Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/2.2.3.2
2.2.3.2 Tweede kenmerk: de behoorlijke bekendmaking
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS393710:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
I.C. van der Vlies, NJB 1990, blz. 1150, merkt op dat de Hoge Raad zich hiermee weer als wetgever-plaatsvervanger laat kennen. De rechter werkt het vereiste tot een toepasbare regel uit. Voor algemeen verbindende voorschriften voorziet de Bekendmakingswet in een regeling.
Blijkens de antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid van de Tweede Kamer Ybema dient beleid inzake de uitvoering van de belastingwet te worden gepubliceerd en is de vorm waarin dit gebeurt een aanschrijving of een mededeling in het Info-Bulletin. Het beleid dat in dergelijke publikaties wordt bekend gemaakt is voordien door of namens de staatssecretaris vastgesteld. Aldus persbericht Ministerie van Financiën, 28 januari 1992, nr. 92/21, V-N 1992, blz. 314. Zie hierover ook 1.2.3.3.
Deze formulering is duidelijk verwant aan de reeds in HR 7 januari 1970, nr. 16201, BNB 1970/78, m.n. Hollander gebruikte bewoordingen. De Hoge Raad overwoog aldaar dat vertrouwen ontleend mag worden aan uitlatingen in ministeriële resoluties die, al werden zij noch in het Staatsblad, noch in de Staatscourant opgenomen, met medewerking of goedvinden van de belastingdienst zijn gepubliceerd en aldus ter kennis van het publiek zijn.
Vgl. ook I.C. van der Vlies, NJB 1990, blz. 1150. Zie verder over dergelijke toezeggingen en de daarmee samenhangende afbakeningsproblematiek 2.2.5.
Het bijzondere van het geval was dat de belastingplichtige zich wel beriep op de in de resolutie neergelegde gunstige regeling, maar niet voldeed aan de daartoe in de resolutie gestelde voorwaarde
Zie hiertoe 2.2.2 over de objectieve beschouwingswijze van de rechter.
Een voorbeeld waarbij zowel de publikatie in de Staatscourant als dientengevolge in de vakpers fout is gegaan, is te vinden in par. 13, eerste lid, VAB 1993. De afgedrukte tekst luidt: ‘Voor wat betreft de ordeboeten wordt met de gegevens vermeld op het aanslagbiljet, al dan niet in samenhang met de inhoud van de waarschuwing, bij een eerste verzuim aan de mededelingsplicht voldaan’. De kom ma die voor de woorden ‘bij een eerste verzuim’ staat afgedrukt had erna moeten zijn afgedrukt.
Zie ook 2.3.3.2.
Het ging om de resolutie van 7 november 1968, nr. B68112738, gepubliceerd in FED 1987/371.
A-G Van Soest had in zijn conclusies bij beide arresten in gelijke zin geoordeeld.
Aldus ook F.H. Kistenkas, WFR 1993/6065, blz. 1146 e.v.
Terecht verwees de Hoge Raad, omdat het Hof niet had onderzocht of de in de Cursus Belastingrecht weergegeven inhoud van het besluit niet een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur rechtvaardigde. Naast het vertrouwensbeginsel kan daarbij ook het gelijkheidsbeginsel nog aan de orde komen. Zie ook punt 5 van de conclusie van A-G Van Soest. In vergelijkbare zin ook HR 19 juni 1991, nr. 27125, BNB 1991/330, m.n. Scheltens. In dat geval was het vertrouwen bij de belastingplichtige gewekt door een passage uit de Elsevier Belastingalmanak. Er was geen sprake van een te honoreren vertrouwen omdat deze publikatie niet namens de staatssecretaris was gedaan. Zie aldus ook G.J. van Leijenhorst, Belastingheffing, een kwestie van vertrouwen, WFR 1993/6055, blz. 779.
Dit is het Leidraadarrest BNB 1990/194.
Van de Burgh wijst er in zijn annotatie op dat het gaat om een regeling die niet in de Staatscourant is gepubliceerd en die gericht is tot de vier grote gemeenten. De kring van de geadresseerden is duidelijk gesloten. Hij spreekt zelfs van een collectors item!
Anders Ch.J. Langereis in zijn noot onder HR 28 maart 1990, nr. 25668, FED 1990/878.
Indien onder de betrokkenen de geadresseerden van de regeling moeten worden verstaan, dan zou dat inhouden dat voor deze de beleidsregels als recht in de zin van art. 99 RO zouden gelden, maar voor andere belanghebbenden niet. Deze zouden dan ‘gewoon’ een beroep op het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel moeten doen. Naar mijn mening verzet zich tegen deze visie ook het feit dat de Hoge Raad in HR 5 februari 1993, nr. 14823, AB 1993, 239 een verband legt met de aard van de regeling. Deze bepaalt de denotatie van de regeling. Zie ook Van der Burg in zijn noot onder HR 22 juni 1993, nr. 94414, AB 1993, 284.
Onder omstandigheden is ook nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel mogelijk. Zie 3.2.
Een ander fiscaal voorbeeld hiervan is HR 4 mei 1983, nr. 21488, BNB 1983/216. In dit voor het Leidraad gewezen arrest besliste de Hoge Raad dat voor een beroep op een aanschrijving in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel voldoende is dat de aanschrijving bestemd is om ook buiten de belastingdienst bekendheid te verkrijgen.
In het Infobulletin worden wel de zgn. mededelingen van de staatssecretaris gepubliceerd.
Overigens kan een ieder die belangstelling heeft voor resoluties, deze op aanvraag bij de Directie Voorlichting van het Ministerie van Financiën verkrijgen.
Ook Van der Burg in zijn noot onder AB 1994, 284 wijst op het merkwaardige verschijnsel dat het antwoord op de vraag of iets recht is in de zin van art. 99 RO mede afhangt van de beslissing van de redactie van een particuliere uitgave om een bepaalde beleidsregel daarin op te nemen.
Zie bijvoorbeeld de publikatie in V-N 1995, blz. 2425 e.v. van het Besluit van 27 juni 1995, nr. AFZ9512456M waarbij de Leidraad Invordering 1990 ingrijpend werd aangepast.
Zoals al eerder vermeld heeft de staatssecretaris begin 1995 de term resolutie vervangen door de term besluit. Dit is vermoedelijk gebeurd in verband met het voorgestelde art. 1:3, vierde lid, Awb. Hierin wordt beleidsregel omschreven als een besluit, niet inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, dat een algemene regel geeft omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Hiervoor heb ik ook gewezen op het risico dat de fiscus loopt als beleidsregels incorrect in de vakpers worden gepubliceerd. Ook dit risico vormt een argument voor mijn pleidooi voor publikatie door de fiscus zelf.
In de omschrijving van wat onder een beleidsregel moet worden verstaan om als recht in de zin van art. 99 RO te worden aangemerkt, geeft de Hoge Raad verder aan dat daarvoor nodig is dat de regels behoorlijk zijn bekendgemaakt. In een volgende overweging werkt de Hoge Raad dit vereiste nader uit.1 Allereerst geeft hij aan welke wijzen van bekendmaking in aanmerking komen. Hij onderscheidt daarbij twee categorieën. Ten eerste kan als behoorlijke bekendmaking gelden de plaatsing in de Staatscourant of in een ander vanwege de overheid algemeen verkrijgbaar gesteld publikatieblad. Publikatiebladen als het Infobulletin lijken aan dit vereiste te voldoen. In het door de Belastingdienst/FIOD uitgegeven Infobulletin wordt regelmatig beleid van de belastingdienst gepubliceerd.2
In het kort na het Leidraadarrest door de strafkamer gewezen arrest HR 29 juni 1990, nr. 13963, NJ 1991, 120, AB 1990, 561 voldeed de publikatie van de Vreemdelingencirculaire in de vorm van een losbladige uitgave van de Staatsdrukkerij aan het vereiste van de behoorlijke bekendmaking. Overigens was de Staatsdrukkerij op dat moment al geprivatiseerd.
De tweede categorie van bekendmakingen is de andere door of met goedvinden dan wel medeweten van de overheid gedane bekendmakingen en wel op zodanige wijze dat verzekerd is dat de regels voor de betrokkenen kenbaar en toegankelijk zijn.3 Om de reikwijdte van deze categorie nader te omlijnen bespreek ik de verschillende onderdelen ervan.
Het eerste onderdeel is dat ook andere bekendmakingen dan die in de Staatscourant en dergelijke bladen als een voldoende bekendmaking worden aangemerkt. In dat verband noemt de Hoge Raad allereerst andere bekendmakingen door de overheid. Hiermee maakt de rechter duidelijk dat hij aan de wijze van publikatie door de overheid geen vormvereiste stelt. Zo kan blijkens het arrest HR 11 december 1991, nr. 26763, BNB 1992/98 ook het opnemen van een passage in de Toelichting op het aangiftebiljet inkomstenbelasting als de publikatie van een beleidsregel in de zin van art. 99 RO gelden. Ook kunnen onder omstandigheden toezeggingen door de staatssecretaris van Financiën ten tijde van de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen geacht worden aan deze publikatie-eis te voldoen.4 Wat verder opvalt is dat de Hoge Raad spreekt over ‘de overheid’. Dit houdt mijns inziens in dat aan het publikatievereiste kan zijn voldaan indien beleidsregels van bijvoorbeeld de staatssecretaris van Financiën door de inspecteur worden bekendgemaakt.
Naast de bekendmaking door de overheid noemt de Hoge Raad de bekendmaking die gedaan is met goedvinden dan wel medeweten van de overheid. Indien de publikatie aldus door een ander is gedaan, is dit voldoende voor de Hoge Raad. In geval van publikatie in de vakpers is daar volgens HR 10 juli 1991, nr. 26330, BNB 1991/269 aan voldaan.
HR 10 juli 1991, nr. 26330, BNB 1991/269, m.n. Ploeger, betrof een geschil voor de overdrachtsbelasting. De belanghebbende claimde een vrijstelling van de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een perceel grond waarvan hij het recht van erfpacht reeds had. Hij beriep zich daarbij o.a. op een tweetal resoluties. Deze regelingen waren niet in het Staatsblad of in de Staatscourant gepubliceerd. De Hoge Raad stelde vast dat zij echter wel klaarblijkelijk met medeweten of met goedvinden van de belastingdienst via de vakpers, onder meer in het Vakstudie Nieuws, waren bekendgemaakt.
In HR 7 april 1993, nr. 28884, BNB 1993/173 beriep de belastingplichtige zich er juist op dat ‘de Resolutie niet zodanig is gepubliceerd dat mag worden aangenomen dat iedere belastingplichtige daarvan kennis neemt’.5 De Hoge Raad verwierp deze stelling: ‘Overeenkomstig hetgeen is overwogen door de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 1990, BNB 1990/194, kan als behoorlijke bekendmaking gelden een door of met goedkeuring dan wel medeweten van de overheid gedane bekendmaking op zodanige wijze dat verzekerd is dat de regels voor betrokkenen kenbaar en toegankelijk zijn. Nu de Resolutie ... is opgenomen in de vakpers, faalt het middel ook in zoverre’.
Bij publikatie in de vakpers kunnen uiteraard drukfouten optreden. Is de fiscus aan zo’n incorrect gepubliceerde beleidsregel gebonden? Dit hangt er mijns inziens vanaf. Indien de fiscus niet zelf door middel van een eigen publikatie de correcte tekst heeft gepubliceerd, maar uitsluitend de vakpers heeft ‘laten’ publiceren, dan is hij gebonden aan die incorrecte publikatie. Als ook aan de andere kenmerken is voldaan, vormen in voorkomende gevallen dergelijke ‘verminkte’ beleidsregels’ recht in de zin van art. 99 RO. 6 In een dergelijk geval is er dus een verantwoordelijkheid voor de fiscus om door een rectificatie de juiste tekst van de beleidsregel te laten publiceren. Indien naast de publikatie in de vakpers ook bijvoorbeeld publikatie in het Infobulletin heeft plaatsgevonden, is er naar mijn mening van gebondenheid geen sprake als de publikatie in het Infobulletin correct is geweest.7
Ook indien openbaarmaking van een beleidsregel op grond van de WOB is afgedwongen en de regeling vervolgens in de vakpers is gepubliceerd, is aan het vereiste van de behoorlijke bekendmaking voldaan. 8De plicht tot openbaarmaking is in dit verband gelijk te stellen met het op eigen initiatief door het bestuursorgaan publiceren van de regeling.
In HR 5 december 1990, nr. 26621, BNB 1991/133, m.n. Scheltens ging het om de vraag wat onder ‘verleend uitstel’ moet worden verstaan voor de bepaling van de verlenging van de aanslagtermijn. Dit is van belang omdat art. 11, derde lid, AWR bepaalt dat de aanslag binnen drie jaar moet zijn vastgesteld, maar dat die termijn wordt verlengd met de duur van het aan de belastingplichtige verleende uitstel. De Hoge Raad besteedde daarbij uitdrukkelijk aandacht aan een in het Fiscaal Weekblad FED gepubliceerde resolutie, die op grond van de WOB in de openbaarheid was gekomen.9 Hetzelfde geschilpunt was aan de orde in HR 19 december 1990, nr. 26567, BNB 1991/176, m.n. Den Boer. Ook hier werd een beroep gedaan op dezelfde publikatie in het FED. Het ging in dit geding niet om een primitieve aanslag maar om een navorderingsaanslag.10
In de situatie dat een belastingplichtige een beslissing van de fiscus waarin melding wordt gemaakt van een verder niet gepubliceerd beleid, laat publiceren in een fiscaal tijdschrift, is er naar mijn mening geen sprake van een relevante bekendmaking. Naar mijn oordeel is een wilsbesluit van de belastingadministratie noodzakelijk. Er kan in een dergelijk geval niet van een goedkeuring dan wel medeweten van de kant van de fiscus worden gesproken.11 Een in een fiscaal handboek vermeld beleid dat bovendien in de eigen bewoordingen van de auteur is weergegeven voldoet naar mijn mening evenmin aan dit vereiste. Een en ander kan worden afgeleid uit HR 15 april 1992, nr. 26855, BNB 19921291.12
Een tweede aspect van deze categorie van bekendmakingen dat nog aandacht verdient is dat de Hoge Raad spreekt van een bekendmaking op zodanige wijze dat verzekerd is dat de regels voor de betrokkenen kenbaar en toegankelijk zijn. Het is dus niet vereist dat de desbetreffende regeling algemeen kenbaar en toegankelijk is. Deze zienswijze lijkt bevestigd te worden door het arrest van de Hoge Raad (burgerlijke kamer) van 5 februari 1993, nr. 14823, AB 1993, 239.
In HR 5 februari 1993, nr. 14823, AB 1993, 239 ging het om een geschil tussen de gemeente Rotterdam en het Rijk. Tussen WVC en de vier grote gemeenten was in 1983 een Algemene Welzijnsovereenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst was vervolgens een ‘Financieringsregeling’ door de minister van WVC opgesteld. Het geschil handelde over de uitleg van deze financieringsregeling. De Hoge Raad overwoog: ‘Hier rijst in de eerste plaats de vraag of de Financieringsregeling dient te worden aangemerkt als ‘recht’ in de zin van art. 99 Wet RO. Deze vraag moet naar de maatstaven, vervat in de no. 4.5-4.7 van HR 28 maart 1990, NJ 1991, 11813, bevestigend worden beantwoord.
De Financieringsregeling bevat immers, voor zover hier van belang, door de minister van WVC vastgestelde en gelet op de aard van de regeling en degenen tot wie zij zich richt (de vier grote gemeenten) behoorlijk – immers via een brochure – bekend gemaakte regels omtrent de uitoefening van het beleid, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die de minister wel op grond van in zijn verhouding tot de vier grote gemeenten geldende beginselen van behoorlijk bestuur binden en die zich naar inhoud en strekking ertoe lenen jegens de betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast.’14
Wel is naar mijn mening vereist dat al degenen die belang kunnen hebben bij de beleidsregels daarvan kennis kunnen nemen. Onder de kring van betrokkenen moet derhalve de kring van de belanghebbenden worden verstaan. Indien beleidsregels slechts aan een deel van de belanghebbenden zijn bekend gemaakt, is niet verzekerd dat de regels voor de betrokkenen kenbaar en toegankelijk zijn. Het gevolg is dat de beleidsregels in kwestie geen recht vormen in de zin van art. 99 RO.
Een in een brief aan bijvoorbeeld een overkoepelende vak- of beroepsorganisatie neergelegde regeling met het oogmerk deze verder onder de aangesloten leden bekend te maken, voldoet daarom mijns inziens wel aan dit vereiste, ongeacht of deze regeling in de fiscale vakpers is gepubliceerd.15 Indien echter slechts een deel van de belanghebbenden is aangesloten bij een dergelijke organisatie kunnen dergelijke regels weer niet als beleidsregels in de zin van art. 99 RO worden aangemerkt.16
Ook bij dit kenmerk van een beleidsregel in de zin van art. 99 RO dient ten slotte de vraag gesteld te worden over de draagwijdte van dit kenmerk in het licht van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij het eerste kenmerk van de bestuursbevoegdheid bleek dit tevens een criterium te zijn voor een beroep op het vertrouwensbeginsel in het algemeen. Bij het onderhavige kenmerk van de publikatie ligt dat anders. Indien de beleidsregels niet behoorlijk zijn gepubliceerd, dan houdt dat alleen maar in dat de Hoge Raad zich niet zelf buigt over de uitleg van de beleidsregels. Een beroep op het vertrouwensbeginsel is dan nog steeds mogelijk.17 Een recent voorbeeld is het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad van 22 juni 1993, nr. 94414, AB 1994, 284. Omdat de desbetreffende beleidsregel niet aan het publikatievereiste van het Leidraadarrest voldeed, kon de Hoge Raad de uitleg van het hof niet op zijn juistheid toetsen.
In HR 22 juni 1993, nr. 94414, AB 1994, 284, m.n. Van de Burg, ging het om een verdachte, een tuinder, die omzet had verzwegen. Voor het hof had de tuinder zich beroepen op een beleidsafspraak van het OM om als de verzwegen omzet minder dan f 200.000,- bedroeg, niet strafrechtelijk te vervolgen, maar om de directeur der rijksbelastingen een schikking te laten aanbieden. Er was echter toch tegen de tuinder een strafvervolging ingesteld. Het hof had het OM niet-ontvankelijk verklaard wegens vervolging in strijd met de beleidsafspraak. De Hoge Raad overwoog: ‘Niet is aangevoerd of vastgesteld dat de ... beleidsafspraak is gepubliceerd in de Staatscourant of in een ander vanwege de overheid algemeen verkrijgbaar gesteld publikatieblad dan wel een andere door of met goedvinden dan wel medeweten van de overheid gedane bekendmaking op zodanige wijze dat verzekerd is dat de regels voor de betrokkenen toegankelijk zijn’. Om die reden, aldus de Hoge Raad, kan die afspraak niet gelden als ‘recht’ in de zin van 99 RO. Het gevolg hiervan is dat de door het hof gegeven uitleg van de beleidsafspraak ‘in cassatie niet op zijn juistheid doch slechts op zijn begrijpelijkheid (kan) worden getoetst’.18
Het gaat hier dus niet uitsluitend om een theoretisch verschijnsel. Besluiten of resoluties worden immers niet of nauwelijks door middel van het ‘eigen’ Info-bulletin gepubliceerd19, maar aangeboden aan de fiscale uitgevers.20 Hoewel doorgaans wel publikatie in de vakpers volgt, bepalen de uitgevers dus uiteindelijk mede of de aangeboden resoluties of besluiten publikatiewaardig zijn en bij de belanghebbenden ook daadwerkelijk bekend worden.21 Ook komt het voor dat bij de publikatie resoluties worden ingekort, dan wel dat bijlagen worden weggelaten.22 Ik acht deze wijze van publikatie minder gewenst en bepleit daarom dat besluiten23 evenzeer door middel van het Infobulletin worden bekendgemaakt.24 Daarmee is ook beter gewaarborgd dat dergelijke beleidsregels door de Hoge Raad als recht in de zin van art. 99 RO worden aangemerkt.