Zie in het bijzonder HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1235, waarin de Hoge Raad in gelijke zin oordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde medeplegen van diefstal met braak van een monstrans uit een museum, waarbij verdachtes gedraging inhield dat hij buiten het museum stond te wachten. Zie ook HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3427, waarin de Hoge Raad het bewijs ontoereikend oordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde medeplegen van verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne, terwijl de handelingen van de verdachte niet meer inhielden dan dat hij als chauffeur is opgetreden en in de auto aanwezig was toen de bijrijder de drugs aan de koper gaf en het geld aannam. Zie voorts HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928, waarin de verdachte zijn medeverdachten naar de plaats van het delict had gereden, aldaar met draaiende motor was blijven wachten en gezorgd had dat de vluchtweg vrij bleef. De Hoge Raad oordeelde dat onvoldoende voor het bewijs van medeplegen van (poging) tot diefstal. Vgl. ten slotte HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3571 waarin de Hoge Raad oordeelde dat het blijven bij de groep mensen die brandsticht, het blijven kijken naar de brandstichting en het hulp verlenen aan personen die van het dak afklimmen en daar kennelijk brand hadden gesticht niet zonder meer voldoende is voor medeplegen van brandstichting.
HR, 05-07-2016, nr. 14/05617
ECLI:NL:HR:2016:1403
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
14/05617
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1403, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:565, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:565, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1403, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑09‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/417 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2016-0302
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging autokraak. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. slagende bewijsklacht medeplegen.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 14/05617
AJ/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2014, nummer 23/002515-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of 8 juni 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto, merk Volkswagen, type Passat, kenteken [AA-00-BB] , weg te nemen een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader zich naar die auto heeft begeven en een ruit aan de bestuurderskant heeft ingeslagen."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Een proces-verbaal van aangifte van 8 juni 2014 met nummer PL1302-2014141001-1 wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 01 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe namens mijn vriend [betrokkene 2] aangifte van diefstal uit onze auto, een blauwe Volkswagen Passat, voorzien van kenteken [AA-00-BB] . Op 7 juni 2014 omstreeks 17.00 uur heb ik de auto geparkeerd op de Maarten Jansz Kosterstraat te Amsterdam. Ik heb de auto rondom afgesloten en deugdelijk achtergelaten. Vandaag 8 juni 2014 om 06.00 uur werd er aangebeld. Een politieagent vertelde mij dat er was ingebroken in onze auto. De ruit aan de bestuurderskant is ingeslagen. Tevens is het slot aan de bestuurderskant geforceerd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2014 met nummer PL132J-2014141001-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgehummerde pagina's 12 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten:
Op 7 juni 2014 (het hof begrijpt: 8 juni 2014) omstreeks 5.25 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , een getuige gesproken die later bleek te zijn genaamd: [betrokkene 3] . Wij, verbalisanten, zijn daarop naar het voertuig, gelopen op de Maarten Jansz Kosterstraat en zagen dat dit een personenauto was van het merk Volkswagen en het type Passaten voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat het glas van het bestuurdersportier was ingeslagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de verdachte [betrokkene 4] op de zijkant van de pink van zijn linkerhand een wond had. Ik, verbalisant, zag tevens dat [betrokkene 4] glasscherven in zijn nek had.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2014 met nummer PL132K-2014141001-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 14 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten:
Op 8 juni 2014 omstreeks 05.23 uur kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar het Frederiksplein, alwaar twee verdachten zouden lopen die zojuist hadden ingebroken in een auto aldaar. Een van de verdachten zou een spijkerjas, korte broek en blauwe gympen dragen en de andere verdachte zou een zwart t-shirt dragen. De verdachten zouden vanaf het Frederiksplein in de richting van de Sarphatistraat lopen. Ter plaatse zagen wij twee personen lopen die aan het opgegeven signalement voldeden. Hierop hebben wij beide verdachten staande gehouden, die opgaven te zijn: [verdachte] en [betrokkene 4] . Op de Maarten Jansz Kosterstraat troffen wij het volgende voertuig: personenauto Volkswagen Passat, kleur blauwe, kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat de ruit van genoemd voertuig was vernield. Derhalve hebben wij voornoemde verdachten aangehouden.
4. Een proces-verbaal van aanhouding van 8 juni 2014 met nummer PL132K-2014141001-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 06 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, hielden op 8 juni 2014 omstreeks 05.40 uur op de locatie Sarphatistraat te Amsterdam als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] .
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juni 2014 met nummer 2014141001-10, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina's 23 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
De vriend met wie ik liep heet [betrokkene 4] . Ik heb een spijkerjas en korte broek aan.
6. Een proces-verbaal van 10 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U houdt mij voor dat ik ben gefotografeerd op drie meter afstand van de auto waarin is ingebroken en dat een getuige heeft verklaard dat ik op de uitkijk stond. Ik wilde mijn vriend niet achterlaten.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juni 2014 met nummer 2014141001-9, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 28 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte [betrokkene 4] :
Mijn vriend heet [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Ik ben aangehouden met hem.
8. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2014.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] :
Ik zat op 8 juni 2014 in mijn kantoor. Dat is 2 hoog boven mijn woning. Ik heb twee manspersonen gezien. Het was licht, de zon was net opgekomen. Het was na 4 uur 's morgens. Het was vroeg in de ochtend. Ik hield die twee in de gaten. Ik zat voor het raam. Mijn bureau staat voor het raam. Ik zag het tweetal op het plein, bij het plantsoen staan. De reden om ze in de gaten te houden? Ze waren ontzettend om zich heen aan het kijken. Ik heb daarom een foto gemaakt. De man met de zwarte jas was geïnteresseerd in het voertuig en keek naar het voertuig. De andere man keek in de richting van het plein om te zien of er mensen waren die zagen wat zij aan het doen waren. Ik zag dat ze geïnteresseerd waren in een VW Passat. Ik herkende deze auto als de auto van de buurman. Het klopte niet, deze combinatie, deze personen bij die auto.
Boven zag ik dat die twee personen bij het voertuig stonden. Ik zag dat de persoon met de zwarte jas handelingen verrichtte bij het voertuig. Hij stond met zijn rug naar mij gekeerd. Ik zag niet welke handelingen hij verrichtte. Dit heeft een tiental seconden geduurd, waarna de man met de zwarte jas naar de andere kant van het voertuig is gelopen om daar met zijn lichaam tegen aan te gaan staan. Ik kon niet zien wat zijn handen deden. Ik heb mijn telefoon gepakt, 112 ingetoetst en op het moment dat ik dat nummer intoetste werd de ruit van die auto ingeslagen. Nadat de man met de zwarte jas naar de bestuurderszijde liep, deed hij zijn jas uit, wikkelde deze om zijn hand en sloeg de ruit in. Ik kon niet zien of hij een voorwerp in zijn hand had waarmee hij dat deed. Ik heb op dat moment 112 gebeld en live mijn bevindingen verteld. De man met de zwarte jas had de ruit aan de bestuurderszijde ingeslagen, waarna ik zag dat hij met zijn romp in het voertuig ging. De deur was nog niet opengedaan.
Ik heb mijn schoenen aangedaan en ben naar beneden gelopen terwijl ik de politie aan de lijn had. Op dat moment zag ik dat de beide mannen van het voertuig wegliepen in de richting van de Nederlandse Bank. Ik heb te voet de achtervolging ingezet richting de Nederlandse Bank, bij de Sarphatistraat, de brug over bij het Amstelhotel. Er kwamen politievoertuigen ter plaatse en ik heb de beide mannen aangewezen.
De mannen bij het voertuig waren dezelfde als die door de politie zijn aangehouden. Dat weet ik 100% zeker. Ik heb geen andere personen op straat gezien.
De andere man droeg een driekwart spijkerbroek, blanke huidskleur, een jaar of 20 - 30. Van zijn bovenkleding kan ik me de kleur niet herinneren. Ik heb deze man geen handelingen zien plegen bij het voertuig. Hij stond volgens mij op de uitkijk. Hij stond op 4 à 5 meter van het voertuig, keek in de andere richting terwijl de man met de zwarte jas de ruit insloeg. Ze waren duidelijk met elkaar. Hij is daarna samen met die andere man weggelopen. Daaruit maak ik op dat hij op de uitkijk stond.
Voordat ze bij het voertuig waren, keken ze beide dezelfde richting op. Ik heb de gesprekken niet kunnen volgen, maar ik heb wel gezien dat ze met elkaar in gesprek waren. Dat was een kleine 5 à 10 minuten voor ze bij het voertuig kwamen. Ik zag ze voor het eerst toen ze op een afstand van 5 à 8 meter van de auto stonden. Het is daar een ontspanningsplek omdat er een bankje staat. Op het moment dat de man met de zwarte jas ging staan en om de auto heen ging lopen, ging ik opletten. De andere man met de spijkerbroek is niet dichter dan 3 à 4 meter van de auto geweest."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, en met name gelet op de verklaring van de getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep, het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu uit deze bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte en zijn medeverdachte."
2.5.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Daarbij is aangegeven dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals in bovengenoemde arresten is gebeurd alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1316). Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. het arrest van heden ECLI:NL:HR:2016:1320 over art. 141 Sr en ECLI:NL:HR:2016:1322 over bedreiging met geweld). Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. de arresten van heden ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323). In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn.
2.6.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak in vereniging. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij die poging tot diefstal met braak kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij op de uitkijk heeft gestaan. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het "medeplegen" van gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging autokraak. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. slagende bewijsklacht medeplegen.
Nr. 14/05617 Zitting: 22 maart 2016 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 28 oktober 2014 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest. Het Hof heeft voorts de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van de vier inbeslaggenomen sleutels. Ten slotte heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, een en ander zoals bepaald in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft Mr. A.R. Kellermann, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde medeplegen “niet zonder meer begrijpelijk” heeft gemotiveerd.
3.2.
Aan de verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd medeplegen van poging tot diefstal met braak, medeplichtigheid aan poging tot diefstal met braak, medeplegen van vernieling en medeplichtigheid aan vernieling. Blijkens de processtukken is de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van deze hem tenlastegelegde feiten.
3.3.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op of 8 juni 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto, merk Volkswagen, type Passat, kenteken [AA-00-BB] , weg te nemen een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader zich naar die auto heeft begeven en een ruit aan de bestuurderskant heeft ingeslagen.”
3.4.
Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van 8 juni 2014 met nummer PL1302-2014141001-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 01 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe namens mijn vriend [betrokkene 2] aangifte van diefstal uit onze auto, een blauwe Volkswagen Passat, voorzien van kenteken [AA-00-BB] . Op 7 juni 2014 omstreeks 17.00 uur heb ik de auto geparkeerd op de Maarten Jansz Kosterstraat te Amsterdam. Ik heb de auto rondom afgesloten en deugdelijk achtergelaten. Vandaag 8 juni 2014 om 06.00 uur werd er aangebeld. Een politieagent vertelde mij dat er was ingebroken in onze auto. De ruit aan de bestuurderskant is ingeslagen. Tevens is het slot aan de bestuurderskant geforceerd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2014 met nummer PL 132J-2014141001-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 12 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten:
Op 7 juni 2014 (het hof begrijpt: 8 juni 2014) omstreeks 5.25 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , een getuige gesproken die later bleek te zijn genaamd: [betrokkene 3] . Wij, verbalisanten, zijn daarop naar het voertuig, gelopen op de Maarten Jansz Kosterstraat en zagen dat dit een personenauto was van het merk Volkswagen en het type Passat en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat het glas van het bestuurdersportier was ingeslagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de verdachte [betrokkene 4] op de zijkant van de pink van zijn linkerhand een wond had. Ik, verbalisant, zag tevens dat [betrokkene 4] glasscherven in zijn nek had.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2014 met nummer PL132K-2014141001-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 14 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten:
Op 8 juni 2014 omstreeks 05.23 uur kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar het Frederiksplein, alwaar twee verdachten zouden lopen die zojuist hadden ingebroken in een auto aldaar. Een van de verdachten zou een spijkerjas, korte broek en blauwe gympen dragen en de andere verdachte zou een zwart t-shirt dragen. De verdachten zouden vanaf het Frederiksplein in de richting van de Sarphatistraat lopen. Ter plaatse zagen wij twee personen lopen die aan het opgegeven signalement voldeden. Hierop hebben wij beide verdachten staande gehouden, die opgaven te zijn: [verdachte] en [betrokkene 4] . Op de Maarten Jansz Kosterstraat troffen wij het volgende voertuig: personenauto Volkswagen Passat, kleur blauwe, kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat de ruit van genoemd voertuig was vernield. Derhalve hebben wij voornoemde verdachten aangehouden.
4. Een proces-verbaal van aanhouding van 8 juni 2014 met nummer PL132K-2014141001-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 06 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, hielden op 8 juni 2014 omstreeks 05.40 uur op de locatie Sarphatistraat te Amsterdam als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] .
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juni 2014 met nummer 2014141001-10, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 23 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
De vriend met wie ik liep heet [betrokkene 4] . Ik heb een spijkerjas en korte broek aan.
6. Een proces-verbaal van 10 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U houdt mij voor dat ik ben gefotografeerd op drie meter afstand van de auto waarin is ingebroken en dat een getuige heeft verklaard dat ik op de uitkijk stond. Ik wilde mijn vriend niet achterlaten.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juni 2014 met nummer 2014141001-9, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 28 en volgende).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte [betrokkene 4]:
Mijn vriend heet [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Ik ben aangehouden met hem.
8. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2014.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] :
Ik zat op 8 juni 2014 in mijn kantoor. Dat is 2 hoog boven mijn woning. Ik heb twee manspersonen gezien. Het was licht, de zon was net opgekomen. Het was na 4 uur ‘s- morgens. Het was vroeg in de ochtend. Ik hield die twee in de gaten. Ik zat voor het raam. Mijn bureau staat voor het raam. Ik zag het tweetal op het plein, bij het plantsoen staan. De reden om ze in de gaten te houden? Ze waren ontzettend om zich heen aan het kijken. Ik heb daarom een foto gemaakt. De man met de zwarte jas was geïnteresseerd in het voertuig en keek naar het voertuig. De andere man keek in de richting van het plein om te zien of er mensen waren die zagen wat zij aan het doen waren. Ik zag dat ze geïnteresseerd waren in een VW Passat. Ik herkende deze auto als de auto van de buurman. Het klopte niet, deze combinatie, deze personen bij die auto.
Boven zag ik dat die twee personen bij het voertuig stonden. Ik zag dat de persoon met de zwarte jas handelingen verrichtte bij het voertuig. Hij stond met zijn rug naar mij gekeerd. Ik zag niet welke handelingen hij verrichtte. Dit heeft een tiental seconden geduurd, waarna de man met de zwarte jas naar de andere kant van het voertuig is gelopen om daar met zijn lichaam tegen aan te gaan staan. Ik kon niet zien wat zijn handen deden. Ik heb mijn telefoon gepakt, 112 ingetoetst en op het moment dat ik dat nummer intoetste werd de ruit van die auto ingeslagen. Nadat de man met de zwarte jas naar de bestuurderszijde liep, deed hij zijn jas uit, wikkelde deze om zijn hand en sloeg de ruit in. Ik kon niet zien of hij een voorwerp in zijn hand had waarmee hij dat deed. Ik heb op dat moment 112 gebeld en live mijn bevindingen verteld. De man met de zwarte jas had de ruit aan de bestuurderszijde ingeslagen, waarna ik zag dat hij met zijn romp in het voertuig ging. De deur was nog niet opengedaan.
Ik heb mijn schoenen aangedaan en ben naar beneden gelopen terwijl ik de politie aan de lijn had. Op dat moment zag ik dat de beide mannen van het voertuig wegliepen in de richting van de Nederlandse Bank. Ik heb te voet de achtervolging ingezet richting de Nederlandse Bank, bij de Sarphatistraat, de brug over bij het Amstelhotel. Er kwamen politievoertuigen ter plaatse en ik heb de beide mannen aangewezen.
De mannen bij het voertuig waren dezelfde als die door de politie zijn aangehouden. Dat weet ik 100% zeker. Ik heb geen andere personen op straat gezien.
De andere man droeg een driekwart spijkerbroek, blanke huidskleur, een jaar of 20 - 30. Van zijn bovenkleding kan ik me de kleur niet herinneren. Ik heb deze man geen handelingen zien plegen bij het voertuig. Hij stond volgens mij op de uitkijk. Hij stond op 4 à 5 meter van het voertuig, keek in de andere richting terwijl de man met de zwarte jas de ruit insloeg. Ze waren duidelijk met elkaar. Hij is daarna samen met die andere man weggelopen. Daaruit maak ik op dat hij op de uitkijk stond.
Voordat ze bij het voertuig waren, keken ze beide dezelfde richting op. Ik heb de gesprekken niet kunnen volgen, maar ik heb wel gezien dat ze met elkaar in gesprek waren. Dat was een kleine 5 à 10 minuten voor ze bij het voertuig kwamen. Ik zag ze voor het eerst toen ze op een afstand van 5 à 8 meter van de auto stonden. Het is daar een ontspanningsplek omdat er een bankje staat. Op het moment dat de man met de zwarte jas ging staan en om de auto heen ging lopen, ging ik opletten. De andere man met de spijkerbroek is niet dichter dan 3 à 4 meter van de auto geweest.”
3.5.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, en met name gelet op de verklaring van de getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep, het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu uit deze bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte en zijn medeverdachte.”
3.6.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
3.7.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte was samen met zijn vriend, de medeverdachte, om 4.00 u ’s nachts op een plein in Amsterdam. Ze praatten en waren “ontzettend” om zich heen aan het kijken en waren “geïnteresseerd” in een aldaar geparkeerde Volkswagen Passat. De verdachte keek in een andere richting terwijl de medeverdachte de ruit van de Volkswagen insloeg. De verdachte is niet dichter dan 3 à 5 meter bij de Volkswagen geweest. Vervolgens zijn ze samen weggelopen.
3.8.
Uit de voorgaande vaststellingen heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte wetenschap had van de door de medeverdachte poging tot diefstal en – met enige aarzeling nu het Hof verdachtes verklaring “dat hij zijn vriend niet wilde achterlaten” tot het bewijs heeft gebezigd - eveneens dat verdachtes gedragingen bestonden uit het ‘op de uitkijk staan’ om zich ervan te vergewissen dat de medeverdachte ongestoord en/of ongezien zijn gang kon gaan. Deze omstandigheden zijn gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6 is vooropgesteld echter niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte de bewezenverklaarde poging tot diefstal heeft medegepleegd. Het behoeft nadere motivering waarom een gedraging als ‘op de uitkijk staan’, welke gedraging doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als medeplegen (van poging tot diefstal) kan worden aangemerkt.1.De bewezenverklaring en het oordeel van het Hof dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte zijn dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
3.9.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Het tweede middel
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof zijn oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vordering tot tenuitvoerlegging niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd, nu primair geen (nieuwe) vordering tenuitvoerlegging in hoger beroep is ingediend en subsidiair geen afzonderlijke grieven tegen de afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg zijn ingediend.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4387 geoordeeld dat de beslissing op de vordering ten uitvoerlegging deel uitmaakt van de in de strafzaak te geven uitspraak en dat daarom de vordering in hoger beroep niet behoeft te worden “herhaald”. Het middel berust in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting. Dat is eveneens het geval voor zover het middel op de opvatting berust dat het openbaar ministerie in hoger beroep “afzonderlijke grieven tegen de afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg” moet indienen.
4.3.
Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2016
Beroepschrift 29‑09‑2015
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN
30 SEP. 2015
DATUM:11:00 h
NR:]
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
PER FAX: 070-7530352
3 pag. (incl. deze)
TEVENS HEDEN PER POST
Cassatieschriftuur
Griffienummer: S14/05617
Verdachte: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ([geboorteland])
Middel I
Schending van het recht en / of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest d.d. 28 oktober 2014 niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen het tenlastegelegde feit heeft begaan mede gelet op de jurisprudentie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.
Toelichting:
In het arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 zijn enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Het voorgaande standpunt dat er sprake dient te zijn van een wezenlijke bijdrage is in het arrest op 7 juli 2015 ECLI:NL:HR:2015:1794 uitdrukkelijk herhaald.
Cliënt ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het medeplegen van het ten laste gelegde althans opzet te hebben gehad aan het medeplegen van een diefstal. Cliënt betreft blijkens het dossier ook niet de persoon die de autoruit heeft ingeslagen. Naar de interpretatie van één getuige zou hij op de uitkijk hebben gestaan hetgeen cliënt betwist. Voorts stelt deze ene getuige dat cliënt, de andere man met de spijkerbroek, niet dichter dan 3 à 4 meter bij de auto is geweest. Overigens zij opgemerkt in dit verband dat ook in het proces-verbaal van bevindingen blz. 12 dossier opgemerkt wordt dat deze jongen geen handelingen heeft verricht bij de auto. Cliënt is in eerste aanleg vrijgesproken van het gehele ten laste gelegde feit aldus ook ten aanzien van medeplichtigheid.
Naast de uitwerking van de bewijsmiddelen is door het Gerechtshof Amsterdam een bewijsoverweging opgenomen waarbij sec gesteld wordt dat sprake zou zijn van een bewuste en nauwe samenwerking op grond van de verklaring van de getuige ter terechtzitting. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking heeft het Hof er geen blijk van gegeven rekening te houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Dit klemt des te meer nu er sprake is van een voorbeeld (‘op de uitkijk staan’) uit de overwegingen van het arrest HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 waarbij met betrekking tot de bewijsvoering het medeplegen nauwkeurig gemotiveerd dient te worden. Het betreft overigens ook in de onderhavige zaak een klassieke figuur van medeplichtigheid (zie ook S.A.M. Stokwijk, een inleiding in het strafrecht in 13 hoofdstukken, Kluwer, Deventer: 2009, pagina 186). Onbegrijpelijk is vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage zou hebben geleverd aan het delict. Daarmee is het tenlastegelegde medeplegen in het licht van voornoemd arrest niet nauwkeurig gemotiveerd.
Om die reden is de motivering niet zonder meer begrijpelijk en kan de bewezenverklaring van het arrest niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en / of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest d.d. 28 oktober 2014 niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd dat het OM ontvankelijk is in het hoger beroep ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging (13-851421-12) nu primair geen (nieuwe) vordering TUL in hoger beroep door het OM is ingediend waardoor ex artikel 14G lid 1 SR een wettelijke grondslag ontbreekt subsidiair geen afzonderlijke grieven ex 410a SV jo 416 lid 3 SV tegen de afwijzing van de vordering TUL in eerste aanleg zijn ingediend.
Toelichting:
Cliënt is vrijgesproken in eerste aanleg hetgeen heeft geresulteerd in een afwijzing van de vordering TUL. In hoger beroep is door het OM geen nieuwe vordering TUL ingediend. Er ontbreekt zodoende een wettelijke grondslag ex artikel 14G lid 1 SR om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen zoals het Gerechtshof Amsterdam heeft beslist. Om die reden wordt de eerste klacht opgeworpen.
Voorts is geen schriftuur houdende afzonderlijke grieven ingediend waaruit blijkt dat het OM zich niet kon vinden in de afwijzing vordering TUL in eerste aanleg. Om die reden wordt de tweede klacht opgeworpen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet stroomlijnen hoger beroep (wet van 5 oktober 2006, Stb. 470, in werking getreden wat betreft art. 416 Sv op 1 maart 2007) en voor de tweede klacht van belang houdt het volgende in:
‘In het actuele strafprocesrecht zijn de contouren van een grievenstelsel in de artikelen 410 en 416 Sv zichtbaar, maar de vrijblijvendheid daarvan doet afbreuk aan de doelmatigheid. De bepalingen zijn zelfs betekenisloos in de gevallen, dat alleen de verdachte appèl instelt en ter terechtzitting in hoger beroep niet verschijnt. Ik acht het alleszins redelijk, om van degene die in appèl komt, of dat nu het openbaar ministerie is of de verdachte, te vragen duidelijk te maken wat de bezwaren zijn teaen het vonnis. Met het karakter van appèl als voortgezette instantie verdraagt zich niet dat in appèl, zonder dat daarvoor goede redenen bestaan een min of meer nieuwe procedure wordt gestart. Van partijen mag in het bijzonder in hoger beroep een actieve proceshouding worden gevergd. Dat is uit een oogpunt van inzet van beperkte (overheids-) middelen en mensen rationeel, aangezien daardoor dubbel en nodeloos werk wordt voorkomen. Los van de praktische eisen, die een grievenstelsel met zich brengt aangaande het beschikbaar komen van uitgewerkte vonnissen alvorens van een procespartij gevergd kan worden zijn grieven te formuleren, onderken ik ook het bezwaar, dat de eis vooraf schriftelijke grieven in te dienen die vervolgens een volledig bindend karakter hebben te ver zou kunnen voeren. Dat is enerzijds omdat redelijkerwijs niet gevergd kan worden van de niet professioneel vertegenwoordigde verdachte daartoe capabel te zijn en anderzijds omdat het karakter van het debat ter terechtzitting in hoger beroep niet zo gesloten dient te zijn dat er helemaal geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe gezichtspunten.’
(Kamerstukken II 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 11 en 13)
Uit deze toelichting volgt dat de eis om grieven in te dienen in beginsel bindend is. Nu het OM een professionele procespartij is, is er geen ruimte voor uitzondering binnen het grievenstelsel volgens de steller van het middel.
Om die reden is het niet zonder meer begrijpelijk dat het Gerechtshof Amsterdam het OM ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf althans met de motivering dat hiervoor geen steun zou zijn te vinden in de wet.
Belang ex 80a RO
Cliënt stelt ten onrechte te zijn veroordeeld voor het onderhavige delict en nimmer zijn opzet te hebben gehad hierop. Hij wenst om die reden een nieuwe behandeling van zijn zaak. De gevolgen van deze veroordeling zijn evident nu verdachte stelt onschuldig te zijn geweest en hem een gevangenisstraf van 2 maanden is opgelegd en een TUL van 1 week. Deze gevangenisstraf zal cliënt nog dienen te ondergaan. Een nieuwe behandeling van de procedure door een eventueel ander college zou mogelijk (wederom) tot vrijspraak van het tenlastegelegde kunnen leiden en anderszins mogelijk tot een lagere straf. Om die reden heeft cliënt in cassatie een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht ex artikel 80a RO.
Op basis van bovengenoemde middelen verzoek ik u de middelen gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam te vernietigen.
Deze schriftuur is ondertekend en ingediend door mr. A.R. Kellermann, kantoorhoudende te Kellermann Advocatuur te Amsterdam aan de Keizersgracht 241, die hierbij verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant tot cassatie.
Amsterdam, 29 september 2015
mr. A.R. Kellermann