Goed beschouwd gaat het hier om de strafbaarheid van het feit, nu zowel noodweer als overmacht in de zin van noodtoestand een rechtvaardigingsgrond vormt.
HR, 08-02-2011, nr. 10/01615
ECLI:NL:HR:2011:BO5376
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
10/01615
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BO5376
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO5376, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO5376
ECLI:NL:PHR:2011:BO5376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO5376
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Verwerping noodweer. 's Hofs oordeel is tegen de achtergrond van de in 's Hofs overwegingen en de gebezigde bm vervatte vaststellingen omtrent de feitelijk toedracht niet onbegrijpelijk terwijl het in cassatie niet verder kan worden getoetst.
8 februari 2011
Strafkamer
Nr. 10/01615
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 september 2009, nummer 20/001073-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de verwerping door het Hof van het ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde gedane beroep op noodweer onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 mei 2007 te Goirle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] meermalen is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Naar aanleiding van een gepleegde vrijheidsbeneming en een poging tot doodslag welke heeft plaatsgevonden op zondag 6 mei 2007 tussen 00.30 uur en 10.45 uur aan de [a-straat 1] te [plaats] werd door mij, verbalisant [verbalisant 1], een onderzoek ingesteld naar de door de camera's, welke bevestigd zijn aan de voor- en achterzijde van de woning [a-straat 1] te [plaats], vastgelegde beelden. (...) Aan de voorzijde van de woning, schuin boven de voordeur, zijn drie camera's bevestigd welke in een bol zijn bevestigd. Dit betreffen de camerabeelden van camera 1, 3 en 4.
6 mei 2007 camera 4.
00.28.58 uur:
Twee personen verschijnen uit de zuidelijke richting. Beide personen zijn donker gekleed en hebben een capuchon over het hoofd. (...) Een van de personen heeft lichte schoenen en een lichte opdruk ter hoogte van de borst op zijn kleding. Deze persoon zal in het verdere verslag als persoon 1 worden aangeduid. De andere persoon is geheel in het donker gekleed en zal als persoon 2 worden aangeduid.
6 mei 2007 camera 3.
00.29.06 uur:
Persoon 2 staat gebukt voor de voordeur van woning nummer [1] en is met zijn linkerhand bij het slot van de deur, dat links van de deur is bevestigd. Persoon 2 heeft op zijn rug een draagtas hangen.
6 mei 2007 camera 3.
00.29.18 uur:
Beide personen gaan gebukt de woning binnen via de voordeur en verdwijnen in de woning.
6 mei 2007 camera 1.
10.42.42 uur:
Een blauwkleurige personenauto parkeert aan het einde van het hofje en een persoon stapt uit. Die persoon, een man, loopt het hofje in, in de richting van woning nummer [1]. (...) Dit blijkt het latere slachtoffer [slachtoffer].
6 mei 2007 camera 3.
10.43.16 uur:
De man ([slachtoffer]) steekt zijn rechterhand naar het slot van de voordeur en gaat via de voordeur de woning nummer [1] binnen.
6 mei 2007 camera 3.
10.44.43 uur:
Persoon 2 komt via de voordeur naar buiten bij woning nummer [1]. Duidelijk is te zien dat persoon 2 donkerkleurige handschoenen aan heeft, een lichte bies heeft lopen over de gehele lengte van zijn broek en dat hij een soort bivakmuts draagt. Duidelijk is ook te zien dat persoon 2 een langwerpige metaalachtige soort stok in zijn linkerhand draagt. Verder is te zien dat persoon 2 de voordeur uitkomt, zich omdraait en weer terug gebukt de woning ingaat.
6 mei 2007 camera 3/4.
10.44.48 uur:
Persoon 2 komt weer naar de woning nummer [1] via de voordeur naar buiten. Persoon 2 rent vervolgens in de zuidelijke richting.
6 mei 2007 camera 4/3:
10.45.05 uur:
Persoon 2 komt rennend uit het paadje terug en gaat bij nummer [1] de woning weer binnen. Duidelijk is te zien, op het moment dat persoon 2 de woning weer ingaat, dat persoon 2 in zijn rechterhand een handvuurwapen heeft, metaalachtig en donker van kleur. In zijn linkerhand draagt hij een langwerpig voorwerp, lijkende op een stok of een knuppel.
6 mei 2007 camera 3/1.
10.45.25 uur:
Persoon l komt de woning nummer [1] via de voordeur naar buiten. Duidelijk is te zien dat persoon 1 grote vlekken op zijn rug en over de gehele linkerzijkant van zijn kleding heeft zitten. Deze vlekken hebben een vochtig uiterlijk. Een grote vlek zit ter hoogte van zijn linkerknie, op zijn linkerschouder en arm tot aan de nek en op zijn onderrug.
6 mei 2007 camera 3/1.
10.45.48 uur:
Persoon 2 komt via de voordeur de woning nummer [1] uit. Persoon 2 heeft in zijn linkerhand een soort stok, metaalachtig van kleur en een schoudertas. (...) Persoon 2 rent achter persoon 1 aan in noordelijke richting."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik wil aangifte doen van het feit dat ik op zondag 6 mei 2007 in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ben overvallen door een tweetal personen en dat men mij tijdens de ontstane vechtpartij heeft beschoten, waardoor ik ernstig letsel heb opgelopen.
(...)
Mijn vriendin is [betrokkene 1]. Mijn dochter [betrokkene 2] heeft een vaste relatie met [betrokkene 3]. [Betrokkene 1] en ik denken dat de zwager van [betrokkene 3] betrokken is geweest bij deze overval. Die zwager heet [verdachte]. Toen de overvallers mijn huis uit vluchtten, herkende ik in een van de overvallers de zwager van [betrokkene 3], [verdachte]."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Wij, verbalisanten, zijn op 16 mei 2007 naar het Sint Elisabethziekenhuis te Tilburg gegaan alwaar [slachtoffer] lag ter verzorging van zijn wonden. Wij hoorden dat [slachtoffer] ons vertelde dat hij wist wie de daders van de overval waren op 6 mei 2007 in zijn woning aan de [a-straat 1] in [plaats]. Wij hoorden dat [slachtoffer] zei dat ene [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) en [verdachte] de daders van de overval waren. Wij hoorden dat [slachtoffer] zei dat hij [verdachte] herkende aan zijn gezicht, aan zijn praten en aan zijn manier van lopen. Wij stelden hierop de vraag of de daders geen bivakmuts of iets dergelijks droegen. Wij hoorden dat [slachtoffer] hierop antwoordde dat de daders inderdaad een bivakmuts droegen, maar dat de bivakmuts van [verdachte] op enig moment afging en hij toen het gezicht van [verdachte] zag en hij hem op dat moment ook herkende."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik heb een relatie met [slachtoffer]. Wij wonen aan de [a-straat 1] in [plaats]. Op zaterdagavond 5 mei 2007 heb ik met mijn nichtje [betrokkene 4] televisie gekeken. Daarna zijn we in slaap gevallen. We sliepen in mijn tweepersoonsbed op mijn slaapkamer. Mijn slaapkamer bevindt zich aan de achterzijde van mijn woning op de eerste verdieping. Op zondag 6 mei 2007 tussen 00.30 uur en 00.45 uur werd ik wakker. Ik hoorde dat de voordeur werd geopend en ik hoorde voetstappen naar boven komen. Ineens stonden er twee mannen aan mijn bed. Een van de mannen vroeg: "Waar is je man? Meekomen jij." Een van de twee mannen deed ook een zak over mijn hoofd. Ik weet dat ik op een gegeven moment beneden op de bank in de woonkamer zat. Ik was doodsbang en huilde en vroeg of ze de kleine boven niks aan wilden doen. (...) De enge overvaller vroeg: "Waar is je geld." Ik zei toen dat mijn portemonnee in het eerste keukenkastje lag, gezien vanaf mijn voordeur. De enge overvaller pakte toen het geld uit mijn portemonnee. In mijn portemonnee zat ongeveer EUR 60,-- à EUR 70,--. (...) Na ongeveer 10 minuten moest ik weer mee naar boven. Ze moesten mij duwen en sturen op de trap naar boven, want ik had een zak over mijn hoofd. Boven aangekomen deed een van de overvallers de zak van mijn hoofd. Ik zag toen dat de enge overvaller een schoudertas om had hangen. Uit deze tas werden tie rips gehaald, wit/doorzichtig van kleur. Ze waren rond de 40 centimeter lang. Ik werd door beide overvallers geboeid aan mijn polsen en enkels. Ik moest op bed gaan liggen en ik moest meewerken. Ik zag dat de enge overvaller een vuurwapen in zijn rechterhand had. Het wapen was zwart van kleur. Ik weet dat het een revolver moest zijn, want deze overvaller speelde ook Russisch roulette met het wapen, of hij draaide het ronddraaiding in het rond. De andere overvaller had een honkbalknuppel bij zich. Deze was bruin/zwart van kleur met een chroom/mat slagstuk. De honkbalknuppel lag op het voeteneind op bed.
Na ongeveer een uur zag en rook ik dat de enge overvaller spek ging bakken. Op een gegeven moment kwam hij naar boven en ik zag dat hij een bord gebakken speklappen bij zich had, evenals bestek. Beide overvallers gingen toen in de zonnebankkamer zitten om spek te eten. Ik hoorde ook het krassen van mes en vork over het bord.
(...)
De enge overvaller ging op een gegeven moment Russisch roulette spelen met zijn wapen. Hij richtte daarbij op het matras waar ik lag. Bij het Russisch roulette vielen er wel eens kogels uit het wapen, maar die werden opgeraapt door de enge overvaller.
Na 09.00 uur begonnen de overvallers hun geduld te verliezen. De enge overvaller vroeg: "Hoe laat komt ie, jij liegen, ik jou pijn doen, mijn geduld raakt op." Hij zei ook: "Jij liegen, ik jouw man prikken." De enge overvaller schudde ook telkens met zijn revolver in zijn hand. De enge overvaller had het volgende signalement: volgens mij Nederlandse man, ongeveer 1.80 meter lang, liep ietwat voorovergebogen, normaal postuur, zwarte trui met capuchon, zwarte doek voor zijn gezicht, zwarte nylon trainingbroek met witte bies, nep Nike schoenen, donkerblauw van kleur, donkergekleurde (motor)handschoenen. De gemoedelijke overvaller had het volgende signalement: volgens mij Nederlandse man, kleiner dan enge overvaller, normaal postuur, donkerblauwe/zwarte Nike trui met capuchon, trainingsbroek, nep Nike schoenen, lichtblauw van kleur, donkergekleurde (motor)handschoenen.
(...)
Om omstreeks 10.30 uur-10.40 uur hoorde ik de sleutel in het slot van de voordeur. De overvallers gebaarden dat we heel stil moesten zijn door met hun vinger voor hun mond te gebaren. Dat was voor mij het teken dat [slachtoffer] thuis kwam. Ik hoorde dat hij de trap op kwam lopen. De overvallers wachtten [slachtoffer] in mijn slaapkamer op. Toen [slachtoffer] op de overloop was, zag ik dat hij overmeesterd werd door de twee overvallers. Ik zag dat de enge overvaller de revolver in zijn hand had en de gemoedelijke overvaller had de honkbalknuppel in zijn hand. [Slachtoffer] kwam ook meteen met de overvallers de slaapkamer in geworsteld. Er viel van alles om in onze slaapkamer. Het ging er grof aan toe. Ik zag dat [slachtoffer] met een van de twee overvallers aan het vechten was rechts naast en rechts op het bed. Ik zag dat de andere overvaller in het midden bij het voeteneind voor het bed stond. Ik hoorde toen zeker twee schoten, vrij vlug achter elkaar. Volgens mij vuurde de overvaller die in eerste instantie aan het midden van het voeteneind stond de schoten af, maar hij stond nu links voor het bed.
Na het vallen van de schoten zag ik dat de schutter naar beneden vluchtte. Ik kon hierdoor ook van de slaapkamer af en toen ik op de overloop stond, zag ik de schutter terug komen lopen naar boven. Ik hoorde toen de overvaller zeggen: "Weg hier, weg hier." Toen hoorde ik harde voetstappen naar beneden gaan. Ik liep vervolgens naar mijn slaapkamer en toen was ik [slachtoffer] kwijt. Ik pakte mijn mobiele telefoon en ik keek uit het raam. Ik zag vervolgens bloed op mijn zonneluifel voor mijn serre. Meteen keek ik uit het raam en ik zag toen [slachtoffer] liggen op het plat dak van de aanbouw van de buren.
(...)
Ik weet alleen dat de overvallers mijn autopapieren hebben gepakt.
(...)
Verder kan ik nog opmerken dat zowel ik als [slachtoffer] roken. Wij roken sigaretten van het merk Dunhill. Tijdens het voorval heb ik mijn sigaretten gerookt en netjes uit laten maken in de asbak door de enge overvaller. De beide overvallers hebben onze sigaretten gerookt. Na het roken, trapten ze de sigaretten uit op het zeil in onze slaapkamer. Alle sigaretten die derhalve op de grond van onze slaapkamer worden aangetroffen zijn niet van mij of [slachtoffer].
Ook kan ik nog opmerken dat de enge overvaller een mes mee naar mijn slaapkamer had genomen. Dit mes had een zwart handvat en was ongeveer 40 centimeter lang. Volgens mij kwam dit mes uit mijn messenblok uit een keukenkastje of uit de keukenlade."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik wil mijn afgelegde verklaring van zondag 6 mei 2007 aanvullen. Ik ben gisteren, zondag 6 mei 2007, nadat ik mijn verklaring had afgelegd samen met [betrokkene 3], mijn dochter [betrokkene 2] en mijn broer [betrokkene 5] naar het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg gegaan. Ik ben toen gelijk naar mijn vriend [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) gegaan. Op een gegeven moment ben ik samen met [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] naar buiten gegaan om een sigaret te gaan roken. Ik hoorde dat [betrokkene 5] tegen mij zei, daar staat de moeder van [medeverdachte]. Op een gegeven moment kwam zij naar ons toe gelopen. Ze vertelde dat haar zoon [medeverdachte] thuis was gekomen en op de bank in elkaar was gezakt. [Medeverdachte] was de gehele nacht niet thuis geweest. Ze vertelde dat [medeverdachte] gewond was.
In de bezoekkamer van de afdeling waar [slachtoffer] ligt heb ik met [betrokkene 2], [betrokkene 5] en [betrokkene 3] gesproken over [medeverdachte]. Ik hoorde van [betrokkene 2] dat [betrokkene 3] vorige week samen met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] en leest hierna [verdachte] in plaats van [verdachte]) de Mini van [betrokkene 2] heeft gemaakt. Hieruit trek ik de conclusie dat toen door [verdachte] de voordeursleutel van mijn woning van de bos is gehaald en dat hij hem heeft laten namaken. Hierdoor had hij een mogelijkheid om op een normale manier mijn woning in te komen. Ik hoorde van [betrokkene 2] dat [verdachte] en [medeverdachte] heel veel met elkaar omgaan.
(...)
In de nacht van de gijzeling heb ik ruim de mogelijkheid gehad om de daders te observeren. De houding van de dader viel mij op. Hij liep met zijn schouders naar voren zodat er een soort bochel in zijn rug was. Op een gegeven moment zag ik dat hij met zijn linkerschouder tegen de deurpost aan botste. Toen kwam bij mij de naam [verdachte] op. Dat was omstreeks 03.00 uur in de nacht van de gijzeling. De reden dat ik in mijn verklaring van gisteren de naam van [verdachte] niet genoemd heb, is dat ik een klein vermoeden had dat het om [verdachte] zou kunnen gaan. Nu ik alles bij elkaar optel, kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat het voor 99% zeker is dat het om [verdachte] gaat.
(...)
Alles bij elkaar genomen geeft mij voor 99% de zekerheid dat [medeverdachte] en [verdachte] betrokken zijn bij de vrijheidsbeneming en de daaropvolgende schiet- en steekpartij."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], onder meer inhoudende dat op zondag 6 mei 2007 door voornoemde verbalisant in de woning [a-straat 1] te [plaats] in beslag werd genomen een vork, volgnummer 38, aangetroffen in keukenkast linksonder, een bord, volgnummer 39, aangetroffen in keukenkast linksonder, betrof vuil bord en een pan, volgnummer 40, aangetroffen in keukenkast linksonder, betrof een vuile pan.
g. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de vaste gerechtelijke deskundige H.N. Bauer, voor zover inhoudende:
"Het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] [RAAA4506NL] is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het referentiemonster van wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] [RAAA4506NL] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de eerder verkregen DNA-profielen van het DNA in de bemonstering [BEA661]#1 van de vork en het DNA op de peuken [EJA733]#1 en [EJA734]#1 (onbekende man 1 in het rapport van 23 oktober 2007) en het DNA-mengprofiel van het DNA op de peuk [EJA728]#1 (onbekende man 1 en minimaal één andere persoon, zie het deskundigenrapport van 23 oktober 2007).
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
1. Van het DNA in de bemonstering [BEA661]#1 van de vork en het DNA op de peuken [EJA733]#1 en [EJA734]#1 zijn met elkaar matchende (onvolledige) DNA-profielen verkregen van een man. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RAAA4506NL] matcht met deze DNA-profielen. Dit betekent dat het DNA in deze bemonstering en op deze peuken afkomstig kan zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het onvolledige DNA-profiel van het DNA in de bemonstering [BEA661]#1 is ongeveer één op 6,5 miljoen. Ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel is ongeveer één op 6,5 miljoen.De berekende frequentie van de (onvolledige) DNA-profielen van het DNA op de peuken [EJA733]#1 en [EJA734]#1 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
2. Van het DNA op de peuk [EJA728]#1 is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen met daarin de DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van [verdachte] [RAAA4506NL] matcht met dit DNA-mengprofiel.
Bovenstaande betekent dat het DNA op de peuk [EJA72]#1 bestaat uit DNA dat afkomstig kan zijn van [verdachte] en vermengd is met DNA van minimaal één andere (onbekende) donor."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Ik heb inmiddels van mijn advocaat gehoord waarom ik ben aangehouden en waarvan ik word verdacht. (...) lk ben inderdaad in die woning geweest. Ik ben daar samen met iemand anders naartoe gegaan. Wij wilden geld maken, we zijn gegaan voor geld. Ik weet dat [slachtoffer] daar woont. (...) lk ben daar in donkere kleding naartoe gegaan. Ik had een bivakmuts opgezet. (...) Het bleek dat [slachtoffer] niet thuis was. Boven lag de vrouw van [slachtoffer] te slapen. Bij haar lag een klein kind. De vrouw werd vastgebonden met tie rips. (...) Op enig moment kwam [slachtoffer] thuis. (...) lk weet nog wel dat ik ineens gestoken werd met een mes. Ik was ineens in gevecht met hem."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Het eigenlijke idee kwam van die andere jongen af. Hij en ik hadden geld nodig. Het idee om de overval bij [slachtoffer] te plegen was ontstaan omdat we het idee hadden dat er wel geld bij [slachtoffer] zou zijn. (...) lk heb eerder verklaard over de bivakmuts en de schoenen. Ik had deze spullen geleend van die andere jongen. Ook de donkere kleding die ik tijdens de overval droeg, was van die andere jongen. (...) Ook de sleutel waarmee we de woning binnen gingen, kwam van die andere jongen af. (...) Het gebruikte vuurwapen had die andere jongen ook bij zich. (...) Vraag verbalisanten: Wie van jullie had de tie rips bij zich? Antwoord verdachte: Ook deze had die andere jongen meegenomen. Het was ook die andere jongen die de vrouw met deze tie rips vastbond. (...) lk heb inderdaad gerookt. Ook die andere jongen en de vrouw hebben gerookt. (...) lk heb wel gezien dat die andere jongen een vuurwapen bij zich had. Dit was een revolver. Op enig moment zat die andere jongen met de revolver te spelen. Ik zag en hoorde dat hij de cilinder ronddraaide. (...)
Vraag: Is de vrouw de gehele tijd geboeid geweest? Antwoord: Volgens mij wel. Vraag: Hoe laat kwam [slachtoffer] ongeveer thuis? Hoe lang hebben jullie zitten wachten? Antwoord: In ieder geval tot in de ochtend. Ik hoorde dat [slachtoffer] thuis kwam. Ik hoorde dat de voordeur geopend werd en dat er iemand naar boven kwam. Ik riep toen dat hij stil moest blijven slaan. (...) In tegenstelling tot wat ik eerder verklaarde, heb ik wel meegekregen dat die andere jongen op [slachtoffer] heeft geschoten. (...) Die andere jongen heet [verdachte]. Ik schat [verdachte] op ergens midden in de twintig. Het is een Nederlandse jongen. Ik denk dat hij ongeveer 1.80 meter lang is."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"U toont mij een politiefoto en vraagt mij of die persoon op de foto [verdachte] is waarover ik in mijn verklaringen heb gesproken en die samen met mij naar de woning van [slachtoffer] was geweest. Ja, dit is [verdachte], degene met wie ik naar de woning van [slachtoffer] ben gegaan. Ik weet het voor 100% zeker."
k. een foto welke tijdens het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2007 aan hem is getoond.
l. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"lk heb wel een stuk hout vast gehad. Tijdens het omkleden in de woning kreeg ik dit stuk hout door [verdachte] in mijn handen gedrukt. Toen wij bijna bij de woning van [slachtoffer] waren, kreeg ik deze honkbalknuppel wederom in mijn handen gedrukt. U vraagt mij of het klopt wat de overvallen vrouw zegt, namelijk dat de knuppel op enig moment op het bed heeft gelegen. Ja, dat klopt."
m. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Zoals ik al eerder verklaard heb, zat ik samen met die andere jongen - genaamd [verdachte] - op de slaapkamer van [slachtoffer] te wachten tot hij thuis kwam. (...) Op enig moment in de ochtend, ik schat dat dit op zondag 6 mei 2007, omstreeks 10.40 uur is geweest, hoorde ik dat de voordeur van de woning open werd gemaakt. Zowel ik als [verdachte] gingen vervolgens klaar staan om [slachtoffer] te overmeesteren. Ik had hierbij het stuk hout in mijn handen."
n. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik wil aangifte doen van het feit dat ik op zondag 6 mei 2007 in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ben overvallen door een tweetal personen en dat men mij tijdens de ontstane vechtpartij heeft beschoten, waardoor ik ernstig letsel heb opgelopen.
(...)
Mijn vriendin is [betrokkene 1]. Mijn dochter [betrokkene 2] heeft een vaste relatie met [betrokkene 3]. [Betrokkene 1] en ik denken dat de zwager van [betrokkene 3] betrokken is geweest bij deze overval. Die zwager heet [verdachte]. Toen de overvallers mijn huis uit vluchtten, herkende ik in een van de overvallers de zwager van [betrokkene 3], [verdachte].
Ik ben op zaterdag 5 mei 2007 omstreeks 17.00 uur in Tilburg gaan stappen. Ik ben de volgende dag, zondag 6 mei 2007, pas die ochtend omstreeks 10.30 uur in de [a-straat 1] te [plaats] thuis gekomen. Mijn vriendin [betrokkene 1] was thuis gebleven met [betrokkene 4]. (...) Normaliter loop ik even door naar de huiskamer, maar omdat het nogal laat geworden was, liep ik regelrecht de trap naar de eerste verdieping op om te gaan slapen. (...) Er werd direct om geld geroepen. Men vloog mij direct aan. Ik zag toen dat [betrokkene 1] met de kleine links in de hoek van onze slaapkamer stond. (...) Er is tijdens de vechtpartij ook geschoten. Op een gegeven moment hield het op en liepen de twee mannen weg en bleef ik in de slaapkamer alleen achter. Ik zag toen dat ik op diverse plekken op mijn lichaam gewond was. Ik zag dat mijn lichaam bloedde. Ik zag dat er kogelgaten in mijn lichaam zaten (...) Ik ben nu drie keer geopereerd aan mijn buik. Daar heeft men een kogel verwijderd. Er moet nog een operatie plaatsvinden, ik houd ook bloed in mijn urine. Men heeft mij in narcose gehouden. Ik ben zondagavond 13 mei 2007 weer bij bewustzijn gekomen. Ik heb vier wonden aan mijn rechterarm: twee in- en twee uitschoten van (een) kogel(s)."
o. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op zondagmorgen, de dag van de overval, kwam ik omstreeks 10.30 uur thuis. Ik heb met mijn sleutel de voordeur geopend en ben onder het rolluik door gegaan. (...) Ik kan me nog herinneren dat ik op een gegeven moment iemand heb gestoken met een mes. Ik was op dat moment op de slaapkamer op de eerste verdieping van onze woning. Ik weet nog wel dat een van de daders, nadat ze vertrokken waren, teruggekomen is. (...) lk zag toen dat [verdachte] de slaapkamer op kwam. Ik zag dat aan zijn houding. Hij loopt wat krom. (...) lk zag dat [verdachte] een vuurwapen in zijn handen had. Ik zag dat hij met dat wapen op mij richtte. Ik zag dat [verdachte] wat pakte, ik dacht een honkbalknuppel. Ik denk dat het vuurwapen een revolver was. Het was zwart van kleur. [verdachte] is toen weer vertrokken. [verdachte] was donker gekleed. Hij had zijn capuchon op en hij had nog iets voor zijn gezicht. (...) Op het moment dat ik het rolluik opende merkte ik dat ik gewond was."
p. een medische verklaring, opgemaakt door drs. D.H.S. Burger, arts, voor zover inhoudende:
"Uitwendig letsel:
- schotverwonding buik, ook darmen en urineleider geperforeerd;
- schotverwonding arm rechts;
- wond arm links.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ernstig, wel shock.
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja.
Bijzondere mededelingen:
Drie maal geopereerd.
1) eerste herstel bloeding en darmletsels, spoelen wonden;
2) darmen aan elkaar gezet;
3) kogel bekken rechts verwijderd."
q. de verklaring van de getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2008 in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], voor zover inhoudende:
"Ten aanzien van het door mij aan de politie opgegeven signalement van de overvallers kan ik het volgende verklaren. De enge overvaller liep iets voorover gebogen en was wat langer dan de gemoedelijke overvaller. Het is vanuit deze omschrijving, dat ik de verdachte (hof: medeverdachte [medeverdachte]) nu aanmerk als de gemoedelijke overvaller. (...) De overvallers gingen beiden op [slachtoffer] af en hadden daarbij niet alleen een honkbalknuppel en een vuurwapen in handen, maar ook een mes en pepperspray. Ik zag dat [slachtoffer] beide overvallers de slaapkamer in duwde. Toen kwamen, naar ik zag, verdachte (hof: medeverdachte [medeverdachte]) en [slachtoffer] op bed te liggen. Ik weet dat het de verdachte was, want hij was degene die gewond is geraakt. Ik zag dat ook aan zijn postuur. Ik ben toen aan de zijkant van het bed gaan staan. [Verdachte] heeft toen staan schieten vanaf de andere kant van het bed en is naar beneden gelopen. Nadien zag ik [verdachte] terug naar boven komen."
2.4. De bestreden uitspraak behelst, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende overwegingen:
"A1.
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat verdachte, indien en voor zover bewezen wordt geacht dat hij betrokken was bij de ten laste gelegde feiten, een beroep op noodweer, dan wel op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer], toen hij werd geconfronteerd met de overvallers, begon in te steken op medeverdachte [medeverdachte] en daarmee doorging toen deze weerloos op de grond lag. Gelet op de intensiteit en de duur van het op [medeverdachte] toegepaste geweld bestond er voor de verdachte geen andere mogelijkheid dan - in een ultieme poging het leven van [medeverdachte] te redden - op die [slachtoffer] te schieten.
De verdachte is daarom in de visie van de verdediging niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
A2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A2.1
Uit het verhandelde ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken.
Op 6 mei 2007, omstreeks 00:28 uur, betreden twee donker geklede personen de woning van [slachtoffer] en [betrokkene 1], gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] (ordner 1, pagina 117). In de woning zijn op dat moment [betrokkene 1] en haar nichtje aanwezig. [Betrokkene 1] neemt waar dat één van de overvallers een vuurwapen bij zich draagt en de ander een (honkbal)knuppel bij zich heeft. [betrokkene 1] wordt ook bedreigd met een mes (ordner 1, pagina's 56-62). Op 6 mei 2007, omstreeks 10.43 uur, betreedt [slachtoffer] de woning (ordner 1, pagina 117-118). Eenmaal boven aangekomen wordt [slachtoffer] geconfronteerd met de aanwezigheid van de twee overvallers. Er ontstaat een worsteling tussen [slachtoffer] en één van de overvallers, waarbij [slachtoffer] de overvaller meerdere malen met een mes steekt (ordner 1, pagina's 66-69). [Slachtoffer] wordt vervolgens door de andere overvaller neergeschoten, waarbij hij zwaargewond raakt (ordner 1, pagina 73). Omstreeks 10:45 uur verlaten beide overvallers kort na elkaar de woning. Op de beelden van de bewakingscamera's bij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is te zien dat één van de overvallers vochtige vlekken op zijn kleding heeft (ordner 1, pagina 118-119).
Op 6 mei 2007, omstreeks 12:03 uur, komt bij het Regionaal Communicatie en Informatiecentrum van de regiopolitie Midden en West Brabant het verzoek binnen een ambulance te sturen naar [b-straat 1] te [plaats], alwaar zich een persoon met steekwonden zou bevinden. De verbalisanten die ter plaatse gaan treffen een jonge man aan met verwondingen aan het linker bovenbeen. Gelet op de verwondingen, de kleding van de man en het feit dat de politie tijdens onderzoek op de [a-straat 1] te [plaats] een mes heeft aangetroffen, wordt de man aangehouden als verdacht van poging tot doodslag. De verdachte is genaamd [medeverdachte] (ordner 1, pagina's 170-171).
Tijdens het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 24 juni 2007 wordt hem een foto van verdachte getoond, waarop [medeverdachte] verklaart dat hij er voor 100 procent zeker van is dat hij met de persoon op de foto, genaamd [verdachte], naar de woning van [slachtoffer] is geweest (ordner 2, pagina 70). Aangevers [slachtoffer] en [betrokkene 1] hebben verklaard dat zij één van de overvallers hebben herkend als [verdachte] (ordner 1, pagina 66, respectievelijk pagina 64). Voorts zijn in de woning in [plaats] een vork en sigarettenpeuken aangetroffen, waarvan het DNA in de bemonstering matcht met het DNA profiel van de verdachte (deskundigenverslag NFI d.d. 7 oktober 2008).
A3
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten om een einde te maken aan het insteken op [medeverdachte]. Het hof overweegt echter dat deze veronderstelling geen steun vindt in het verhandelde ter terechtzitting. Het hof merkt in dit verband op dat [medeverdachte] weliswaar tijdens zijn derde verhoor heeft verklaard dat hij het in zijn beleving niet zou hebben overleefd als de verdachte niet op [slachtoffer] had geschoten maar hij verklaart op geen enkel moment dat hij weet dat dit - het beschermen van het lijf van [medeverdachte] - de beweegreden is geweest voor verdachte om op [slachtoffer] te schieten.
Ook de verdachte zelf heeft op geen enkel moment - ook niet ter terechtzitting in hoger beroep - een verklaring gegeven omtrent zijn motief om op [slachtoffer] te schieten.
Er blijkt derhalve op geen enkele wijze dat verdachtes motief om te schieten gelegen is in een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41 Wetboek van strafrecht.
De verdediging heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de reden van het schieten is gelegen in het bestaan van een noodweersituatie.
Het verweer wordt verworpen."
2.5. Voor zover het middel klaagt dat het Hof slechts de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] in zijn oordeel heeft betrokken, berust het op een onjuiste lezing van 's Hofs hiervoor weergegeven overwegingen.
2.6. In die overwegingen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het beroep op noodweer voor zover dat berust op de door de verdediging daaraan ten grondslag gelegde stelling dat de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten om een einde te maken aan het insteken op [medeverdachte], verworpen moet worden omdat naar het oordeel van het Hof die lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden.
Dat oordeel is, tegen de achtergrond van de in 's Hofs overwegingen en de gebezigde bewijsmiddelen vervatte vaststellingen omtrent de feitelijk toedracht, niet onbegrijpelijk, terwijl het in cassatie niet verder kan worden getoetst. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer toereikend gemotiveerd, zodat het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 februari 2011.
Conclusie 16‑11‑2010
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 25 september 2009 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘1. medeplegen van poging tot doodslag’, ‘2. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden’, ‘3. diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Beide middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Alvorens over te gaan tot bespreking van de middelen, zal ik kort de feiten schetsen, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen. Op 6 mei 2007, omstreeks 00.28 uur, gaan verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] met een sleutel de woning van [slachtoffer] en diens vriendin [betrokkene 1] binnen. Beide mannen hebben donkere kleding aan en een capuchon op, en dragen een bivakmuts. [Betrokkene 1] ligt dan te slapen, evenals haar 4 of 5 jarig nichtje. [betrokkene 1] wordt wakker en ziet twee mannen aan haar bed. Een van hen trekt een zak over haar hoofd. Er wordt om geld gevraagd. Nadat een van de mannen geld uit de portemonnee van [betrokkene 1] heeft gepakt, wordt de zak van haar hoofd gehaald. Vervolgens wordt [betrokkene 1] door beide mannen met tie rips vastgebonden aan polsen en enkels. Zichtbaar voor [betrokkene 1] heeft verzoeker een vuurwapen (revolver) bij zich, en medeverdachte [medeverdachte] een honkbalknuppel. Ook ziet zij dat verzoeker een mes, met een lengte van ongeveer 40 cm, heeft meegenomen, vermoedelijk uit het messenblok in de keuken. Op een gegeven moment gaat verzoeker Russisch roulette spelen, in de richting van het matras waarop [betrokkene 1] ligt. Vele uren later, om 09.00 uur, beginnen de beide mannen hun geduld te verliezen. Verzoeker zegt tegen [betrokkene 1] dat hij haar man gaat prikken. Rond 10.43 uur betreedt [slachtoffer] de woning. Verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] sommeren [betrokkene 1] stil te zijn en wachten [slachtoffer] op. Verzoeker heeft het vuurwapen in zijn hand, terwijl medeverdachte [medeverdachte] de honkbalknuppel vastheeft. Als [slachtoffer] de trap oploopt, wordt hij door de beide overvallers verrast. Verzoeker richt het vuurwapen op [slachtoffer]. Dan onstaat er een worsteling tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte], waarbij [slachtoffer] meermalen op [medeverdachte] insteekt met een mes. Verzoeker schiet op [slachtoffer], ten gevolge waarvan deze zwaar gewond raakt. Verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] vluchten weg.
5.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt, althans dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
6.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een zodanige mate van eigen schuld dat dit de aanvaarding van noodweer of overmacht in de zin van noodtoestand in de weg staat, althans dat het oordeel van het hof daaromtrent onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
7.
Het hof heeft in zijn bestreden arrest het in de middelen bedoelde beroep op noodweer respectievelijk overmacht in de zin van noodtoestand als volgt samengevat en verworpen:
‘Strafbaarheid van de verdachte1.
A1.
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat verdachte, indien en voor zover bewezen wordt geacht dat hij betrokken was bij de ten laste gelegde feiten, een beroep op noodweer, dan wel op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer], toen hij werd geconfronteerd met de overvallers, begon in te steken op medeverdachte [medeverdachte] en daarmee doorging toen deze weerloos op de grond lag. Gelet op de intensiteit en de duur van het op [medeverdachte] toegepaste geweld bestond er voor de verdachte geen andere mogelijkheid dan — in een ultieme poging het leven van [medeverdachte] te redden — op die [slachtoffer] te schieten.
De verdachte is daarom in de visie van de verdediging niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
A2.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A2.1
Uit het verhandelde ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken.
Op 6 mei 2007, omstreeks 00:28 uur, betreden twee donker geklede personen de woning van [slachtoffer] en [betrokkene 1], gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] (ordner 1, pagina 117). In de woning zijn op dat moment [betrokkene 1] en haar nichtje aanwezig. [Betrokkene 1] neemt waar dat één van de overvallers een vuurwapen bij zich draagt en de ander een (honkbal)knuppel bij zich heeft. [Betrokkene 1] wordt ook bedreigd met een mes (ordner 1, pagina's 56–62). Op 6 mei 2007, omstreeks 10.43 uur, betreedt [slachtoffer] de woning (ordner 1, pagina 117–118). Eenmaal boven aangekomen wordt [slachtoffer] geconfronteerd met de aanwezigheid van de twee overvallers. Er ontstaat een worsteling tussen [slachtoffer] en één van de overvallers, waarbij [slachtoffer] de overvaller meerdere malen met een mes steekt (ordner 1, pagina's 66–69). [Slachtoffer] wordt vervolgens door de andere overvaller neergeschoten, waarbij hij zwaargewond raakt (ordner 1, pagina 73). Omstreeks 10:45 uur verlaten beide overvallers kort na elkaar de woning. Op de beelden van de bewakingscamera's bij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is te zien dat één van de overvallers vochtige vlekken op zijn kleding heeft (ordner 1, pagina 113 –119).
Op 6 mei 2007, omstreeks 12:03 uur, komt bij het Regionaal Communicatie en Informatiecentrum van de regiopolitie Midden en West Brabant het verzoek binnen een ambulance te sturen naar [b-straat 1] te [plaats], alwaar zich een persoon met steekwonden zou bevinden. De verbalisanten die ter plaatse gaan treffen een jonge man aan met verwondingen aan het linker bovenbeen. Gelet op de verwondingen, de kleding van de man en het feit dat de politie tijdens onderzoek op de [a-straat 1] te [plaats] een mes heeft aangetroffen, wordt de man aangehouden als verdachte van poging tot doodslag. De verdachte is genaamd [medeverdachte] (ordner 1, pagina's 170–171).
Tijdens het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 24 juni 2007 wordt hem een foto van verdachte getoond, waarop [medeverdachte] verklaart dat hij er voor 100 procent zeker van is dat hij met de persoon op de foto, genaamd [verdachte], naar de woning van [slachtoffer] is geweest (ordner 2, pagina 70). Aangevers [slachtoffer] en [betrokkene 1] hebben verklaard dat zij één van de overvallers hebben herkend als [verdachte] (ordner 1, pagina 66, respectievelijk pagina 64). Voorts zijn in de woning in [plaats] een vork en sigarettenpeuken aangetroffen, waarvan het DNA in de bemonstering matcht met het DNA profiel van de verdachte (deskundigenverslag NFI d.d. 7 oktober 2008).
A3
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten om een einde te maken aan het insteken op [medeverdachte]. Het hof overweegt echter dat deze veronderstelling geen steun vindt in het verhandelde ter terechtzitting. Het hof merkt in dit verband op dat [medeverdachte] weliswaar tijdens zijn derde verhoor heeft verklaard dat hij het in zijn beleving niet zou hebben overleefd als de verdachte niet op [slachtoffer] had geschoten maar hij verklaart op geen enkel moment dat hij weet dat dit — het beschermen van het lijf van [medeverdachte] — de beweegreden is geweest voor verdachte om op [slachtoffer] te schieten (order 2, pagina 62).
Ook de verdachte zelf heeft op geen enkel moment — ook niet ter terechtzitting in hoger beroep — een verklaring gegeven omtrent zijn motief om op [slachtoffer] te schieten.
Er blijkt derhalve op geen enkele wijze dat verdachtes motief om te schieten gelegen is in een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41 Wetboek van strafrecht.
De verdediging heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de reden van het schieten is gelegen in het bestaan van een noodweersituatie.
Het verweer wordt verworpen.
A4.
Ten overvloede zal het hof zich ook uitlaten over de vraag of de verdachte een beroep op noodweer toekomt, indien moet worden aangenomen dat hij heeft gehandeld ter verdediging van zijn eigen of eens anders lijf of goed. Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] boven aan de trap, voorzien van wapens hebben opgewacht. [Slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij direct werd aangevallen, hetgeen wordt bevestigd door [betrokkene 1]. Op het moment dat [slachtoffer] werd belaagd, zag hij zijn vrouw, [betrokkene 1], en haar nichtje van 4 of 5 jaar in de hoek van de slaapkamer staan (ordner 1, pagina 67). [Slachtoffer] is hierop de confrontatie met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangegaan, waarbij hij zichzelf, zijn vrouw en haar nichtje heeft getracht te verdedigen, tengevolge waarvan [medeverdachte] meerdere steekwonden heeft opgelopen.
Het hof kan zich voorstellen dat iemand wiens metgezel zojuist is neergestoken en die — indien naar objectieve maatstaven is vast te stellen dat hij gerechtvaardigd vreesde dat ook hij zou worden gestoken — zichzelf en zijn metgezel verdedigt. Het hof is echter van oordeel dat de verdachte onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen. Het hof acht in dit verband doorslaggevend dat verdachte en zijn mededader zich willens en wetens in een situatie hebben gebracht waarbij zij konden verwachten dat er geweld zou worden toegepast. Immers, verdachte en zijn mededader zijn voorzien van wapens — waaronder een vuurwapen en een honkbalknuppel — en van bivakmutsen naar de woning van [slachtoffer] gegaan met het doel die [slachtoffer] te overvallen. Op het moment dat [slachtoffer] nietsvermoedend zijn woning betrad, werd hij meteen aangevallen door twee gewapende mannen. Het hof overweegt dat de verdachte en zijn mededader er rekening mee moesten houden dat [slachtoffer] daarbij geweld zou aanwenden ter noodzakelijke verdediging.
Er is mitsdien sprake van een zodanige mate van eigen schuld dat dit de aanvaarding van noodweer zijdens verdachte in de weg staat.
A5.
Het hof overweegt dat het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte subsidiair een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt, in de kern hetzelfde verweer is. Het verweer behoeft daarom niet nader te worden besproken. Het hof verwerpt het verweer op grond van de overwegingen onder A3 en A4.
A6
Het hof verwerpt de verweren zoals hiervoor weergegeven onder A1 in al hun facetten.
A7
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.’
8.
Blijkens de toelichting klaagt het eerste middel erover dat het hof bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een noodweersituatie ten onrechte niet heeft gekeken naar de feitelijke situatie, zoals die uit de gebezigde bewijsmiddelen is gebleken, maar enkel de verklaringen van de verdachten in zijn oordeel heeft betrokken. Dienaangaande zou het hof ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de omstandigheden dat
- i)
er pas is geschoten tijdens het vechten,
- ii)
[medeverdachte] toen reeds ernstige verwondingen waren toegebracht en
- iii)
[slachtoffer] heeft gereageerd onder invloed van middelengebruik.
Door de noodweersituatie niet aannemelijk te achten enkel omdat verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] niets over verzoekers motief om te gaan schieten hebben verklaard, is 's hofs verwerping van het beroep op noodweer respectievelijk overmacht in de zin van noodtoestand onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
9.
Gezien het proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 september 2009 en de daaraan gehechte pleitnota is namens verzoeker aldaar — kort gezegd — aangevoerd dat [slachtoffer] verdachte [medeverdachte] al meermalen had gestoken nog voordat het tot een echt gevecht tussen beiden was gekomen, dat [slachtoffer] bleef steken terwijl [medeverdachte] reeds weerloos op de grond lag, en dat de intensiteit van het door [slachtoffer] toegepaste geweld dermate hevig was, dat [medeverdachte], naar deze heeft verklaard, zou zijn gedood als gevolg van het insteken door [slachtoffer], indien er niet was geschoten. Bovendien constateert de verdediging dat [slachtoffer] bij de politie heeft opgemerkt dat hij misschien anders zou hebben gereageerd indien hij die nacht geen alcohol en drugs had gebruikt, alsmede dat gezien het aantal verwondingen bij [medeverdachte] er kennelijk niet direct door verzoeker is geschoten. Hieruit komt, aldus de raadsman, het beeld naar voren dat er pas is geschoten in een ultieme poging het leven van [medeverdachte] te redden.
10.
Bij de beoordeling van de middelen dient te worden vooropgesteld dat — zoals hier het geval is — de omstandigheid dat een verdachte een beroep op zijn zwijgrecht doet en/of geen verklaring heeft afgelegd omtrent het motief om te schieten, niet zonder meer aan het slagen van een beroep op noodweer in de weg behoeft te staan.2.
11.
In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof onder A3 ten eerste doen blijken dat er naar zijn oordeel geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer moet falen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.
12.
Daarmee is evenwel niet de vraag beantwoord of de overwegingen van het hof ook begrijpelijk zijn in het licht van de door de verdediging aangedragen feiten en omstandigheden omtrent een mogelijke aanranding zijdens [slachtoffer].3. Te dien aanzien geldt het volgende. Inderdaad heeft verzoeker een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en heeft medeverdachte [medeverdachte] nergens verklaard dat hij weet dat in het beschermen van zijn lijf de beweegreden van verzoeker gelegen was om op [slachtoffer] te schieten. Anders dan de toelichting op het eerste middel doet veronderstellen, heeft het hof meer dan alleen dat aspect betrokken bij zijn verwerping van het beroep op noodweer respectievelijk overmacht in de zin van overmacht. Het hof heeft onder A3 immers ook overwogen: de stelling van de raadsman — dat verzoeker op [slachtoffer] heeft geschoten om een einde te maken aan het insteken op [medeverdachte] — is slechts een veronderstelling van zijn kant, welke veronderstelling geen steun vindt in het verhandelde ter terechtzitting. Met het verhandelde ter terechtzitting doelt het hof niet enkel op het stilzwijgen van verzoeker en de inhoud van de door medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen, maar (uiteraard) ook op de inhoud van de ter terechtzitting genoemde stukken, met name die welke als bewijsmiddelen door het hof zijn gebezigd. Onder A2.1 en A4, hiervoor in 7 opgenomen, zet hof uiteen wat hem uit het verhandelde ter terechtzitting onder meer is gebleken. Naar mijn mening behelst deze uiteenzetting vaststellingen van feitelijke aard, die in onderlinge samenhang beschouwd, de verwerping van het noodweer-verweer niet onbegrijpelijk maken en tevens kunnen dragen.4.
13.
Aldus is het oordeel van het hof, dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dit brengt met zich mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft, daar het niet tot cassatie kan leiden reeds omdat het zich (alsdan) keert tegen een overweging ten overvloede.
14.
Ook indien Uw Raad daarover anders zou denken en van oordeel zou zijn dat aan de primaire zienswijze van het hof (wel) een motiveringsgebrek kleeft, zal dit naar ik meen uiteindelijk niet tot cassatie behoeven te leiden.
15.
Gedragingen van een verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen er onder omstandigheden aan in de weg staan dat een verdachte met succes een beroep op noodweer kan doen. Op deze vorm van culpa in causa zien 's hofs overwegingen onder het kopje A4, hiervoor onder 7 geciteerd. Op die plaats overweegt het hof dat verzoeker en zijn mededader zich willens en wetens in een situatie hebben gebracht waarbij zij konden verwachten dat er geweld zou worden toegepast, nu zij voorzien van wapens — waaronder een vuurwapen en een honkbalknuppel — en bivakmutsen naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan met het doel hem te overvallen.
16.
In het bestreden arrest vangt het hof onder A4 aan met de zin:
‘Ten overvloede zal het hof zich ook uitlaten over de vraag of de verdachte een beroep op noodweer toekomt, indien moet worden aangenomen dat hij heeft gehandeld ter verdediging van zijn eigen of eens anders lijf of goed.’
Hiermee geeft het hof er blijk van dat eerst moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden van noodweer is voldaan, om vervolgens over te gaan tot de vraag of het beroep op noodweer gerechtvaardigd is. Mogelijk heeft het hof met de geciteerde overweging aansluiting gezocht bij HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Buruma: pas nadat is geoordeeld dat de wettelijke voorwaarden voor de aanvaarding van noodweer(exces) zijn vervuld, wordt bezien of de culpa in causa alsnog aan een succesvol exceptief verweer in de weg staat.5.
17.
Het hof heeft in zijn overwegingen onder A4 gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat — zelfs indien wel aan de voorwaarden van noodweer zou zijn voldaan — verzoeker op noodweer geen gerechtvaardigd beroep kan doen, gezien de mate van eigen schuld van verzoeker en zijn mededader.
18.
Over deze overwegingen klaagt meer in het bijzonder het tweede middel. In de toelichting op dit middel wordt gesteld dat de mate van eigen schuld een geslaagd beroep op noodweer niet hoeft uit te sluiten, nu verzoeker geen rekening had hoeven houden met de explosieve reactie van [slachtoffer], die, aldus de steller van het middel, waarschijnlijk het gevolg was van drank en drugs. Ten onrechte, zo begrijp ik de toelichting op dit middel, heeft het hof niet de wijze van verdediging door [slachtoffer] en de overschrijding van de noodzaak daarvan in zijn beoordeling betrokken, aangezien deze overschrijding kan maken dat [slachtoffer] in noodweerexces handelde en er dus juridisch ruimte overblijft voor de mogelijkheid dat er op dát moment voor verzoeker een verdedigingsnoodzaak was ontstaan.6.
19.
Blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad terzake, staat niet elke mate van eigen schuld aan een beroep op noodweer in de weg. Zoekt men echter doelbewust de confrontatie op (al dan niet provocatief), dan lijkt er geen twijfel over te bestaan dat een beroep op noodweer zal (moeten) worden verworpen.7. Hetzelfde geldt in het geval dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft gebracht waarin de dreigende reactie van de ander te verwachten was.8. Machielse heeft eens bepleit geen noodweerbevoegdheid meer toe te kennen wanneer de aanranding is veroorzaakt door een wederrechtelijke gedraging die ook objectief de strekking heeft de ander tot geweld te brengen.9.
20.
In het onderhavige verband heeft het hof in zijn bestreden arrest onder A2.1 en A4 het volgende vastgesteld. Verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] hebben ruim tien uur [betrokkene 1] vastgehouden en al die tijd gewacht op de thuiskomst van [slachtoffer].10. Toen [slachtoffer] thuis kwam hebben zij hem boven aan de trap opgewacht, terwijl zij waren voorzien van een vuurwapen, een honkbalknuppel en bivakmutsen. [slachtoffer], die niets vermoedde, werd boven direct aangevallen. Op dat moment zag [slachtoffer] zijn vriendin ([betrokkene 1]) en haar nichtje van 4 of 5 jaar oud in de hoek van de slaapkamer staan. Hierop is [slachtoffer] de confrontatie aangegaan met verzoeker en medeverdachte [medeverdachte], waarbij hij zichzelf, zijn vrouw en haar nichtje heeft getracht te verdedigen, tengevolge waarvan [medeverdachte] meerdere steekwonden heeft opgelopen.
21.
Gezien deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden getuigt 's hofs op grond daarvan rustende oordeel dat verzoeker en zijn mededader zich willens en wetens in een situatie hebben gebracht waarbij zij konden verwachten dat er geweld zou worden toegepast en dat er aldus sprake is van een zodanige mate van eigen schuld dat dit aan de aanvaarding van noodweer in de weg staat, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Tevens is dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] hebben immers doelbewust de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht en hem tot diens gewelddadig handelen gebracht. Dat [slachtoffer] onder de hierboven onder 20 nog eens samengevatte, door verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] zelf geschapen, omstandigheden zich zou verliezen in een agressieve daad, moet voor verzoeker en medeverdachte voorzienbaar zijn geweest. Niet onbegrijpelijk heeft het hof in zijn overwegingen niet gerept van een explosieve reactie van de kant van [slachtoffer]. Anders dan de raadsman, meen ik dat daarvan ook geen sprake is geweest gezien de voornoemde omstandigheden van het onderhavige geval. Daarbij is buiten beschouwing gelaten dat [betrokkene 1] (de vriendin van [slachtoffer]), ruim tien uur was vastgehouden. Daar had [slachtoffer] immers geen weet van, toen hij zijn huis binnenging. Maar dat hij boven aan de trap gekomen, onder de meergenoemde omstandigheden, onmiddellijk zal hebben beseft dat er iets heel ernstigs aan de hand was, zal in redelijkheid niet in twijfel kunnen worden getrokken. Mijns inziens heeft het hof dan ook terecht volstaan met de overweging dat ‘verdachte en zijn mededader er rekening mee moesten houden dat [slachtoffer] daarbij geweld zou aanwenden ter noodzakelijke verdediging’.
22.
Het oordeel van het hof dat het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege overmacht in de zin van noodtoestand eveneens op grond van de onder A3 en A4 vermelde overwegingen dient te worden verworpen, getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat kennelijk en niet onbegrijpelijk in dat oordeel besloten ligt, dat blijkens de gedingstukken een veroorlovende norm voor het handelen van verzoeker en medeverdachte [medeverdachte] ontbreekt en er (derhalve) ook geen sprake is van een belangenconflict waarbinnen verzoeker genoodzaakt was tot het laten prevaleren van het zwaarwegendste belang11., nog daargelaten welk belang dan als het zwaarwegendst is aan te merken.
23.
De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
24.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑11‑2010
Vgl. HR 18 januari 2005, LJN AR6602 en HR 10 februari 2004, LJN AN9913, NJ 2004, 286 m.nt. Buruma.
De steller van het middel wijst ook nog op de mogelijkheid dat [slachtoffer] zich teweerstellend tegen de aanranding van verzoeker en zijn mededader (de vechtpartij) in een situatie van noodweerexces terechtkwam (het excessief insteken) waartegen dan vervolgens weer een handelen in noodweer van de kant van verzoeker gerechtvaardigd was (het schieten). Zie ook mijn voetnoot 7.
Vgl. HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Buruma. Anders dan in HR 18 januari 2005, LJN AR6602 wijzen 's hofs vaststellingen zelve op geen enkele wijze in de richting van de aanwezigheid van een noodweersituatie. In dit arrest achtte de Hoge Raad het oordeel van het hof dat geen feiten of omstandigheden naar voren waren gebracht die een beroep op noodweer konden onderbouwen in het licht van het verweer van de raadsman, niet begrijpelijk.
Zie hierover ook de noot van De Hullu onder HR 29 april 1997, LJN ZD0152, NJ 1997, 627 enJ. de Hullu, Materieel strafrecht, vierde druk, 2009, p. 321.
De strafrechtelijke figuur van noodweer tegen noodweerexces. Zie ook mijn voetnoot 3.
Zie HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Buruma en Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 16 bij art. 41 (bewerkt door prof. mr. A.J.M. Machielse; bij t/m 1-6-2008). Zie evenwel ook bijv. HR 1 juli 1996, LJN ZD0510, NJ 1996, 753.
HR 31 oktober 2000, LJN AA7960, NJ 2001,11 m.nt. De Hullu. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voor HR 6 november 2007, LJN BA7905.
Zie A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht, 1986, p. 157, en over zijn bespreking van de culpa in causa bij een beroep op art. 41 Sr p. 612–619.
Zie nader de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 22 mei 2007 en 14 juni 2007, opgenomen in bewijsmiddelen 9 en 13 (t.a.v. alle feiten).
Zie HR 16 september 2008, LJN BC7923 en De Hullu, a.w., p. 297 e.v.