HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1993, NJ 2006/219 m.nt. T.M. Schalken; HR 13 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9111. Zie ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 235-256.
HR, 06-12-2022, nr. 21/02402
ECLI:NL:HR:2022:1769
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
21/02402
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1769, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:918
ECLI:NL:PHR:2022:918, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1769
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02402
Datum 6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 mei 2021, nummer 21-006367-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Diefstal, meermalen gepleegd (art. 310 Sr). Het middel klaagt dat het hof ontoereikend en niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van een u.o.s. over de strafoplegging, namelijk dat zou moeten worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02402
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 25 mei 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, in de zaken met de parketnummers 08-110145-19 en 08-206085-18 telkens wegens “diefstal”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslist op de vorderingen tenuitvoerlegging, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 21/02403. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1
Het middel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is, althans dat het hof zijn afwijkende beslissing op het namens de verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de strafoplegging ontoereikend en niet begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 08-110145-19:
hij op 7 mei 2019 te Enschede blikjes Bacardi-cola en William-Lawson die aan een ander toebehoorden, te weten aan Jumbo (te Noorderhagen 75), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 08-206085-18:
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Hengelo (O) winkelgoederen, te weten meerdere tablets (totaal ter waarde van ongeveer 1500 euro), die aan een ander toebehoorden, te weten aan de Media Markt Hengelo, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2021 hebben de verdachte en diens raadsvrouw het volgende naar voren gebracht ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de strafoplegging:
“[…] De verdachte verklaart over zijn persoonlijke omstandigheden als volgt:
[…] Ik ben al drie weken terug in de kliniek. Ik weet niet meer precies sinds wanneer. Mijn oma was overleden, daarom was ik naar mijn oom toe gegaan. Ik was verslaafd aan softdrugs, maar ik ben nu al zes maanden clean.
De hulpverlening is mislukt en ik rookte tien à twintig joints per dag, maar dat is mijn verleden. Ik wil het liefst niet meer in mijn verleden kijken. Ik heb een nieuwe stap gezet. Ik onderga een behandeling voor mijn drugsgebruik. Ik doe mijn best. Eindelijk word ik behandeld. Ik zou het liefst dit jaar naar begeleid wonen gaan. Ik wil terugkeren in de maatschappij en een normale burger zijn. Ik heb met mijn behandelaar gesproken. Zij heeft mij gezegd dat ik goed mijn best doe. Over twee maanden heb ik een evaluatie. Ik kan geen einddatum geven, maar ik zou over zes maanden al kunnen re-integreren.
[…] De verdachte verklaart als volgt:
Ik word goed behandeld. Ik heb een foutje gemaakt door weg te lopen. Ik geef mijn beste inzet. Ik wil graag begeleid gaan wonen en ik wil ook gaan werken. Het liefst wil ik een taakstraf. Als ik weer in de gevangenis terecht kom, heeft het allemaal geen nut gehad. Ze kunnen met mij afspraken maken in het kader van een taakstraf. Ik heb veel familieleden verloren dit jaar. En met deze coronaperiode is het allemaal moeilijk. Ik heb spijt van het feit dat ik ben weggelopen. Ik heb een laatste kans gekregen in de kliniek om het nu wel te bewijzen. Die kans pak ik met beide handen aan.
[…] De raadsvrouw voert het woord tot verdediging:
Er is sprake van veranderende persoonlijke omstandigheden bij verdachte. Dit betreft een strafmaatappel. Ik refereer me aan het oordeel van het hof ten aanzien van het bewijs. Ik verzoek het hof om verdachte een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Ik heb zojuist de eis van de advocaat-generaal gehoord, maar ik verzoek het hof om die eis te matigen. Ik verzoek verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarnaast een lagere taakstraf, lager dan omgerekend een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Ik heb geen opmerkingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.”
2.4
Het hof heeft in het bestreden arrest onder het kopje “Oplegging van straf en/of maatregel” het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van beide feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van dertig dagen gevorderd waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, gecombineerd met een werkstraf van tachtig uur. Daarnaast zou de tenuitvoerlegging van twintig uur taakstraf moeten worden bevolen, opgelegd onder parketnummer 08-085305-18.
Door en namens verdachte is betoogd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf in plaats van gevangenisstraf rechtvaardigen, mede in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft een omvangrijke justitiële documentatie, ook voor vermogenscriminaliteit. De diefstallen die het hof in deze zaak bewezen acht, zijn voor wat betreft de diefstal van de tablets terdege voorbereide en brutale feiten waarvoor dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Het feit dat verdachte zich nu laat behandelen voor de problemen die hem parten spelen, maakt dat niet anders. Het afrekenen met problemen uit het verleden is onderdeel van het maken van een nieuwe start.”
2.5
Voordat ik het middel bespreek, merk ik het volgende op. Het hof heeft in het bestreden arrest overwogen dat door en namens de verdachte is betoogd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf in plaats van een gevangenisstraf rechtvaardigen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2021 vermeldt echter dat de raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het proces-verbaal van de terechtzitting in beginsel de enige kenbron van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Wil de Hoge Raad kunnen nagaan of op de terechtzitting in hoger beroep van de zijde van de verdediging (meer) verweren zijn gevoerd of (meer) uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht (dan genoemd in de bestreden uitspraak), en zo ja welke, dan is het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep dus onmisbaar. Bij een verschil tussen de verklaringen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting en de weergave daarvan in het vonnis of arrest prevaleert het proces-verbaal van de terechtzitting.1.Gelet hierop sluit ik aan bij (de inhoud van) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en ga ik ervan uit dat de raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de oplegging van een geheel, en dus niet een gedeeltelijk, voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
2.6
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de motivering van de strafoplegging niet blijkt of het hof zich er rekenschap van heeft gegeven dat de opgelegde gevangenisstraf mogelijk consequenties zou hebben voor de behandeling die de verdachte onderging en waarom het hof desondanks heeft besloten om deze straf op te leggen.
2.7
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De feitenrechter is, binnen de grenzen die de wet stelt, vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden en zijn oordeel daarover behoeft geen motivering. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en ook niet of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.2.
2.8
De responsieplicht van art. 359 lid 2 tweede volzin Sv strekt zich mede uit tot uitdrukkelijk onderbouwde standpunten inzake de straftoemeting. De stelplicht ligt evenwel hoog. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake wanneer dat standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter’ naar voren is gebracht. Of sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (en dus of de beslissing op grond van art. 359 lid 2 tweede volzin Sv nader moet worden gemotiveerd), hangt daarnaast af van de aard van het aan de orde gestelde onderwerp en de inhoud en de indringendheid van de aangevoerde argumenten.3.Een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden van de verdachte levert niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op. Dat geldt ook voor de enkele opsomming van factoren die bij de strafoplegging in de zaak van de verdachte een rol zouden moeten spelen en die zouden moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan wel sprake zijn als het gaat om een betoog waarin beargumenteerd wordt aangevoerd waarom – gelet op de belangen die daarbij voor de verdachte op het spel staan – een bepaalde specifieke omstandigheid of een samenstel van specifieke omstandigheden zou moeten leiden tot een bepaalde soort of mate van straf, of waarom de rechter daarvan juist zou moeten afzien. De rechter moet dan op grond van artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv nader motiveren waarom hij tot een van dat standpunt afwijkende beslissing komt. In zo een geval gaat het bij de controle in cassatie in de kern om niet meer dan de vraag of de feitenrechter ervan blijk heeft gegeven dat acht is geslagen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, en of de feitenrechter, gelet op de strafmotivering als geheel, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de door de verdediging voor haar standpunt aangevoerde gronden niet opwogen tegen de door het hof genoemde gronden voor de opgelegde straf.4.Bij de beantwoording van de vraag of de strafmotivering voldoet aan de eisen, pleegt de Hoge Raad zich terughoudend op te stellen.5.In beginsel kan de cassatierechter alleen ingrijpen in de strafoplegging als de feitenrechter bij de oplegging van de straf of maatregel niet binnen de in de wet gestelde grenzen is gebleven of als de opgelegde straf onbegrijpelijk is.6.
2.9
Door en namens de verdachte is verzocht om, gelet op de (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte/de behandeling die de verdachte onderging, aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het is de vraag of hetgeen de verdediging in de onderhavige zaak ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de strafoplegging heeft aangevoerd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet worden aangemerkt. Desalniettemin heeft het hof in het bestreden arrest een afzonderlijke overweging gewijd aan het straftoemetingsverweer van de verdediging. Klaarblijkelijk heeft het hof dit verweer niet enkel opgevat als een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
2.10
Uit de strafmotivering blijkt dat het hof de op te leggen straf heeft bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte een omvangrijke justitiële documentatie heeft, ook voor vermogenscriminaliteit, en dat de diefstal van de tablets een terdege voorbereid en brutaal strafbaar feit betreft, waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Ten slotte heeft het hof overwogen dat de omstandigheid dat de verdachte zich inmiddels laat behandelen voor de problemen die hem parten spelen dit niet anders maakt. Uit de strafmotivering blijkt dat het hof acht heeft geslagen op het standpunt van de verdediging met betrekking tot de strafoplegging, maar dat en waarom het hof in de (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding heeft gezien om het strafvoorstel van de raadsvrouw van de verdachte te volgen. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor een verdere toetsing in cassatie is geen plaats.
2.11
Het middel faalt.
3. Conclusie
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2022
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 360.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma. Zie ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 283-284.
HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 362.
Vgl. HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8313.