Rb. Zeeland-West-Brabant, 07-09-2017, nr. BRE - 15 , 7875
ECLI:NL:RBZWB:2017:5756
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
07-09-2017
- Zaaknummer
BRE - 15 _ 7875
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:5756, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07‑09‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:4758, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 10 Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
- Vindplaatsen
NLF 2017/2512 met annotatie van
Uitspraak 07‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Artikel 10, eerste lid van de Wet BPM; nieuwe of gebruikte auto. Belanghebbende heeft ná aankoop van een auto in Hongarije de auto rijdend overgebracht naar Nederland. In geschil is of met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister sprake is van een nieuwe of gebruikte auto. De rechtbank is van oordeel dat op het moment van de registratie van de auto in Nederland sprake is van een gebruikte auto. Het gelijk is aan belanghebbende. Voorts heeft belanghebbende recht op toekenning van een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7875
uitspraak van 7 september 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 maart 2015 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.673 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 34.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag op 6 mei 2015 een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2015 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 10 december 2015, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017 te Eindhoven. Op die zitting zijn tegelijk behandeld de zaken met de zaaknummers 15/7874, 15/7875, 16/1135, 16/2208 en 16/3473. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal waarvan een afschrift per brief van 18 april 2017 naar partijen is gestuurd. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak ter zitting geschorst.
1.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017 te Eindhoven. Een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting is vastgelegd in een proces-verbaal waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een personenauto BMW, type 3L 320d XDRIVE ( [VIN] ; hierna de auto). De auto is op 29 november 2013 op Hongaars kenteken gezet. De auto is op 5 december 2013 door belanghebbende gekocht; de auto was op het moment van de aankoop nieuw. De auto is door belanghebbende rijdend naar Nederland overgebracht. De kilometerstand bij de registratie in Nederland op 29 januari 2014 bedroeg 1566.
2.2.
Belanghebbende heeft op 29 januari 2014 met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een bedrag van € 4.643 aan BPM op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bij de aangifte gebruik gemaakt van de koerslijst X-ray. Belanghebbende heeft hierbij aangegeven dat sprake is van een gebruikte auto.
2.3.
De inspecteur heeft op 7 februari 2014 de auto fysiek gecontroleerd. Hierbij heeft de inspecteur vastgesteld dat volgens hem sprake is van een nieuwe auto. Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag en beschikking belastingrente opgelegd.
3. Geschil
3.1.
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:1) is voor de toepassing van de Wet BPM sprake van een nieuwe auto?
2) is het mogelijk dat de inspecteur naheft nadat het belastbare feit heeft plaatsgevonden? Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente en dat belanghebbende “volledig schadeloos [moet] worden gesteld”. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De Wet BPM maakt voor de berekening van de verschuldigde BPM onderscheid tussen een nieuwe personenauto en een gebruikte personenauto. Met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt voor de berekening van de verschuldigde BPM een vermindering (afschrijving) toegepast; met betrekking tot nieuwe personenauto’s niet. Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in deze zin kan worden aangemerkt, moet als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt (vgl. HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79).
4.2.
Vaststaat dat de auto ten tijde van de aangifte een kilometerstand had van 1566.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de auto zelf in Hongarije heeft gekocht en daarmee naar Nederland is gereden. De afstand tussen [plaats Hongarije] en [plaats] bedraagt volgens Google Maps [***] km. De auto heeft geen gebruikssporen, enkel schoenafdrukken en wat vuil is zichtbaar.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment van de registratie van de auto sprake is van een gebruikte auto. De auto heeft een kilometerstand van 1566 km en de datum eerste toelating van de auto is 29 november 2013. Ten tijde van de aangifte op 29 januari 2014 kan niet worden geoordeeld dat de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. De auto heeft de afstand tussen [plaats Hongarije] – [plaats] afgelegd alvorens de registratie in Nederland plaats vond. Een dergelijke afstand leidt tot de conclusie dat de auto na de vervaardiging ervan meer dan “niet of nauwelijks in gebruik” is geweest. De auto wordt op het moment van de registratie door het verstrijken van een kalenderjaar bovendien door de handel aangemerkt als zijnde één jaar oud. Dat belanghebbende feitelijk vanaf de eerste registratie de beschikkingsmacht over de auto had, deze auto als nieuw in Hongarije heeft gekocht en zelf de kilometers (die hebben geleid tot een kilometerstand van 1566) heeft gemaakt om naar Nederland te komen, doet daar niet aan af. Het belastbaar feit is immers de registratie in Nederland (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch van 20 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1764).
4.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de auto ten tijde van de registratie in Nederland als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM, dient te worden aangemerkt. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. De overige door belanghebbende aangevoerde gronden behoeven geen behandeling meer.
4.5.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.729,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
6. Schadevergoeding
6.1.
Belanghebbende heeft verzocht belanghebbende volledig schadeloos te stellen. Nu geen schade is gesteld neemt de rechtbank, behoudens voor de immateriële schade geleden door tijdsverloop, het verzoek om schadevergoeding niet in behandeling. Nu in het kader van de schadevergoeding voor immateriële schade ontstaan door overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste feitelijke aanleg de schade wordt verondersteld, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in zoverre behandelen.
6.2.
Het bezwaarschrift is ingediend op 6 mei 2015 en de rechtbank doet op 15 september 2017 uitspraak. Hierdoor is voor de berechting in eerste feitelijke aanleg een periode verstreken van 2 jaar, 4 maanden en 9 dagen. Nu geen sprake is van bijzonder omstandigheden is daarmee de redelijke termijn voor de berechting in de eerste feitelijke aanleg overschreden met afgerond een half jaar. Belanghebbende komt dan in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500.
6.3.
Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan na 6 maanden en 19 dagen, is de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar overschreden met 19 dagen. Nu de uitspraak van de rechtbank is gedaan na 21 maanden en 5 dagen is de termijn voor het doen van uitspraak overschreden met drie maanden en 5 dagen. De rechtbank rekent de termijnoverschrijding daarom naar evenredigheid voor één vijfde toe aan de inspecteur en voor vier vijfde toe aan de rechtbank. De inspecteur wordt derhalve veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 100 en de Minister van Veiligheid en Justitie wordt veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 400.
7. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.729,50;
- -
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 100;
- -
veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 400;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 167 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.