HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716.
HR, 18-04-2017, nr. 15/04013
ECLI:NL:HR:2017:703
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2017
- Zaaknummer
15/04013
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:703, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:273, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:273, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑03‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:703, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging in vereniging in het Assense nachtleven door twee portiers bij café Docx, art. 141.1 Sr. Falende bewijsklacht. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/04013
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 11 augustus 2015, nummer 21/006494-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.
Conclusie 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging in vereniging in het Assense nachtleven door twee portiers bij café Docx, art. 141.1 Sr. Falende bewijsklacht. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/04013 Zitting: 7 maart 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 11 augustus 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, de verdachte onder 1 primair en 2 wegens “telkens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van één jaar en tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat de onder 1 bewezen verklaarde openlijke geweldpleging niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, omdat de bewijsmiddelen niets inhouden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het in de context van dat feit gepleegde geweld.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“1. primair
hij op 12 december 2010 te Assen, met een ander of anderen, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen/in het gezicht van [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 12 december 2010 te Assen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [A], en op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen:
- [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen in het gezicht van [slachtoffer 2] en het geven van een knietje tegen het onderbeen van [slachtoffer 2] , en
- [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen in het gezicht van [slachtoffer 3] , en
- [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 4] .”
5. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 14 december 2010, p. 70 t/m 72, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
Plaats delict : de Mulderstraat te Assen
HKS object : openbare weg
Pleegtijd : zondag 12 december 2010 tussen 02:30 en 02:45 uur
met als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben in de nacht van zaterdag 11 op zondag 12 december 2010 met vrienden het centrum van Assen ingegaan.
Ik ben met [slachtoffer 2] aan de zijkant van hotel de Jonge gaan staan. Op enig moment krijg ik waarschijnlijk zelf een klap waardoor ik waarschijnlijk tijdelijk buiten bewustzijn ben geweest. Toen ik weer overeind kwam ging ik met mijn hand naar mijn voorhoofd en zag ik dat ik bloed aan mijn handen had. Ik ben naar het ziekenhuis gebracht en daar constateerde men een scheurtje in mijn linker wenkbrauw. Deze is middels lijmen gehecht.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 december 2010, p. 148 t/m 152, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
De mensen die eruit werden gegooid, werden in eerste instantie door een tweetal portiers van [A] eruit gegooid. De ene heet [betrokkene 1] en de andere portier ken ik als [betrokkene 2] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2] ). Ik zag toen dat, ik weet zeker dat de ene [betrokkene 2] was, en ik vermoed de andere [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ), dat zij de jongen die de fiets op straat had gegooid, door hun allebei onderuit werd gehaald en daardoor op straat kwam te liggen. Ik zag dat zijn vriendin (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer 1] ) probeerde tussen de vechtende mannen te gaan staan en zo probeerde de ruzie te sussen. Ik zag dat, terwijl zij in de buurt kwam van de portiers, één van de portiers, waarvan ik vermoed dat het [betrokkene 2] was, met zijn rechterarm een zwaaiende beweging naar het meisje maakte, en haar daarbij vol in het gezicht raakte, waardoor zij met haar gezicht op de grond viel. Ik zag toen dat zij een behoorlijke snee op de wenkbrauw had.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 24 december 2010, p. 165 t/m 167, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2] :
Toen kwam er een meisje naar [verdachte] en de jongen die door [verdachte] naar de grond was gewerkt toe. Ik zag dat zij [verdachte] vastpakte en probeerde [verdachte] bij die jongen, die nog op de grond lag, weg te trekken. Op dat moment zie ik dat [betrokkene 2] aan komt rennen en het meisje een beuk geeft.”
6. Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverweging aan zijn oordeel ten grondslag gelegd:
“Overwegingen omtrent het bewijs van feit 1 en 2
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachte [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) zowel binnen als buiten het café [A] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Naar het oordeel van het hof volgt dit niet alleen uit de verklaringen van voornoemde personen en de op hen betrekking hebbende geneeskundige verklaringen, maar blijkt ook uit de door [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen dat de verdachte en zijn medeverdachte aangevers hebben geslagen en geschopt, en dus beiden een actieve bijdrage hebben gehad in de ten laste gelegde geweldshandelingen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die respectievelijk als DJ bij café [A] en als barman in café [B] op de avond van het ten laste gelegde werkzaam waren, kunnen naar het oordeel van het hof als onafhankelijke getuigen worden aangemerkt, nu zij geen vrienden of bekenden van aangevers zijn. Ten slotte heeft ook [betrokkene 3] , die eveneens die avond als portier werkzaam was bij café [A], verklaard dat zijn collega's klappen uitdeelden en het door hen uitgeoefende geweld buitensporig was. Vooral [betrokkene 2] - het hof begrijpt: [betrokkene 2] - sloeg als een dolle om zich heen; mensen die bij de deuropening stonden of die van achteren kwamen, kregen er keihard van langs, zo heeft [betrokkene 3] verklaard.
Het hof acht het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.”
7. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.1.Dat geldt ook indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving, zoals in art. 141 Sr.2.De rechter zal moeten beoordelen of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
8. In de context van art. 141 komt in de jurisprudentie van de Hoge Raad meer specifiek naar voren dat voor het “in vereniging” plegen van geweld nodig is dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat die bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in de groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende.3.
9. In de onderhavige zaak zijn de als openlijke geweldpleging ten laste gelegde geweldshandelingen onderverdeeld in twee cumulatief ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten. Onder 1 is openlijke geweldpleging tegens [slachtoffer 1] ten laste gelegd en bewezen verklaard, onder 2 openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Uit de nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2 en de bewijsmiddelen blijkt evenwel dat aan de bewezen verklaarde strafbare feiten één feitencomplex ten grondslag ligt. Daarbij gaat het om het volgende. Tijdens een vechtpartij in het Assense nachtleven hebben de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 2] , beiden portier, op de openbare weg geweldshandelingen verricht. Zo hebben zij een jongen ( [slachtoffer 2] )4.onderuitgehaald, waardoor deze op straat kwam te liggen (o.m. bewijsmiddelen 2 en 3). De vriendin van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , probeerde tussen de verdachte en [slachtoffer 2] te gaan staan en de verdachte bij [slachtoffer 2] weg te trekken om de ruzie te sussen. Daarop heeft de medeverdachte [betrokkene 2] een zwaaiende beweging gemaakt en [slachtoffer 1] vol in haar gezicht geraakt, waardoor zij met haar gezicht op de grond is gevallen (bewijsmiddelen 2 en 3).
10. Het splitsen van het door het hof in samenhang beschouwde feitencomplex in twee ten laste gelegde feiten komt mij gekunsteld voor. De constructie van art. 141 Sr als openbare orde-delict brengt volgens mijn ambtgenoot Knigge onder meer mee dat alle door de verschillende personen gepleegde geweldshandelingen deel uitmaken van één en dezelfde verstoring van de openbare orde. De optelsom van alle individuele geweldshandelingen vormt de openbare orde verstorende openlijke geweldpleging, waarvoor de verdachte mede aansprakelijk wordt gehouden. In dit verband zou de openlijke geweldpleging niet moeten worden opgesplitst in de afzonderlijke geweldshandelingen waaruit zij bestaat, door deze geweldshandelingen cumulatief ten laste te leggen.5.Over de kwalificatie als ”telkens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” wordt evenwel niet geklaagd, zodat ik dit punt verder laat rusten. Het middel keert zich slechts tegen de bewezenverklaring van feit 1. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van feit 1 kunnen volgens de steller van het middel de bewezenverklaring niet dragen, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte aan het door de medeverdachte [betrokkene 2] jegens de aangeefster [slachtoffer 1] gepleegde geweld een wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd.
11. Hoewel het hof in de hiervoor onder 6 geciteerde bewijsoverwegingen de geweldplegingen jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in één adem noemt, heeft het de bewijsmiddelen in die zin gesplitst, dat de bewijsmiddelen 1 tot en met 3 zien op feit 1 en de bewijsmiddelen 4 tot en met 17 op feit 2. Het antwoord op de vraag of de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de ten aanzien van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen niettemin kunnen worden beschouwd als redengevend voor de bewezenverklaring van feit 1, kan naar mijn mening in het midden blijven. Immers, ook als enkel wordt gesteund op de ten aanzien van feit 1 opgenomen bewijsmiddelen, is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed. Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 blijkt immers dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte op de openbare weg geweld heeft gebruikt tegen personen. Beiden waren portiers van café [A] en traden in dat verband op. In de bewijsoverwegingen heeft het hof niet onbegrijpelijk vastgesteld dat het hierbij ging om het samen, zowel binnen als buiten het café [A], plegen van openlijk geweld, onder meer tegen [slachtoffer 1] . De tussenkomst van [slachtoffer 1] hield verband met de door de verdachte en [betrokkene 2] jegens [slachtoffer 2] uitgevoerde geweldshandelingen. [slachtoffer 1] probeerde tussen de vechtende mannen in te gaan staan om de ruzie te sussen. Zij pakte daartoe de verdachte vast. De medeverdachte [betrokkene 2] heeft vervolgens [slachtoffer 1] geslagen. Uit deze uit de bewijsmiddelen 2 en 3 blijkende feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte en zijn medeverdachte als portiers nauw en bewust hebben samengewerkt – al dan niet in een spontaan ontstaan samenwerkingsverband – bij het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . De verdachte heeft geweld gebruikt dat de aanleiding heeft gevormd voor de interventie van [slachtoffer 1] , in het kader van een vechtpartij waarbij de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 2] gezamenlijk optrokken en in welk verband ook jegens [slachtoffer 1] geweld is gebruikt. In het licht van de uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte een significante bijdrage aan het geweld jegens [slachtoffer 1] heeft geleverd en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . Dat oordeel behoefde geen nadere motivering.
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2017
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320, NJ 2016/418.
Zie onder meer HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029, NJ 2009/400, rov. 2.5, HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/519, rov. 2.3 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407, rov. 2.5.
Uit de onder 5, 7 en 9 in de aanvulling op het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de desbetreffende jongen [slachtoffer 2] betreft.
Conclusie voor HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2474, NJ 2010/560, onderdelen 10 en 11.