rechtsvorderingen onder te brengen in een van de twee theorieën.8
324. § 812 BGB is het algemene artikel inzake de ongerechtvaardigde verrijking. In de andere artikelen worden de vereisten voor de verschillende rechtsvorderingen verder vorm gegeven. In Duitsland maakt men bij de verrijkingsvorderingen zoals gezegd een onderscheid tussen Leistungskondiktionen en Nichtleistungskondiktionen. Als de verrijking voortkomt uit een prestatie (durch Leistung), kan een benadeelde een Leistungskondiktion instellen waarvan de belangrijkste rechtsvordering de condictio indebiti is.9 Als de verrijking op een andere manier dan door een prestatie (in sonstiger Weise) is ontstaan, staat de benadeelde een Nichtleistungskondiktion ter beschikking. Nichtleistungskondiktionen beschermen bepaalde rechten of rechtsposities.10 De voornaamste Nichtleistungskondiktion is de Eingriffskondiktion.11 Ik bespreek alleen de belangrijkste Leistungskondiktionen omdat alleen deze vergelijkbaar zijn met de vorderingen die ik heb onderzocht bij de bespreking van het Nederlandse en het Europese recht. De Nichtleistungskondiktionen zijn niet geschikt als rechtsmiddel bij een nietige overeenkomst ter handhaving van het mededingingsrecht omdat een inbreuk op het mededingingsrecht gekenmerkt wordt door verboden overeenkomsten en de nakoming daarvan (Leistung).12