Met weglating van voetnoten.
HR, 22-05-2018, nr. 16/04166
ECLI:NL:HR:2018:741
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-05-2018
- Zaaknummer
16/04166
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:741, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:265
ECLI:NL:PHR:2018:265, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:741
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/358 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0230
Uitspraak 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal fiets bij zwembad, art. 311.1.4 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718, ECLI:NL:HR:2016:1316 en ECLI:NL:HR:2018:83 m.b.t. motiveringsplicht voor rechter indien medeplegen niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering. Bewijsvoering Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. T.a.v. de rol van verdachte bij die diefstal kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij heeft gewacht op medeverdachte toen deze een fiets wegnam en dat hij vervolgens de scooter heeft bestuurd waarop medeverdachte achterop plaatsnam terwijl deze nog steeds de fiets op zijn schouder had. Het behoeft nadere motivering waarom zo’n gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het "medeplegen" van diefstal kan worden aangemerkt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04166
SA/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 augustus 2016, nummer 20/000660-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ikiz, advocaat te Vaals, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 juli 2014 in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [betrokkene 1]."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 19 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Op 17 juli 2014, omstreeks 10:00 uur, ging ik naar zwembad Mosaqua gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem. Mijn fiets stalde ik bij het zwembad in het daarvoor bestemde fietsenrek. Ik sloot de fiets af middels een AXSA (het hof begrijpt: AXA) veiligheidsslot. Toen ik omstreeks 18:00 uur mijn fiets weer wilde ophalen, bleek deze er niet meer te staan. Ik ben hierop naar de receptie van het zwembad gegaan om de diefstal te melden. Daar kreeg ik te horen dat medewerkers van het zwembad mijn fiets in een ruimte bij de receptie hadden geplaatst, omdat onbekenden eerder die middag mijn fiets hadden willen stelen. Ik zag dat het slot verbogen was.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 17 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 2]:
Toen ik op 17 juli 2014 omstreeks 14.30 uur de beachbar, gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen en grenzend aan het zwembad Mosaqua, uitliep en in de richting van de verderop gelegen fietsenstalling keek, zag ik daar een mij onbekende persoon staan. Ik zag dat die persoon een fiets optilde en over zijn schouder legde. Ik vond dit vreemd en kreeg meteen de indruk dat dit niet klopte. Ik floot op mijn vingers richting die jongen en ik zag dat de jongen hiervan schrok. Ik zag dat hij mijn richting uitkeek en hierna, met de fiets over zijn schouders, wegrende. De jongen rende richting de trappen. Ik zag dat de jongen, nog steeds met de fiets over zijn schouders, de trappen omhoog liep. Ik zag dat boven aan de trappen een scooter stond. Ik zag dat op die scooter ook een persoon zat, zonder helm. Vervolgens stapte de persoon die de fiets over zijn schouders had hangen, achter op de scooter en hierna reed de scooter met beide personen weg. Ik ben toen meteen in mijn auto gestapt en die kant opgereden. Ik zag dat de scooter het (brom)fietspad omhoog reed. Ik zag vervolgens dat de scooter halverwege het (brom)fietspad stopte en ik zag dat de bijrijder de fiets van zijn schouder pakte en deze fiets in de struiken gooide. Hierna reed de scooter verder over het (brom)fietspad. Ik ben met de auto vervolgens vanaf de andere kant over de parkeerplaats gereden en toen konden de daders met de scooter in principe geen kant meer op. Toen ik de parkeerplaats opreed, zag ik de scooter aan het andere einde van de parkeerplaats stilstaan. Ik zag niemand meer op of bij de scooter. Toen ik bij de scooter aankwam, zag ik beide personen in de verte door een weiland wegrennen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 26 augustus 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van verdachte:
Op 17 juli 2014 ben ik naar Gulpen gegaan op een scooter die ik geleend had van een meisje. Ik wilde gaan zwemmen bij Mosaqua in Gulpen. Onderweg er naar toe kwam ik een oude vriend tegen, genaamd [betrokkene 3]. Ik heb [betrokkene 3] toen achterop de scooter meegenomen naar Gulpen. Onderweg spraken we over vervoersproblemen van ons beiden. Hij moest altijd overal met de bus naar toe gaan omdat hij geen eigen vervoer had. Ik heb ook geen eigen vervoer. Toen wij aankwamen bij het zwembad in Gulpen zei [betrokkene 3] tegen mij: "Waarom pak je hier dan geen fiets", of woorden van gelijke strekking. Hierop pakte [betrokkene 3] een fiets. Hij pakte deze weg uit de fietsenstalling, gelegen bij het zwembad in Gulpen. De fiets was afgesloten. Ik stond links van het zwembad te wachten op de scooter. [betrokkene 3] tilde de fiets op, die afgesloten was. Hij rende hiermee naar mij toe en sprong achterop de scooter. Hierop zijn wij weggereden in de richting van de weg. Op het moment dat wij daar wegreden, kwam er een persoon achter ons aan. De scooter en de fiets hebben wij daar toen achtergelaten. Wij zijn weggerend, een weiland in."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de diefstal en dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het enige verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt is dat hij zich niet heeft gedistantieerd, hetgeen geen doorslaggevende rol kan spelen bij een bewezenverklaring van medeplegen. Hooguit is sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de medeverdachte, zoals daarvan blijkt uit de hierboven staande bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij tezamen en in vereniging met een ander een fiets heeft gestolen. Immers houden de bewijsmiddelen in dat de medeverdachte, [betrokkene 3], tegen verdachte zei dat hij een fiets ging pakken, dat verdachte zag dat [betrokkene 3] bij het zwembad een afgesloten fiets wegpakte, deze over zijn schouder legde en daarmee naar de verdachte rende. Verdachte bekend met het oogmerk van de wegneming en alles waarnemende stond ondertussen op [betrokkene 3] te wachten met een scooter. Vervolgens zijn zij samen op die scooter weggereden, terwijl de fiets nog steeds op [betrokkene 3] schouder lag en waarbij de scooter werd bestuurd door de verdachte. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict geleverd en is sprake van medeplegen.
Het verweer wordt verworpen."
2.3.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij die diefstal kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij heeft gewacht op de medeverdachte toen deze een fiets wegnam en dat hij vervolgens de scooter heeft bestuurd waarop de medeverdachte achterop plaatsnam terwijl deze nog steeds de fiets op zijn schouder had. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het "medeplegen" van diefstal kan worden aangemerkt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
Conclusie 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over medeplegen van diefstal van een fiets. Afbakening medeplegen / medeplichtigheid.
Nr. 16/04166 Zitting: 27 maart 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 2 augustus 2016 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de verdachte wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij arrest van 5 december 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende met redenen omkleed, heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een fiets.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij op 17 juli 2014 in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [betrokkene 1] .”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen1.:
“1. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 19 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Op 17 juli 2014, omstreeks 10:00 uur, ging ik naar zwembad Mosaqua gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen, gemeente Gulpen- Wittem. Mijn fiets stalde ik bij het zwembad in het daarvoor bestemde fietsenrek. Ik sloot de fiets af middels een AXSA (het hof begrijpt : AXA) veiligheidsslot. Toen ik omstreeks 18:00 uur mijn fiets weer wilde ophalen, bleek deze er niet meer te staan. Ik ben hierop naar de receptie van het zwembad gegaan om de diefstal te melden. Daar kreeg ik te horen dat medewerkers van het zwembad mijn fiets in een ruimte bij de receptie hadden geplaatst, omdat onbekenden eerder die middag mijn fiets hadden willen stelen. Ik zag dat het slot verbogen was.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 17 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 2] :
Toen ik op 17 juli 2014 omstreeks 14.30 uur de beachbar, gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen en grenzend aan het zwembad Mosaqua, uitliep en in de richting van de verderop gelegen fietsenstalling keek, zag ik daar een mij onbekende persoon staan. Ik zag dat die persoon een fiets optilde en over zijn schouder legde. Ik vond dit vreemd en kreeg meteen de indruk dat dit niet klopte. Ik floot op mijn vingers richting die jongen en ik zag dat de jongen hiervan schrok. Ik zag dat hij mijn richting uitkeek en hierna, met de fiets over zijn schouders, wegrende. De jongen rende richting de trappen. Ik zag dat de jongen, nog steeds met de fiets over zijn schouders, de trappen omhoog liep. Ik zag dat boven aan de trappen een scooter stond. Ik zag dat op die scooter ook een persoon zat, zonder helm. Vervolgens stapte de persoon die de fiets over zijn schouders had hangen, achter op de scooter en hierna reed de scooter met beide personen weg. Ik ben toen meteen in mijn auto gestapt en die kant opgereden. Ik zag dat de scooter het (brom)fietspad omhoog reed. Ik zag vervolgens dat de scooter halverwege het (brom)fietspad stopte en ik zag dat de bijrijder de fiets van zijn schouder pakte en deze fiets in de struiken gooide. Hierna reed de scooter verder over het (brom)fietspad. Ik ben met de auto vervolgens vanaf de andere kant over de parkeerplaats gereden en toen konden de daders met de scooter in principe geen kant meer op. Toen ik de parkeerplaats opreed, zag ik de scooter aan het andere einde van de parkeerplaats stilstaan. Ik zag niemand meer op of bij de scooter. Toen ik bij de scooter aankwam, zag ik beide personen in de verte door een weiland wegrennen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 26 augustus 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van verdachte:
Op 17 juli 2014 ben ik naar Gulpen gegaan op een scooter die ik geleend had van een meisje. Ik wilde gaan zwemmen bij Mosaqua in Gulpen. Onderweg er naar toe kwam ik een oude vriend tegen, genaamd [betrokkene 3] . Ik heb [betrokkene 3] toen achterop de scooter meegenomen naar Gulpen. Onderweg spraken we over vervoersproblemen van ons beiden. Hij moest altijd overal met de bus naar toe gaan omdat hij geen eigen vervoer had. Ik heb ook geen eigen vervoer. Toen wij aankwamen bij het zwembad in Gulpen zei [betrokkene 3] tegen mij: "Waarom pak je hier dan geen fiets", of woorden van gelijke strekking. Hierop pakte [betrokkene 3] een fiets. Hij pakte deze weg uit de fietsenstalling, gelegen bij het zwembad in Gulpen. De fiets was afgesloten. Ik stond links van het zwembad te wachten op de scooter. [betrokkene 3] tilde de fiets op, die afgesloten was. Hij rende hiermee naar mij toe en sprong achterop de scooter. Hierop zijn wij weggereden in de richting van de weg. Op het moment dat wij daar wegreden, kwam er een persoon achter ons aan. De scooter en de fiets hebben wij daar toen achtergelaten. Wij zijn weggerend, een weiland in.
6. Voorts heeft het hof het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de diefstal en dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het enige verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt is dat hij zich niet heeft gedistantieerd, hetgeen geen doorslaggevende rol kan spelen bij een bewezenverklaring van medeplegen. Hooguit is sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de medeverdachte, zoals daarvan blijkt uit de hierboven staande bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij tezamen en in vereniging met een ander een fiets heeft gestolen. Immers houden de bewijsmiddelen in dat de medeverdachte, [betrokkene 3] , tegen verdachte zei dat hij een fiets ging pakken, dat verdachte zag dat [betrokkene 3] bij het zwembad een afgesloten fiets wegpakte, deze over zijn schouder legde en daarmee naar de verdachte rende. Verdachte, bekend met het oogmerk van de wegneming en alles waarnemende stond ondertussen op [betrokkene 3] te wachten met een scooter. Vervolgens zijn zij samen op die scooter weggereden, terwijl de fiets nog steeds op [betrokkene 3] schouder lag en waarbij de scooter werd bestuurd door de verdachte. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict geleverd en is sprake van medeplegen.
Het verweer wordt verworpen.”
7. Om van medeplegen van diefstal te kunnen spreken is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders vereist, welke samenwerking moet zijn gericht op de diefstal.2.De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dat in het kader van de bewijsvoering - in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - nauwkeurig te motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.3.
8. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de fiets door de medeverdachte is weggenomen. Uit de als bewijsmiddel 3 opgenomen verklaring van de verdachte volgt voorts dat het initiatief daartoe afkomstig was van de medeverdachte. De verdachte was ten tijde van het wegnemen van de fiets door de medeverdachte op een scooter aan het wachten en is daarna met de medeverdachte, die de fiets vasthield, weggereden. Een dergelijke gedraging pleegt met medeplichtigheid in verband te worden gebracht.4.De bewezenverklaring van het medeplegen behoeft dan ook een nauwkeurige motivering. Daarbij komt dat het gaat om een handeling nadat het wegnemen en daarmee de diefstal is voltooid. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, zoals in de onderhavige zaak, is slechts in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar.5.Ik meen dat de bewijsvoering onvoldoende steun biedt aan het kennelijke oordeel van het hof dat zich in dezen zodanige uitzonderingssituatie voordoet. Ik wijs daartoe op het volgende.
9. Het hof is in de onderhavige zaak in een afzonderlijke overweging ingegaan op het ten laste gelegde medeplegen. In dat verband heeft het hof geoordeeld dat de verdachte een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daartoe heeft het overwogen dat de bewijsmiddelen inhouden dat de medeverdachte tegen de verdachte zei dat hij een fiets ging pakken,6.dat de verdachte zag dat de medeverdachte bij het zwembad een afgesloten fiets pakte, deze over diens schouder legde en daarmee naar de verdachte rende. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte, die bekend was met het oogmerk van de wegneming en die alles waarnam, op de medeverdachte wachtte, waarna zij samen zijn weggereden terwijl de medeverdachte de fiets nog steeds op zijn schouder hield en de verdachte de scooter bestuurde.
10. Hoewel het hof aldus een nadere bewijsoverweging aan het ten laste gelegde medeplegen heeft gewijd, acht ik diens oordeel dat de verdachte als medepleger bij de diefstal betrokken is geweest niet begrijpelijk. Uit de bewijsvoering blijkt immers in dit verband slechts dat de verdachte heeft gewacht op de medeverdachte toen de medeverdachte de fiets wegnam en dat hij vervolgens de scooter heeft bestuurd bij het wegrijden. Anders dan in de zaak die leidde tot het arrest van 20 september 2016, volgt uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak niet zonder meer dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan. De bewijsmiddelen laten slechts zien dat de verdachte en de medeverdachte een gesprek voeren over hun gebrek aan vervoermiddelen en dat de medeverdachte op een zeker moment vraagt waarom de verdachte geen fiets pakt.7.Bovendien is niet vast komen te staan dat de verdachte tijdens het wachten op de medeverdachte een specifieke taak vervulde, zoals het op de uitkijk staan. In dat verband wijs ik erop dat uit bewijsmiddel 2 volgt dat de medeverdachte begon te rennen met de fiets omdat hij schrok van het gefluit van de getuige Zink, niet omdat de verdachte hem waarschuwde. Voorts kan uit het desbetreffende bewijsmiddel worden afgeleid dat de verdachte zich op enige afstand van de medeverdachte bevond, te weten bovenaan de trappen die kennelijk richting het zwembad leidden, terwijl de medeverdachte onderaan die trappen bezig was met de fiets en aldaar werd gezien door de eerder genoemde getuige.8.
11. Aldus kan uit de bewijsvoering ten aanzien van de bijdrage van de verdachte slechts volgen dat deze plaatsvond na de voltooiing van de diefstal doordat de verdachte als bestuurder van de scooter heeft gefungeerd en – in zoverre wel ten tijde van de uitvoeringshandeling – daartoe heeft gewacht op de medeverdachte die een fiets wegnam. Het oordeel van het hof dat de verdachte daarmee een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om als medeplegen te gelden, is niet begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte zag wat er gebeurde en wist wat de medeverdachte van plan was.
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑03‑2018
Zie nader J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, zesde druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 453-467.
Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis. Naar aanleiding van vragen van de advocaat-generaal heeft de Hoge Raad deze arresten nader toegelicht in HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, rov. 3.2 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.
Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1403, HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1235 en HR 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2799.
HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.3.
Uit de bewijsmiddelen volgt, als ik het goed zie, veeleer dat de medeverdachte aan de verdachte vraagt waarom hij – de verdachte – geen fiets pakt, waarna de medeverdachte zelf overgaat tot het pakken van een fiets.
Zie in dit verband ook HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83, rov. 2.4, waarin de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigde. Weliswaar was in deze zaak geen nadere bewijsoverweging opgenomen, maar uit de bewijsmiddelen kon meer worden afgeleid over het gezamenlijk optrekken van de verdachte en zijn medeverdachten, voorafgaand aan (bij een voorverkenning), tijdens en na de poging tot inbraak dan in de onderhavige zaak.
Vgl. nogmaals HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420 m.nt. Rozemond, waarin het hof in aanmerking had genomen dat de verdachte uit de auto was gestapt, mee was gelopen naar de woning en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk had gestaan.
Beroepschrift 09‑06‑2017
Hoge Raad der Nederlanden
Sector Strafrecht
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Vooraf per fax: 070‑7530352
CASSATIESCHRIFTUUR
Geeft eerbiedig te kennen:
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN]
[12 JUNI 2017]
[DATUM: 11:00
NR:]
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] en wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres].
DAT rekwirant in cassatie, hierna te noemen verzoeker, van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch met zaaknummer 20/000660-15, uitgesproken op 2 augustus 2016, hierbij navolgend cassatiemiddel indient:
Cassatiemiddel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het gerechtshof heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat verzoeker zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan — kort gezegd — diefstal van een fiets. De bewezenverklaring ten aanzien van het handelen ‘tezamen en in vereniging met een ander’ kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
Toelichting cassatiemiddel
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verzoeker een manspersoon genaamd [betrokkene 3] als bijrijder heeft meegnomen op de scooter die hij in bezit had en dat zij, verzoeker en [betrokkene 3], onderweg hebben gesproken over vervoersproblemen.
Niet blijkt dat verzoeker en [betrokkene 3] vooraf een plan hebben gemaakt om een fiets te stelen.
Eenmaal aangekomen bij het zwembad Mosaqua te Gulpen, is [betrokkene 3] van de scooter afgestapt, heeft hij een afgesloten fiets over zijn schouder meegenomen, is hij met de fiets op de scooter van verzoeker gestapt en is hij samen met verzoeker weggereden.
Niet blijkt dat verzoeker enige wegnemingshandeling met betrekking tot de fiets heeft verricht. Niet blijkt verder dat verzoeker het oogmerk heeft gehad de fiets zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Door, op het moment dat [betrokkene 3] de wegnemingshandeling had verricht, niet weg te rijden kan niet zonder meer worden geoordeeld dat verzoeker daarmee een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de diefstal heeft geleverd.
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan niet zonder meer, althans niet zonder nadere motivering en/of toelichting worden opgemaakt dat sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verzoeker en [betrokkene 3] dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal.
Het hof had nader moeten motiveren waarom er toch sprake is geweest van een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage van verzoeker aan de ten laste gelegde delicten dat deze bijdrage van verzoeker van voldoende gewicht is geweest om verzoeker als medepleger aan te merken en bijvoorbeeld niet als medeplichtige.
Verzoeker verzoekt om de bestreden uitspraak van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het gerechtshof 's‑Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals, aldaar kantoorhoudend aan de Koperstraat 9 (postbus 34, 6290 AA Vaals), die verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gemachtigd door verzoeker.
Vaals, 9 juni 2017
Mr. S. Ikiz