Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/6.2.2.2
6.2.2.2 Het vereiste van gegronde vrees voor verduistering
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398086:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In die zin Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1 bij art. 770; anders: J. van der Lee, Maritaal beslag, 1997, § 33, p. 17; zie daarover ook § 6.43.2 (nr. 435).
Zie daarover Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 5 bij art. 700; Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 2.6; zie voorts nog Oudelaar, Recht halen, 2000, § 110, p. 130-131; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 355-356 (onder 2); H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 14, p. 29-30.
Zie aldus HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481 (De Ruiterij/MBO), m.nt. HJS (no. 33); zie daarbij ook de Conclusie van A-G Hartkamp (onder 5); zie over dit arrest ook § 6.23 (nr. 404) en noot 103.
Zie aldus Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 357 (onder 3); zie voorts de hiervoor in noot 33 reeds genoemde auteurs.
Aldus reeds HR 2 april 1936, NJ 1936, 758 (Fox/Dominium).
Zie ook Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 321 (MvT Inv. bij art. 711); zie voorts Oudelaar, Recht halen, 2000, 110, p. 130; Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 5 bij art. 700.
Zie aldus HR 22 juli 1990, NJ 1993, 637, m.nt. MS.
Op grond van het 'open systeem' (art. 3 lid 2 lw. 1990) is de Ontvanger overigens ook bevoegd conservatoir beslag te leggen, derhalve óók conservatoir derdenbeslag. In het laatste geval geldt de eis van 'gegronde vrees voor verduistering' dus weer niet.
Niet voor alle conservatoire beslagen
392. Naast het in § 6.2.2.1 besproken vereiste van het rechterlijk verlof - dat voor vrijwel alle conservatoire beslagen geldt - stelt de wet voor een aantal conservatoire beslagen óók nog als eis dat sprake moet zijn van 'gegronde vrees voor verduistering'. Op dit vereiste zal hier niet uitvoerig behoeven te worden ingegaan, aangezien het nu juist niet geldt voor conservatoir derdenbeslag (art. 718), tenzij het gaat om conservatoir mantaal derdenbeslag (art. 768 lid 3 jo. art. 770).1 Het geldt naar zijn aard óók niet voor conservatoir beslag dat strekt tot afgifte van een zaak of levering van een goed (art. 734 lid 4), en evenmin voor conservatoir vreemdelingen- (derden)beslag (art. 765).2 Deze eis geldt dan ook met name voor het conservatoir verhaalsbeslag op roerende zaken en op registergoederen.
De eis dat de schuldeiser die conservatoir beslag wil leggen ten genoege van de verlofrechter moet 'aantonen' (art. 711, 714, 725 en 768) dat er 'gegronde vrees voor verduistering' bestaat, vormt enerzijds een (verdere) waarborg dat niet overhaast en op lichtvaardige gronden de goederen van iemand in beslag worden genomen die volgens de beslagleggende schuldeiser zijn schuldenaar is. Het staat immers nog niet in rechte vast dát de schuldeiser een deugdelijk vorderingsrecht heeft: dáárover moet eerst nog in de hoofdzaak - en soms langdurig - worden geprocedeerd. Anderzijds wordt op deze wijze, met name wanneer sprake is van een wérkelijk 'gegronde vrees voor verduistering' door de schuldenaar van zijn met name roerende of onroerende zaken, het verhaalsrecht van de schuldeiser zo veel mogelijk gewaarborgd.
In dit verband is het goed er hier alvast op te wijzen dat - volgens de Hoge Raad3 -
'een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.'
In deze overweging klinkt onmiskenbaar het liberale stelsel van het Nederlands conservatoir beslagrecht door: enerzijds kan de schuldeiser op vrij eenvoudige wijze verlof krijgen om het gewenste beslag te leggen, terwijl anderzijds, wanneer het beslag ten onrechte gelegd blijkt te zijn, de schuldeiser in beginsel wel aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade. Daarnaast bestaat uiteraard steeds de mogelijkheid een 'vexatoir' beslag op korte termijn in kort geding opgeheven te krijgen, wat met name ook van belang kan zijn om de schade te beperken.
Wat te verstaan onder 'gegronde vrees voor verduistering'
393. Onder het begrip 'gegronde vrees voor verduistering' - dat ook in het oude recht reeds voorkwam (art. 727) en niets met het strafrechtelijk begrip 'verduistering' (art. 326 Sr) van doen heeft - pleegt sinds jaar en dag te worden verstaan, de vrees of verwachting dat - in de woorden van P.A. Stein4 -
'de debiteur zijn goederen aan het verhaal van zijn crediteuren zal onttrekken.'
Waar het in wezen op neerkomt is dat de schuldeiser die conservatoir beslag wil leggen, tegenover de Voorzieningenrechter aannemelijk moet maken dat, wanneer het beslag niet ntl door hem wordt gelegd, later5
'bij eventuele toewijzing der vordering het slagen der executie in gevaar zal komen.'
Terecht is door H. Stein6in dit verband opgemerkt dat de hier besproken eis 'niet veel om het lijf heeft en dat dit verband houdt met het 'liberale' stelsel van het in Nederland geldende conservatoir beslagrecht. Dit neemt toch niet weg dat de bewijslast van een en ander in beginsel ligt bij de schuldeiser die het beslag wil leggen. Aangezien er op dit punt niets gewijzigd is, heeft de onder het oude recht gevormde jurisprudentie hier haar betekenis volledig behouden 7
Ter wille van de volledigheid zij er hier nog op gewezen, dat de eis van 'gegronde vrees voor verduistering' van oudsher ook geldt bij de invordering van belastingschulden. De Ontvanger ontleent aan art. 10 lid 1 onder b (jo. art. 15) Invorderingswet 19908 de bevoegdheid tot versnelde invordering over te gaan: het door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevel, dat een executoriale titel oplevert (art. 14 Iw. 1990), kan in geval van 'gegronde vrees voor verduistering' onmiddellijk - derhalve zonder verdere betalingstermijnen in acht te nemen - door het leggen van executoriaal (derden)beslag ten uitvoer worden gelegd. Aldus is een begrip dat naar zijn aard typisch behoort tot het gewone conservatoir beslagrecht, in de praktijk met name tot ontwikkeling gekomen bij door de fiscus in het kader van de zogenoemde 'versnelde invordering' gelegde executoriale beslagen, waaronder dus óók talloze derdenbeslagen.9 In de zaak Vastgoed/Staat heeft de Hoge Raad de bevoegdheid tot versnelde invordering in geval van 'gegronde vrees voor verduistering' als volgt omschreven (r.o. 3.2)10:
'Deze bevoegdheid strekt ertoe om de fiscus, in situaties waarin de invordering illusoir dreigt te worden, in staat te stellen om een belastingaanslag terstond voor het volle bedrag in te vorderen met doorbreking van de voor andere gevallen geldende termijnen.'
De geciteerde woorden geven precies de kern aan waar het bij 'gegronde vrees voor verduistering' om gaat: het later kunnen vinden van verhaal bij de schuldenaar zal mogelijk illusoir blijken te zijn, wanneer de schuldeiser niet vóórdien zijn verhaalsrecht door het leggen van conservatoir beslag heeft veilig gesteld. Hoewel de eis van 'gegronde vrees voor verduistering' dus niet geldt bij het leggen van conservatoir derdenbeslag, kan zij wél een rol spelen wanneer de Ontvanger een dwangbevel versneld wil invorderen door het leggen van executoriaal derdenbeslag.11