Rb. Gelderland, 11-04-2018, nr. AWB - 16 , 3447
ECLI:NL:RBGEL:2018:1630
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
11-04-2018
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 3447
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:1630, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 11‑04‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2018/1081 met annotatie van
NLF 2018/1081 met annotatie van
Uitspraak 11‑04‑2018
Inhoudsindicatie
BPM. Maandaangiften. Naheffingsaanslagen met boetes. Voor vier auto’s is in geschil of sprake is van nieuwe of gebruikte auto’s. Verder is in geschil of eiseres gebruik mocht maken van koerslijsten ter bepaling van de waarde van de gebruikte auto’s. Evenals het hof in een eerdere, vergelijkbare zaak is de rechtbank van oordeel dat ook bij jonge auto’s gebruik kan worden gemaakt van koerslijsten als die feitelijk voorhanden zijn. Voor het zijn van een gebruikte auto is niet nodig dat sprake is van regulier particulier gebruik. Relevant zijn zaken als kilometerstand, de duur van de registratie in het buitenland en de aan- of afwezigheid van gebruikssporen. Dat eiser alleen auto’s met ten minste 3.000 km. op de teller wenste af te nemen maakt niet dat de auto’s als nieuw moeten worden aangemerkt. Voor elk van de auto’s komt de rechtbank op basis van een individuele beoordeling tot het oordeel dat deze gebruikt zijn. Alle naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen worden vernietigd. Samenloop voor vergoeding immateriële schade en proceskostenvergoeding.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 16/3441, 16/3443, 16/3445, 16/3447, 16/3449 t/m 16/3452 en 16/3454
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 11 april 2018
in de zaken tussen
[X] B.V., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede , verweerder,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming), te Den Haag, de Staat.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken november 2011, maart, april, augustus, oktober en november 2012 en februari, mei en juni 2013 naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Ook zijn bij beschikkingen boetes opgelegd en bedragen aan heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 mei 2016 de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente in stand gelaten. Hij heeft de boetebeschikkingen die samenhangen met de maanden november 2011, oktober 2012, november 2012, februari 2013 en juni 2013 vernietigd, alsmede de boetebeschikking ten aanzien van één auto in de naheffingsaanslag over mei 2013. De overige boetebeschikkingen zijn gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 31 mei 2016, ontvangen door de rechtbank op 2 juni 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd (in veertien losse conclusies), waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd (in één conclusie).
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en de gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] , mr. [B] , [C] , [D] en mr. [E] verschenen.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Deze wordt geacht te zijn voorgedragen.
De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres handelt in auto’s. Het gaat veelal om auto’s uit het luxere segment van merken als Mercedes, BMW, Audi en Porsche, die grotendeels in of via Duitsland worden ingekocht. Zij maakt in Duitsland onder meer gebruik van een zakenrelatie, [F] , die in Duitsland het bedrijf [G] GmbH heeft. [G] GmbH is gelieerd aan [H] BV en [I] BV, gevestigd te [Q] .
2. Aan eiseres is krachtens artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) een vergunning verleend om per tijdvak van een kalendermaand aangifte te doen.
3. In de tijdvakken die in geschil zijn heeft eiseres telkens voor diverse auto’s aangifte voor de BPM gedaan, variërend van vier per maand in mei en juni 2013 tot elf in april 2012. Voor vrijwel alle in geschil zijnde auto’s heeft zij bij de aangifte gebruikgemaakt van een koerslijst van [J] .
4. Met ingang van 15 juli 2013 heeft bij eiseres een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften BPM over de periode 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2013. Het controlerapport dateert van 20 oktober 2014. Het conceptrapport en een mededeling van de voorgenomen boetes zijn op 28 juli 2014 aan eiseres verzonden.
5. Met dagtekening 8 december 2014 zijn aan eiseres de naheffingsaanslagen BPM opgelegd. Daarbij is telkens ten aanzien van een of twee auto’s per tijdvak BPM nageheven.
Het betreft de volgende veertien auto’s:
tijdvak | merk/type | BPM aangifte | nageheven | grondslag naheffing |
nov. 2011 | Porsche [K] | € 18.013 | € 6.385 | tabel |
nov. 2011 | Audi [L] | € 9.681 | € 8.011 | tabel |
maart 2012 | Mercedes Benz | € 23.839 | € 8.494 | nieuw |
april 2012 | Porsche [K] | € 15.728 | € 9.016 | nieuw |
aug. 2012 | BMW [M] | € 11.566 | € 9.373 | nieuw |
oktober 2012 | BMW [N] | € 12.840 | € 5.580 | tabel |
oktober 2012 | Audi [L] | € 9.298 | € 6.001 | tabel |
nov. 2012 | BMW [b] | € 8.281 | € 5.640 | tabel |
nov. 2012 | Audi [O] | € 14.732 | € 7.668 | tabel |
februari 2013 | Audi [P] | € 4.186 | € 3.827 | tabel |
februari 2013 | Audi [P] | € 8.672 | € 7.334 | tabel |
mei 2013 | BMW [a] | € 5.281 | € 4.793 | tabel |
mei 2013 | Porsche [K] | € 16.779 | € 13.932 | nieuw |
juni 2013 | BMW [c] | € 4.580 | € 1.556 | tabel |
Geschil
6. In geschil is of eiseres tot de juiste bedragen op aangifte BPM heeft voldaan. Meer specifiek is in geschil:
- -
ter zake van vier auto’s: of sprake is van gebruikte of nieuwe auto’s;
- -
of eiseres gebruik mocht maken van koerslijsten;
- -
of terecht boetes zijn opgelegd;
- -
of eiseres recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en zo ja, tot welk bedrag.
Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat niet langer het standpunt wordt ingenomen dat de enkele registratie in het buitenland voldoende is om een auto als gebruikt aan te merken.
Beoordeling van het geschil
Gebruik van koerslijsten
7. Bij de auto’s waarachter de rechtbank als grondslag voor de naheffing “tabel” heeft vermeld is niet in geschil dat sprake is van gebruikte auto’s. Voor al deze auto’s heeft eiseres bij de aangifte gebruikgemaakt van een koerslijst van [J] . De rechtbank acht dit ook voldoende aannemelijk ten aanzien van de BMW [a] uit de aangifte van mei 2013. Weliswaar bevindt zich in de stukken geen afschrift van een koerslijst, maar de financiële basisgegevens vermelden wel dat sprake is van een koerslijst en verweerder heeft ook geen andere grond voor naheffing gesteld.
8. De auto’s zijn over het algemeen jong, in die zin dat tussen de datum eerste toelating en de datum van aangifte minder dan een half jaar is verstreken. Daarnaast zijn de auto’s volgens verweerder ook exclusief. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van dergelijke jonge, exclusieve auto’s geen koerslijsten (kunnen) bestaan. Hij verwijst daarvoor mede naar een verklaring van [d] van [e] BV. Daarom heeft hij voor die auto’s de afschrijving bepaald op grond van de afschrijvingstabel die is opgenomen in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en naheffingsaanslagen opgelegd voor de te weinig betaalde BPM.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van verweerder niet meer dan een herhaling van het standpunt dat hij in eerdere procedures van een andere belastingplichtige heeft ingenomen en waarover Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:GHARL:2017:4577). Het hof heeft overwogen dat, nog daargelaten wat onder auto’s van exclusieve merken moet worden verstaan, de verklaringen van medewerkers van [e] niet relevant zijn, aangezien de desbetreffende belanghebbende gebruik had gemaakt van de koerslijsten van [J] . Gelet op de gedingstukken bij het hof in die zaak, waaronder verklaringen van de heer [f] van [J] , heeft het hof aannemelijk geacht dat de koerslijsten van [J] , die in de praktijk ook algemeen worden toegepast, bruikbaar zijn voor de bepaling van de afschrijving met betrekking tot de daar in geschil zijnde auto’s. Ook daar ging het om jonge auto’s die tot het duurdere marktsegment behoren. De staatssecretaris heeft uitdrukkelijk afgezien van cassatie (toelichting van 13 juli 2017, nr. 2017-0000131329).
10. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder thans heeft aangevoerd geen aanleiding om in deze zaken tot een ander oordeel te komen. [J] acht zich kennelijk voldoende in staat om waarden voor deze auto’s te bepalen. De koerslijsten bestaan immers feitelijk. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat de betrouwbaarheid hiervan moet worden betwijfeld, maar heeft die stelling niet nader kunnen onderbouwen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hiernaar nog onderzoek wordt gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding de uitkomsten daarvan af te wachten en is van oordeel dat verweerder onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de bruikbaarheid van de koerslijsten. Ook het feit dat soms een andere kleur is ingevoerd of een afwijkende kilometerstand bij de verwachte kilometerstand levert geen grond op aan de juistheid van de uitkomsten te twijfelen, omdat eiseres gemotiveerd heeft betwist dat dit invloed heeft. Gelet hierop bestaat voor deze auto’s geen grondslag voor naheffing. De aangiften zijn juist en in een enkel geval zelfs eerder te hoog dan te laag, te weten wanneer gebruik is gemaakt van een koerslijst voor btw-auto’s. De naheffingsaanslagen kunnen echter al niet in stand blijven, zodat op dat aspect bij deze auto’s niet behoeft te worden ingegaan. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
Nieuw of gebruikt
11. In vier gevallen heeft verweerder nageheven omdat hij van mening is dat de desbetreffende auto’s ten onrechte als gebruikte auto’s zijn aangegeven. Gelet op de onderlinge verschillen tussen de auto’s en de over en weer gebezigde argumenten, en gelet op het feit dat het maar om een zeer beperkt aantal van het totaal aantal ingevoerde auto’s gaat, zal de rechtbank de auto’s hierna afzonderlijk beoordelen. Een deel van de uitgangspunten van verweerder is echter voor alle vier auto’s van belang. De rechtbank zal daarop eerst ingaan.
12. De wet kent geen definitie van “gebruikte personenauto’s”. Het Kaderbesluit BPM (in dit geval achtereenvolgens de versies van 14 december 2010, DGB/2010/7686M, van 20 december 2011, BLKB/2011/2548M, en van 27 juni 2012, BLKB/2012/1106M) kent die evenmin. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, moet onder een nieuwe personenauto worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Als een auto niet nieuw is, is deze gebruikt.
13. Verweerder heeft hierop een nuancering aangebracht en stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige gevallen geen sprake is geweest van “regulier particulier gebruik” en dat ook in dat geval sprake is van nieuwe auto’s. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Relevant is of een auto eerder in gebruik is genomen (Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5100). Door wie en met welk doel een auto gebruikt is, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake voor de vraag of sprake is van een gebruikte of een nieuwe auto. Relevant voor de vraag of sprake is van een nieuwe auto zijn met name zaken als een zeer lage kilometerstand, een korte registratieperiode in het buitenland en het ontbreken van gebruikssporen (vergelijk Gerechtshof Den Haag 16 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2417, en Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch 21 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5856). Een feitelijk gebruikte auto met een significant aantal kilometers op de teller en/of gebruikssporen zal door een koper niet als nieuw worden beschouwd. Daarbij zal de koper in de regel geen onderscheid maken naargelang de wijze waarop die kilometers en gebruikssporen tot stand zijn gekomen.
14. Aan het voorgaande doet niet af dat aannemelijk is dat eiseres bij de onderhavige auto’s op voorhand aan de verkoper te kennen heeft gegeven dat zij slechts auto’s wenst te kopen met ten minste 3.000 kilometer op de teller. Dat enkele feit is niet voldoende om van het hiervoor gegeven uitgangspunt af te wijken, omdat die wens kan worden ingegeven door andere motieven dan het ontwijken van (een deel van) de BPM. Bij een handelaar (niet-dealer) is dat zelfs tamelijk waarschijnlijk. Slechts wanneer aannemelijk is dat het ontwijken van de BPM het hoofddoel is, kan dat aanleiding vormen voor een ander oordeel. Het gaat dan met name om de zogenoemde U-bochtconstructies - zie de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010), Kamerstukken II 2009-2010, 32 129, nr. 3, pagina 18 - of een situatie waarin de belastingplichtige er zelf de hand in heeft dat en op welke wijze de kilometers op de teller komen (vergelijk bijvoorbeeld Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 september 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5756, waarin zelfs dat niet voldoende werd geacht). Dat een dergelijke situatie zich hier voordoet, is niet aannemelijk geworden voor de vier auto’s die ter beoordeling voorliggen.
15. De Mercedes Benz waarvoor aangifte is gedaan in maart 2012 is door eiseres gekocht van [H] BV. Op de factuur, die dateert van 2 maart 2012, is een kilometerstand van 3.057 vermeld. De datum van eerste toelating is [2012 1] . Eiseres heeft aangifte gedaan met een beroep op een taxatierapport. Op basis daarvan is de waarde van de auto bepaald op € 67.500. Gelet op de cataloguswaarde van € 91.715 bedraagt de afschrijving 26,40%. Eiseres heeft de auto verkocht voor € 109.000 inclusief de op aangifte betaalde BPM. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de taxatie niet de werkelijke waarde van de auto weergeeft. Eiseres heeft aangevoerd dat de auto in Duitsland als demonstratieauto is gebruikt. Dit feit is door verweerder niet weersproken. Hij stelt zich slechts op het standpunt dat daarmee geen sprake is van regulier particulier gebruik. Dit is, zoals hiervoor overwogen, echter niet een criterium waaraan getoetst wordt. Er is een eerdere eigenaar geweest, die heeft bepaald of en hoeveel er met de auto is gereden. In deze omstandigheden is er geen aanleiding de auto als nieuw aan te merken. Dat de kilometerstanden op de facturen niet een logisch geheel vormen, zoals verweerder heeft gesteld, is op zichzelf genomen onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft aangevoerd dat de waarde van de auto hoger ligt dan de getaxeerde waarde, maar heeft een eventuele hogere waarde van de auto niet voldoende onderbouwd. De verwijzing naar de eigen verkoopprijs kan daartoe niet dienen, omdat bij gebruikte auto’s moet worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde, dat wil zeggen de prijs die de handelaar aan een particulier betaalt voor de auto.
16. De Porsche [K] waarvoor aangifte is gedaan in april 2012 is door eiseres gekocht van [H] BV, die de auto heeft gekocht van [G] GmbH. Op de factuur van [G] GmbH aan [H] BV, gedateerd 23 maart 2012, staat een kilometerstand van 0. De factuur van [H] BV aan eiseres, gedateerd 4 april 2012, vermeldt een kilometerstand van 3.017. De datum van eerste toelating van de auto is [2012 2] . Eiseres heeft bij de aangifte gebruikgemaakt van de koerslijst van [J] voor btw-auto’s. De verkoopovereenkomst met de koper dateert van 26 maart 2012. Daarin is al sprake van een kilometerstand van ruim 3.000. Eiseres heeft verklaard dat [F] met de auto heeft gereden. Gelet op de datum van eerste toelating is dit vermoedelijk op het handelaarskenteken gebeurd. Of dit is toegestaan doet niet ter zake, aldus eiseres, want zij is daar niet bij geweest. [F] houdt ervan om in nieuwe auto’s rond te rijden. Dat is zijn grote hobby, aldus eiseres, en na korte tijd verkoopt hij de auto en neemt hij een volgende. Het rijgedrag van [F] heeft er in dit geval zelfs toe geleid dat eiseres er nog nieuwe banden onder heeft laten zetten. De desbetreffende factuur is overgelegd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat sprake was van gebruikssporen. In combinatie met de kilometerstand is voldoende aannemelijk dat sprake is van een gebruikte auto. Verweerder heeft voor een andersluidend oordeel onvoldoende gesteld.
17. De BMW waarvoor aangifte is gedaan in augustus 2012 is door eiseres gekocht van [G] GmbH. De factuur, die dateert van 12 juli 2012, vermeldt geen kilometerstand, maar wel de datum van eerste toelating: [2012 3] . Eiseres heeft de auto verkocht voor bijna € 10.000 onder de cataloguswaarde. Dit is overigens voor een groot deel beïnvloed door de lagere BPM die op aangifte is voldaan. Op de verkoopfactuur is een kilometerstand van 3.100 vermeld. Op vragen van de rechtbank of dit - gelet op de aankoopprijs en het feit dat [G] GmbH de auto in februari 2012 als nieuw heeft gekocht - zakelijk gezien een goede transactie is geweest, heeft eiseres toegelicht dat zij dit dankzij de inruil op deze auto heeft goedgemaakt. Met die verklaring is naar het oordeel van de rechtbank een extra argument gegeven dat ook op bijna nieuwe auto’s verdiend kan worden zonder dat ze als nieuw worden verkocht en de koper een prijs gelijk aan de nieuwprijs betaalt. Daarmee kan de auto nog niet als nieuw worden bestempeld. Verweerder heeft niets aangevoerd ter onderbouwing dat de auto als nieuw moet worden aangemerkt, behalve het feit dat de auto in Duitsland op naam van [F] geregistreerd is geweest. Daarmee is niet betwist dat de kilometerstand van 3.100 kilometer het feitelijke gebruik weergeeft.
18. De Porsche [K] waarvoor aangifte is gedaan in mei 2013 is door eiseres gekocht van [I] BV, die de auto heeft gekocht van [G] GmbH. Op de factuur van [G] GmbH aan [I] BV, gedateerd 22 april 2013, staat een kilometerstand van 0. De factuur van [I] BV aan eiseres, gedateerd 8 mei 2013, vermeldt een kilometerstand van 3.068. De datum van eerste toelating van de auto is [2013] . Eiseres heeft bij de aangifte gebruikgemaakt van de koerslijst van [J] voor margeauto’s. Zij heeft op haar kosten een trekhaak onder de auto laten zetten. Ook deze auto is volgens eiseres kort door [F] gebruikt. Verweerder heeft erop gewezen dat er al op 26 maart 2013 met de koper van de auto is ge-e-maild over deze auto. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk dat het over precies deze auto gaat. Integendeel, uit het mailverkeer blijkt iets anders. De mail van 26 maart 2013 van eiseres vermeldt dat zij een Porsche [K] kan leveren van één maand jong en met 3.000 kilometer. Daaruit volgt niet dat er al een specifieke auto voorhanden of op komst is, laat staan dat het om deze auto gaat. Op 5 april 2013 stuurt eiseres een nieuwe e-mail. Daarin verwijst zij naar een bijlage. Daarin is een Porsche [g] opgenomen uit januari 2013 met 8.956 kilometer. Dan is dus wel sprake van een specifieke auto, maar niet de onderhavige. Aannemelijk is daarom dat de onderhavige auto pas later in beeld is gekomen. Vergelijkbare e-mails met algemene berichten over de levertijd van Porsches met weinig kilometers stuurt eiseres vaker aan potentiële kopers. Dit volgt uit het dossier over april 2012, waarbij eiseres al op 23 februari 2012 aan de uiteindelijke koper heeft meegedeeld dat zij vier weken later een auto zou kunnen leveren precies zoals de koper hem wil hebben maar dan een bijna nieuwe van 2012 met een paar duizend kilometer en een bijbetaling (na inruil van een Jaguar [h] ) van € 107.5000. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende aannemelijk dat ten tijde van de verzending van dergelijke e-mails al duidelijk is welke specifieke auto zal worden geleverd.
19. Gelet op het voorgaande is voor geen van de vier auto’s aannemelijk dat ondanks de kilometrages sprake is van nieuwe auto’s. Voor zover verweerder ook heeft bedoeld voor deze auto’s aan te voeren dat geen gebruik mag worden gemaakt van de koerslijsten van [J] dan wel van koerslijsten van [J] voor margeauto’s, geldt hetgeen daarover hiervoor is overwogen evenzeer. Dat gebruik mag worden gemaakt van koerslijsten van margeauto’s volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45.
20. Gezien het voorgaande zijn alle beroepen gegrond. Omdat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd, kunnen ook de beschikkingen heffingsrente/belastingrente en de boetebeschikkingen niet in stand blijven.
Vergoeding van immateriële schade
21. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van de onderhavige geschillen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
22. Uit vaste jurisprudentie, onder meer het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaats dient te vinden. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade.
23. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een halfjaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt (Hoge Raad 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666).
24. Als de redelijke termijn is overschreden, wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als dit het geval is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd (zie ook Hoge Raad 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:540).
25. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval worden gezegd dat sprake is van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Het gaat om de hoogte van de BPM, waarbij twee vragen een rol spelen: te weten wanneer sprake is van een gebruikte auto en of in die gevallen koerslijsten van [J] kunnen dienen ter bepaling van de afschrijving. Dat bij een deel van de auto’s alleen de tweede vraag een rol speelt, maakt dit niet anders: er spelen immers bij die auto’s geen andere vragen dan bij de auto’s waarbij ook de kwestie “nieuw/gebruikt” aan de orde is. Ook daar was het gebruik van [J] een discussiepunt.
26. De bezwaarschriften zijn op 21 januari 2015 ontvangen. Sindsdien is een periode van drie jaren en ruim twee maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan een jaar, maar minder dan anderhalf jaar is overschreden. De bezwaarfase heeft een jaar en bijna vier maanden geduurd, de beroepsfase een jaar en bijna elf maanden. Dat betekent dat de overschrijding voor afgerond tien maanden aan de bezwaarfase wordt toegerekend en voor afgerond vijf maanden aan de beroepsfase.
27. Verweerder heeft in een deel van de zaken al een vergoeding toegekend, zo is ter zitting verklaard. Dit betreft in totaal € 2.000. Dit is bij afzonderlijke besluiten gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voor de bezwaarfase voldoende is toegekend. Voor de beroepsfase zal zij nog een bedrag van € 500 voor alle zaken tezamen toekennen.
Proceskosten
28. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Omdat de werkzaamheden van de gemachtigde in alle zaken nagenoeg identiek konden zijn, worden de beroepen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht aangemerkt. De kosten zijn op de voet van dat besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.878,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 voor repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een factor 1,5 vanwege negen samenhangende zaken en een wegingsfactor 1 voor een gemiddelde zaak). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft voor de bezwaarfase bij afzonderlijke besluiten al kostenvergoedingen toegekend voor drie auto’s. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de bezwaarfase een hogere vergoeding vast te stellen en laat die beslissingen dan ook in stand.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens voor zover daarbij een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend;
- -
vernietigt de naheffingsaanslagen;
- -
vernietigt de beschikkingen heffingsrente;
- -
vernietigt de beschikkingen belastingrente;
- -
vernietigt de boetebeschikkingen;
- -
veroordeelt de Staat tot het vergoeden van de door eiseres in verband met de duur van de beroepsprocedures geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in de beroepsfase tot een bedrag van € 1.878,75;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 3.006 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling, en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier. 11 april 2018 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |