Rb. Noord-Nederland, 09-09-2020, nr. C/17/162343 / HA ZA 18-199
ECLI:NL:RBNNE:2020:2965
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
09-09-2020
- Zaaknummer
C/17/162343 / HA ZA 18-199
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:2965, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 09‑09‑2020; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2020-0371
Uitspraak 09‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van 2:9 BW van de direct bestuurder en aansprakelijkheid op grond van 6:162 BW van de indirect bestuurder. Zij hebben namens de vennootschap grote leningen verstrekt aan de persoonlijke vennootschap van de indirect bestuurder en aan de indirect bestuurder zelf, welke leningen niet pasten binnen de bestedingsdoelstellingen van de vennootschap en niet zijn terugbetaald. Hun beroep op verrekening en op de aan hen verleende jaarlijkse en finale décharges faalt. Ook worden de direct bestuurder, de advocatenmaatschap waartoe hij behoort, en de andere maat van die maatschap veroordeeld om de vennootschap grote bedragen terug te betalen die de vennootschap, daarbij vertegenwoordigd door de direct bestuurder, onverschuldigd aan hen heeft betaald.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/162343 / HA ZA 18-199
Vonnis van 9 september 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARKDALE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de rechtspersoon naar het recht van de Seychellen,
PARKDALE INTERNATIONAL LTD,
gevestigd te Victoria, de Seychellen,
eiseressen,
hierna te noemen Parkdale respectievelijk Parkdale Ltd en tezamen te noemen Parkdale c.s.,
advocaat mr. R.J.T. Kamstra, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde 1 (de maatschap)]
gevestigd te [woonplaats] ,
advocaat mr. N.E. Koelemaij, kantoorhoudende te Assen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. N.E. Koelemaij, kantoorhoudende te Assen,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUMUL TECHNICAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Den Haag,
niet verschenen,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Obster, kantoorhoudende te Burgum,
gedaagden,
hierna te noemen [de maatschap] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , Dumul respectievelijk [gedaagde 5] .
[de maatschap] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met [de maatschap] c.s.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de processtukken, waaronder het laatste vonnis in incident van 20 februari 2019. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 2] en [de maatschap]
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 3]
- -
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 2] en [de maatschap]
- -
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 5]
- -
de akte houdende overlegging aanvullende producties van de zijde van Parkdale c.s.
- -
de akte houdende vermeerdering eis tevens verbetering petitum van de zijde van Parkdale c.s.
- -
het B8 formulier van de zijde van [gedaagde 2] en [de maatschap] met producties
- -
de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde pleitnotitie van de zijde van Parkdale c.s.
- -
de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde pleitnotitie van de zijde van [de maatschap] en [gedaagde 2]
- de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde pleitnotitie van de zijde van [gedaagde 5] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn de maten van [de maatschap] . Zij waren voorts de bestuurders en de aandeelhouders van JOHO B.V. Op 26 januari 2011 hebben zij, nadat zij de naam van deze besloten vennootschap hadden gewijzigd in Parkdale International B.V., de aandelen in deze besloten vennootschap overgedragen aan Parkdale Ltd. Na de overdracht werd Parkdale Ltd enig bestuurder van Parkdale.
2.2.
Parkdale Ltd maakt deel uit van een concern met aan het hoofd haar moedermaatschappij Kent Technical Services BV (hierna: KTS). [gedaagde 5] was ten tijde van de aandelenoverdracht enig bestuurder van KTS en [A] was enig aandeelhouder van KTS. Parkdale Ltd was destijds enig aandeelhouder van Dala Mining LLP (hierna: Dala Mining), een vennootschap naar Kazachs recht, die werd bestuurd door [B] .
2.3.
Op 3 februari 2011 heeft Dala Mining een managementovereenkomst gesloten met Dumul. [gedaagde 5] was toen - en is nog steeds - bestuurder en enig aandeelhouder van Dumul.
2.4.
Op 1 maart 2011 heeft Dala Mining een arbeidsovereenkomst met [gedaagde 5] gesloten, ingaande 1 maart 2011.
2.5.
[gedaagde 2] is door middel van een aandeelhoudersbesluit van Parkdale Ltd per 5 mei 2011 benoemd tot medebestuurder van Parkdale naast Parkdale Ltd. Sindsdien was Parkdale gevestigd op het kantooradres van [de maatschap] , was het postadres van Parkdale het postadres van [de maatschap] en stonden de bankrekeningen van Parkdale geregistreerd op het kantooradres van [de maatschap] .
2.6.
Op 9 juni 2011 heeft Dala Mining een Joint Venture overeenkomst getiteld 'Heads of Agreement' gesloten met Itochu Corporation (hierna: Itochu), een vennootschap naar Japans recht. De overeenkomst had betrekking op de participatie van Itochu in een delvingsproject van Dala Mining in Kazachstan (het Koktenkol project). In die overeenkomst staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"ITOCHU shall pay to DALA or such other entity as agreed between DALA and ITOCHU (…) Eighty Million US Dollars ($80,000,000) as the consideration to acquire twentyfive percent (25%) equity stake of the Joint Venture. (...)
2.2.
Consideration Payment Schedule
a) Subject to the execution of the escrow account agreement, which the Parties shall discuss and finalize after the signing of this HOA and which shall be consistent with such material terms and conditions as set forth in Exhibit C as attached hereto (the “Escrow Account Agreement) together with such escrow agent as the Parties agree to appoint. ITOCHU shall transfer to the escrow account in the amount of Five Million US Dollars ($5,000,000)."
2.7.
Over de periode van 9 juni 2011 tot en met 4 september 2015 heeft Parkdale voor een totaalbedrag van € 25.257,00 aan betalingen verricht aan privé-crediteuren van [gedaagde 2] .
2.8.
[gedaagde 5] is op 20 juli 2011 door KTS benoemd tot bestuurder van Parkdale Ltd.
2.9.
[A] heeft op 30 september 2011 zijn aandelen in KTS overgedragen aan drie nieuwe aandeelhouders. [D] werd de zogenoemde 'benifical owner' van 77 % van de aandelen en [E] werd de zogenoemde 'Nominee' van die aandelen. [C] , werkzaam bij Dala Mining, kreeg 20% van de aandelen in eigendom en [B] kreeg de resterende 3% van de aandelen in eigendom.
2.10.
Door middel van resoluties van 6 oktober 2011 van Parkdale c.s. heeft Parkdale Ltd alle aandelen in Dala Mining overgedragen aan Parkdale.
2.11.
Op 7 juni 2012 heeft Itochu een bedrag van $ 5.000.000,00 aan Parkdale overgemaakt.
2.12.
In de periode van 28 augustus 2012 tot en met 21 juli 2014 is een totaalbedrag van $ 875.000,00 door Parkdale overgemaakt naar een rekening bij ABN AMRO Bank (hierna: ABN AMRO) op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met als betalingskenmerk 'Escrow/Loan' dan wel 'Loan'. In 2014 is een totaalbedrag van $ 725.000,00 van deze ABN AMRO-rekening overgeboekt naar de bankrekening van Parkdale met als betalingskenmerk 'Return escrow/loan'.
2.13.
Op 14 november 2012 is NC Trust B.V. trustbestuurder geworden van KTS in plaats van [gedaagde 5] .
2.14.
In januari 2013 heeft Parkdale een leningsovereenkomst gesloten met Dumul op grond waarvan zij aan Dumul een lening heeft verstrekt van $ 600.000,00 tegen een rentepercentage van 4% per jaar. In de overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van "one (2) years". Voorts is overeengekomen dat als het geleende bedrag niet tijdig zou worden terugbetaald, Dumul aan Parkdale over het verschuldigde bedrag een boete verschuldigd zou zijn van 0,1% per dag dat het bedrag niet werd betaald tot een maximum van 5% van het geleende bedrag. Bij het sluiten van de overeenkomst heeft [gedaagde 5] zowel Parkdale als Dumul vertegenwoordigd. Op 24 januari 2013 is een bedrag van $ 10.000,00 van de bankrekening van Parkdale aan Dumul overgemaakt en op 28 januari 2013 is een bedrag van $ 590.000,00 (in twee delen) overgemaakt aan Dumul.
2.15.
In de periode van januari 2013 tot en met december 2015 heeft [de maatschap] een totaalbedrag van € 330.678,00 aan Parkdale gedeclareerd ter zake van honoraria van [gedaagde 2] , reiskosten van [gedaagde 2] , legal en accountancy services verricht door [gedaagde 2] en kantoorkosten. In de declaraties over de periode tot 30 januari 2013 zijn geen kantoorkosten in rekening gebracht. In de declaraties over de periode vanaf 31 januari 2013 tot 1 juli 2014 is 6% aan kantoorkosten in rekening gebracht en in de declaraties vanaf 1 juli 2014 is 7% aan kantoorkosten in rekening gebracht. Het gedeclareerde uurtarief van [gedaagde 2] is in de loop der tijd gestegen van € 270,00 in 2011 naar € 350,00 in 2015. De specificatie van de declaratie van 28 december 2015 met declaratienummer 20150348 vermeldt een uurtarief van € 187.511,80. Voorts staat daarin vermeld dat een uur is besteed aan “Correspondentie aan-van cliënt” tegen een negatief uurtarief van € 95.244,50. Uiteindelijk wordt in die declaratie een bedrag van € 111.643,48 in rekening gebracht aan "honorarium" waarbij 7% aan kantoorkosten wordt opgeteld. Daarop is een bedrag van € 92.244,25 in mindering gebracht als “verschotten”. Op een tweede declaratie van 28 december 2015 met declaratienummer 20150349 staat een uurtarief van € 60.000,00 vermeld. Dit betreft volgens de specificatie een “management fee”.
2.16.
Vistra B.V. heeft in 2014 NC Trust B.V. overgenomen en is daardoor trustbestuurder van KTS geworden.
2.17.
Medio 2014 hebben Dala Mining en Parkdale twee Agency Contracts ondertekend. De ene overeenkomst besloeg de periode van 6 juni 2012 tot 7 juni 2013 en de andere overeenkomst de periode van 7 juni 2013 tot en met 7 januari 2015. In beide overeenkomsten is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"1.1 Pursuant to this Contract, the Principal [Dala Mining; toevoeging rechtbank] entrusts, and the Agent [Parkdale; toevoeging rechtbank] undertakes to perform on behalf and at the expense of the Principal the following financial actions regarding five million (5,000,000) US dollars received by the Principal under Heads of Agreement concluded between Dala Mining LLP and ITOCHU dated 09.06.2011 and the Escrow Agreement concluded between Dala Mining LLP, ITOCHU and Citibank N.A dated 29.05.2012:
o Preserve received funds on the bank account as specified by the Principal in Escrow Agreement;
o Make payments for the Principal, to contractors as specified by the Principal;
o Transfer funds to the Principal’s deposit bank account as specified by the Principal
o Carry out any other transactions required to fulfil obligations under the given Contract.
(...)
5.1
The parties shall resolve all disputes and disagreements, which may arise in the course of contract performance, by negotiations.
5.2 1
f the parties fail to settle disputes by negotiations, such disputes shall be submitted for consideration to a court of the Republic of Kazakhstan."
2.18.
Op 3 november 2014 heeft Parkdale een bedrag van $ 250.000,00 overgemaakt naar [gedaagde 5] met als betalingskenmerk 'LOAN'.
2.19.
In november 2014 heeft Parkdale een overeenkomst van opdracht gesloten met Pekelder Administratie- en Belastingadviesbureau P.A.B. BV (hierna: PAB), ingaande 16 november 2014. PAB werd daarbij vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder PAB] . In artikel 2 van die overeenkomst is bepaald dat de werkzaamheden van PAB bestonden uit het op elkaar afstemmen van de diverse jaarrekeningen (waaronder derhalve de jaarrekening van Dala Mining, een vennootschap naar Kazachs recht), het coördineren van de diverse boekingen in rekening-courant en het ondersteunen van Parkdale en aan haar gelieerden met betrekking tot onderlinge financiële transacties.
2.20.
Op 16 december 2014 heeft [F] , werkzaam bij het bedrijf [bedrijf F] , een e-mail gestuurd aan [B] en [gedaagde 5] en in kopie aan de heer [G] , werkzaam bij het bedrijf Hibou Management & Advisory (hierna: Hibou). De e-mail had als onderwerp 'Koktenkol Update' en bij de e-mail zat een beoordelingsrapport, getiteld 'Dala Mining Project Koktenkol Tungsten and Molybdenum Deposit Initial Funding review', opgesteld in december 2014 door [F] en [G] .
2.21.
Op 30 januari 2015 heeft Parkdale een totaalbedrag van € 6.890,00 overgemaakt naar Hibou ter zake van door Hibou over de periode van 31 oktober tot 15 december 2014 gefactureerde consultancywerkzaamheden.
2.22.
Bij brief van 1 mei 2015 heeft Rabobank aan Parkdale bericht dat in overleg met [gedaagde 2] was besloten de bankrekening van Parkdale bij Rabobank te sluiten per 1 september 2015. Vervolgens is deze bankrekening bij Rabobank in september 2015 gesloten. Deze bankrekening bestond uit een eurorekening en een vreemde valutarekening in Amerikaanse dollars (hierna: dollarrekening), beide met hetzelfde bankrekeningnummer. Het resterende saldo van de dollarrekening ten bedrage van $ 285.886,07 is op 3 september 2015 overgeboekt naar een dollarrekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , eindigend op nummer 671, en het resterende saldo van de eurorekening ten bedrage van € 10.675,73 is op 4 september 2015 overgeboekt naar een eurorekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , eindigend op nummer 830.
2.23.
Op 20 juli 2015 heeft [gedaagde 2] een door hem opgesteld verslag van een bespreking die hij op 17 juli 2015 had gehad met [C] ter goedkeuring aan [gedaagde 5] gemaild. In dat verslag staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
" [C] ; toevoeging rechtbank] confirmed the meeting she has had as a shareholder with Vistra. Vistra is leaving at the 24th of July and Diorite will come in as managing director probably in august. Before the handing over from Vistra to Diorite will be realized the outstanding invoices of Vistra have to be paid. [gedaagde 2] ; toevoeging rechtbank] confirms that this can be done by PD BV [Parkdale; toevoeging rechtbank], but only based on a current account relation between the two companies.
When Diorite is in function the shareholders will make a resolution for Diorite to realise the transfer of shares of PD BV from Parkdale Ltd to KTS.
After this transfer Parkdale Ltd can be liquidated.
[C] confirms that before this can be done there has to be some kind of Financial administration made up for the Ltd [Parkdale Ltd; toevoeging rechtbank] as she has already discussed with Atlas and Diorite. There is no need for official FS. [gedaagde 2] shows the last FS of the Ltd for 2009/2010. [gedaagde 5] has to be given this instructions also in regard of the bank account at Cyprus which bank account is at a Russian Bank and which account probably still is active.
[gedaagde 2] remarks that also KTS has a bank account which has to be handed over from Vistra to Diorite. El confirms that she is taking care of this. [C] confirms that the money request from Dala to PD BV has at this moment the highest priority.
[gedaagde 2] shows the letter of the Rabobank concerning the closing of the bank accounts before the 1th of September. [C] takes a picture of this letter.
The options for transferring the money to the Ltd are discussed.
[C] suggest that there will be done a money transfer based on a new Euro loan agreement for a short period. [gedaagde 2] explains that he has had a meeting with [gedaagde 5] the day before and there was an agreement that from now on all that has to be done PD BV concerning has to be approved by both of the managing directors (which automatically includes the approval of the only shareholder, being the Ltd.)
(…)
This lack of coordination also frustrates the activity’s of [bestuurder PAB] ; toevoeging rechtbank]. In December last year Dala and Parkdale BV agreed upon to let [bestuurder PAB] do all the necessary coordination activity’s for cleaning up the mismatch in the FS of both companies. At this moment [bestuurder PAB] and also [gedaagde 2] have noticed that the instructions of [B] ; toevoeging rechtbank] and [C] don’t match together. [C] confirms that the risk of these mismatches have also been discussed with Atlas. [gedaagde 2] emphasizes that PD BV needs a written confirmation of the Dutch tax authority’s, an advise of Atlas is not enough, [gedaagde 2] remarks that based on the last meeting with Fahrkat. [bestuurder PAB] will take care of this communication with the tax authority’s. [C] explains that it can be coordinated with Atlas."
2.24.
Per 11 september 2015 is Diorite in de plaats getreden van Vistra B.V. als trustbestuurder van KTS.
2.25.
Op 9 oktober 2015 heeft [bestuurder Diorite] , bestuurder van Diorite, per e-mail aan [gedaagde 2] en [gedaagde 5] een door hem opgestelde memo gestuurd, inhoudende een verslag van een bespreking die hij die dag met [gedaagde 2] en [gedaagde 5] had gehad alsmede actiepunten. In de memo staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
" [gedaagde 2] has approximately 2 mtr. of files and records.
ACTION POINTS:
1) [gedaagde 2] ; toevoeging rechtbank] checks his records for the original shareholders register of Kent Technical Services (K.T.S.) BV, which is missing from the books and records received from Vistra;
2) Diorite will ask Dala Mining LLP for its FS of 2014; Recommended to also obtain 2009-2013;
3) John will obtain confirmation that he can still represent Parkdale International Ltd and that Parkdale International Ltd is in good standing;
4) [gedaagde 2] will arrange a meeting with [bestuurder PAB] and Diorite NV;
5) [gedaagde 2] will send relevant correspondence / documentation via e-mail to Diorite;
6) Diorite will plan a meeting with [gedaagde 2] to collect physical files and records;
7) Diorite will present a plan to resolve outstanding issues (if any);
8) Provided that [gedaagde 5] ; toevoeging rechtbank] can sign for Parkdale International Ltd, the resolutions and commercial register forms to change the address and managing director can be signed."
2.26.
Op 11 november 2015 heeft [gedaagde 2] een bedrag van € 61.710,00 aan Parkdale gedeclareerd, ter zake van "Domicile and representation fee for rendering services as managing director of Parkdale (…), not including the regular management activities" over de jaren 2011 tot en met 2015.
2.27.
In een Consent Resolution, getekend op 19 november 2015 door Diorite als bestuurder van KTS, is bepaald dat KTS als aandeelhouder van Parkdale Ltd het ontslag van [gedaagde 5] als bestuurder van Parkdale Ltd aanvaardt per 19 november 2015, hem algehele décharge verleent voor het door hem als bestuurder van de vennootschap gevoerde beleid tot aan de datum van zijn terugtreden en [C] tot bestuurder van Parkdale benoemt per 24 februari 2016.
2.28.
Bij Shareholders' Resolutions van 29 januari 2016 heeft Parkdale Ltd het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder van Parkdale aanvaard per 24 februari 2016, aan hem algehele décharge verleend voor het door hem als bestuurder van Parkdale gevoerde beleid tot aan de datum van zijn terugtreden en Diorite tot bestuurder van Parkdale benoemd per 24 februari 2016. De Shareholders' Resolutions is door [C] als bestuurder van Parkdale Ltd ondertekend en ook door [bestuurder Diorite] .
2.29.
Op 1 maart 2016 heeft Diorite de administratie van Parkdale opgehaald op het kantoor van [de maatschap] in [vestigingsplaats] . Bij die administratie was een lijst gevoegd getiteld 'List of files/ documents handed over on the 1th of March 2016', welke lijst veertien afzonderlijke onderdelen van de administratie omvatte. Deze lijst is per onderdeel afgetekend door [bestuurder Diorite] .
2.30.
Bij brief van 21 september 2016 is [gedaagde 2] door Parkdale gesommeerd tot terugbetaling van $ 111.825,00 en € 1.210,47. Dit betrof volgens Parkdale het restant van de saldi die in september 2015 van de Rabobank-rekeningen van Parkdale naar de ABN AMRO- rekeningen waren overgeboekt, welke restantbedragen volgens Parkdale door [gedaagde 2] voor haar nog in escrow werden gehouden. [gedaagde 2] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.31.
Bij brief van 21 september 2016 is Dumul gesommeerd tot terugbetaling van de aan haar verstrekte lening van $ 600.000,00 en betaling van de contractuele rente en boeterente. Deze brief is op 26 september 2016 aan [gedaagde 5] betekend. Dumul heeft niet aan de sommatie voldaan.
2.32.
Control Risks Benelux B.V. (hierna: Control Risks) heeft op 28 maart 2018 een rapport uitgebracht aan Dala Mining van het onderzoek dat zij in opdracht van Dala Mining had uitgevoerd naar de dienstverlening door [gedaagde 2] in de periode van 1 april 2011 tot 31 december 2015.
2.33.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft Parkdale [gedaagde 5] als bestuurder van Dumul aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij leed en had geleden als gevolg van de niet-betaling door Dumul van het door haar van Parkdale geleende bedrag, de contractuele rente en de boeterente, in totaal $ 708.986,40. Zij heeft hem gesommeerd dit bedrag aan haar te voldoen. Voorts heeft zij hem gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van $ 250.000,00 dat op 3 november 2014 naar hem was overgeboekt. [gedaagde 5] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.34.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft Parkdale [gedaagde 2] als haar oud-bestuurder aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij leed en had geleden als gevolg van de in de brief opgesomde onregelmatigheden en hem vanwege die onregelmatigheden gesommeerd binnen vijf dagen totaalbedragen van ruim € 418.000,00 en ruim $ 1.347.000,00 aan haar te voldoen, bij gebreke waarvan hij in rechte zou worden betrokken. [gedaagde 2] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.35.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft Parkdale [de maatschap] c.s. gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag van € 392.388,00 ter zake van onverschuldigd betaalde declaraties, een bedrag van $ 285.886,07, zijnde het banksaldo dat van de Rabobankrekening van Parkdale naar de dollarrekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] was overgeboekt en een bedrag van $ 150.000,00 ter zake van nog niet terugbetaalde overboekingen naar de rekening van [de maatschap] onder het betalingskenmerk 'Loan'. [de maatschap] c.s. heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.36.
Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Parkdale c.s. eind juni 2018 ter bewaring van haar rechten ten laste van [gedaagde 5] , Dumul en [gedaagde 2] diverse conservatoire (derden)beslagen doen leggen.
3. Het geschil
3.1.
Parkdale c.s. vordert - na wijziging van eis ter zitting - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) Dumul zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 630.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van $ 600.000,00 vanaf 24 januari 2015;
(II) [gedaagde 5] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 600.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 januari 2015, plus een bedrag van $ 30.000,00 aan boeterente, indien Dumul niet binnen dertig dagen na de datum van het vonnis in de hoofdzaak volledig aan de veroordeling onder (I) heeft voldaan;
(III) [gedaagde 5] zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018;
(IV) [gedaagde 2] zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018, indien [gedaagde 5] niet binnen dertig dagen na de datum van het vonnis in de hoofdzaak aan de veroordeling onder (III) heeft voldaan;
(V) primair [de maatschap] c.s. hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 307.578,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018, althans subsidiair, [gedaagde 2] zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 307.578,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018;
(VI) [de maatschap] c.s. hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 102.714,00 en een bedrag van € 1.210,00 althans het equivalent van die bedragen op de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2015;
(VII) [gedaagde 2] zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 25.257,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2016;
(IX) [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen in de beslagkosten voor een bedrag van € 7.649,27;
(X) [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen in de kosten die aan de zijde van Parkdale c.s. in deze procedure zijn gevallen, waaronder nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
(XI) [gedaagde 2] en [gedaagde 5] hoofdelijk, des de één betalende de ander gekweten zijnde, zal veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 6.890,00.
3.2.
[de maatschap] c.s. en [gedaagde 5] voeren verweer met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van Parkdale c.s. in haar vordering, althans afwijzing van deze vorderingen met veroordeling van Parkdale c.s. in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Eiswijziging
4.1.
[de maatschap] c.s., Dumul en [gedaagde 5] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis ter zitting. Hoewel de gang van zaken rond deze eiswijziging als slordig kan worden aangemerkt, is deze slordigheid niet zodanig ernstig dat het leidt tot de conclusie dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Daarom ziet de rechtbank ook ambtshalve geen reden om de wijziging niet toe te laten en zal zij recht doen op de gewijzigde eis.
Ontvankelijkheid Parkdale Ltd
4.2.
De rechtbank stelt vast dat, afgezien van de nevenvordering tot betaling van de proces- en nakosten, geen vordering is ingesteld die betrekking heeft op Parkdale Ltd. Nu Parkdale Ltd niet heeft gesteld een zelfstandig en concreet belang te hebben bij de door Parkdale ingestelde hoofdvorderingen en zelf enkel een nevenvordering heeft ingesteld die niet kan bestaan zonder een door haar ingestelde hoofdvordering, dient Parkdale Ltd niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering.
4.3.
Parkdale Ltd zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [de maatschap] c.s., Dumul en [gedaagde 5] worden veroordeeld. Deze proceskosten worden vastgesteld op nihil, nu aangevoerd noch gebleken is dat [de maatschap] c.s., Dumul en [gedaagde 5] vanwege het meeprocederen van Parkdale Ltd extra proceskosten hebben moeten maken.
Klachtplicht
4.4.
[gedaagde 5] heeft ter zake van de vorderingen van Parkdale die zien op betaling van schadevergoeding aangevoerd dat deze vorderingen afstuiten op de schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Dit verweer faalt. Parkdale heeft deze vorderingen namelijk gebaseerd op artikel 2:9 BW (interne bestuurdersaansprakelijkheid) en artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en de klachtplicht ziet niet op een vordering uit onrechtmatige daad of interne bestuurdersaansprakelijkheid (zie HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:523).
Waarheids- en volledigheidsplicht
4.5.
[de maatschap] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat Parkdale in de dagvaarding in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld door daarin de aan [gedaagde 2] verleende jaarlijkse décharges en finale décharge en de werkzaamheden van PAB te verzwijgen. Dit verweer faalt. Parkdale heeft in de dagvaarding melding gemaakt van de overeenkomst van opdracht met PAB en deze overeenkomst als productie bij de dagvaarding overgelegd, zodat geen sprake is van verzwijging. De décharges heeft Parkdale niet vermeld in de dagvaarding maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het beroep op de décharges een bevrijdend verweer is, zodat ter zake daarvan op [de maatschap] en [gedaagde 2] de stelplicht rust, en dat [de maatschap] en [gedaagde 2] voorafgaand aan de dagvaarding niet aan Parkdale c.s. kenbaar hebben gemaakt wat hun verweer zou zijn.
Overlegging administratie
4.6.
[de maatschap] en [gedaagde 2] hebben voorts aangevoerd dat Parkdale niet volledig heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis in incident om de volledige administratie die [gedaagde 2] op 1 maart 2016 had overgedragen aan Diorite, aan [gedaagde 2] ter beschikking te stellen. Nu [de maatschap] en [gedaagde 2] niet hebben gesteld dat en hoe zij hierdoor in hun verdediging zijn geschaad, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Rechtsverhouding met Dala Mining
4.7.
Parkdale heeft bij haar vorderingen tot uitgangspunt genomen dat het bedrag van $ 5.000.000,00 dat Itochu op 7 juni 2012 naar haar heeft overgemaakt, een betaling aan Dala Mining betrof uit hoofde van de door Itochu met Dala Mining gesloten Heads of Agreement en dat dit bedrag door Parkdale voor Dala Mining zou worden beheerd conform de afspraken in de gesloten Agency Contracts. [gedaagde 5] , [de maatschap] en [gedaagde 2] hebben dit betwist. Volgens [gedaagde 5] lag de beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van het ontvangen bedrag niet bij Dala Mining maar bij Parkdale en betrof het een lening die als doel had Parkdale in staat te stellen de verdere ontwikkeling van het Koktenkol project van Dala Mining mogelijk te maken. Voorts hebben [gedaagde 5] , [de maatschap] en [gedaagde 2] gemotiveerd aangevoerd dat de Agency Contracts enkel zijn gesloten om een einde te maken aan een discussie tussen (de accountant van) Dala Mining en de Kazachse belastingdienst in 2014 over deze betaling van $ 5.000.000,00 en dat uit de Agency Contracts geen afdwingbare verplichtingen voortvloeiden.
4.8.
De rechtbank laat voorshands in het midden of Parkdale voldoende onderbouwd heeft dat het bedrag van $ 5.000.000,00 door Parkdale voor Dala Mining zou worden beheerd conform de afspraken in de Agency Contracts, omdat ook in de visie van [gedaagde 5] , [de maatschap] en [gedaagde 2] , het bedrag van $ 5.000.000,00 is ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van het Koktenkol project van Dala Mining. Dit brengt mee dat [gedaagde 2] en [gedaagde 5] , toen zij (indirect) bestuurders van Parkdale waren, dit geld dienden te besteden aan de ontwikkeling van dit project en dat zij richting Parkdale moeten kunnen verantwoorden dat zij het geld op die wijze hebben besteed. De rechtbank zal de vorderingen van Parkdale in dit licht beoordelen.
Lening aan Dumul
4.9.
Aan haar vordering onder I heeft Parkdale ten grondslag gelegd dat zij in januari 2013 met Dumul een overeenkomst van geldlening heeft gesloten op grond waarvan zij aan Dumul een lening heeft verstrekt van $ 600.000,00 tegen een rentepercentage van 4% per jaar voor de duur van "one (2) years". Volgens Parkdale is Dumul haar betalingsverplichting uit hoofde van deze overeenkomst niet nagekomen en is zij daarom naast het geleende bedrag, de overeengekomen boeterente verschuldigd tot het overeengekomen maximum van $ 30.000,00 en de wettelijke handelsrente vanaf 24 januari 2015. Dumul heeft verstek laten gaan en dit standpunt van Parkdale derhalve niet weersproken. Mede gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de vordering onder II, zal deze vordering jegens Dumul worden toegewezen, nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Overigens zal dit vonnis op grond van artikel 140 Rv tussen alle partijen als een vonnis op tegenspraak worden gewezen, aangezien de overige gedaagden wel zijn verschenen.
Lening aan [gedaagde 5]
4.10.
Parkdale heeft aan de vordering onder III ten grondslag gelegd dat zij op 3 november 2014 een bedrag van € 250.000,00 naar [gedaagde 5] heeft overgemaakt met als betalingskenmerk 'LOAN' en dat [gedaagde 5] dit bedrag, ondanks sommatie daartoe, niet heeft terugbetaald.
4.11.
[gedaagde 5] heeft als verweer aangevoerd dat de lening in 2015 is omgezet in een rekening-courant vordering en dat deze vordering is verrekend met vorderingen van hem op Dala Mining en Parkdale Ltd. Dit verweer strandt op dezelfde gronden als datzelfde verweer tegen de vordering onder II en IV, dat hierna zal worden besproken. Nu [gedaagde 5] geen andere verweren heeft aangevoerd, is deze vordering toewijsbaar.
Aansprakelijkheid [gedaagde 5] en [gedaagde 2] vanwege verstrekking leningen aan Dumul en [gedaagde 5]
4.12.
Parkdale heeft haar vorderingen onder II en IV, die strekken tot schadevergoeding, gestoeld op interne bestuursaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW) en onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Volgens haar heeft [gedaagde 2] toen hij haar bestuurder was ernstig verwijtbaar gehandeld door de geldleningen aan Dumul en [gedaagde 5] te verstrekken (althans het aangaan daarvan niet te voorkomen), nu daarvoor geen grond bestond en de leningen zonder enige vorm van zekerheidsstelling zijn verstrekt. [gedaagde 5] heeft volgens haar onrechtmatig jegens haar gehandeld door als (indirect) bestuurder de lening aan Dumul te verstrekken en vervolgens als bestuurder van Dumul te weigeren de lening terug te betalen. Bovendien kan [gedaagde 5] en [gedaagde 2] volgens haar worden verweten dat zij de lening aan Dumul onjuist hebben verantwoord in de jaarrekening van Parkdale en geen inspanningen hebben verricht om de geleende bedragen terug te krijgen.
- Onbehoorlijke taakvervulling en onrechtmatige daad
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 2:9 BW elke bestuurder tegenover de vennootschap is gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Van onbehoorlijke taakvervulling is sprake als geen redelijk denkend bestuurder - onder dezelfde omstandigheden - zo gehandeld zou hebben (HR 8 juni 2001, NJ 2001/445). Er moet de bestuurder een ernstig verwijt te maken zijn (HR 10 januari 1997, NJ 1997/360 en HR 20 juni 2008, NJ 2009/21). Bij de beoordeling of de bestuurder een ernstig verwijt valt te maken, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
4.14.
Een vennootschap kan daarnaast op grond van artikel 6:162 BW een indirect bestuurder, zoals [gedaagde 5] , rechtstreeks aansprakelijk houden, indien deze een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt (vergelijk HR 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3535). Ditzelfde criterium geldt wanneer de vennootschap een bestuurder van een andere vennootschap, in dit geval [gedaagde 5] , op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk stelt voor schade die zij heeft geleden als gevolg van wanprestatie gepleegd door die vennootschap.
4.15.
[gedaagde 5] en [gedaagde 2] hebben naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting door Parkdale onvoldoende onderbouwd dat het verstrekken van de geldleningen aan Dumul en [gedaagde 5] paste binnen de hiervoor onder r.o. 4.8 vermelde bestedingsdoelstelling van Parkdale. Zij hebben weliswaar aangevoerd dat de leningen Dumul en [gedaagde 5] werden verstrekt op grond van betalingsverplichtingen van Dala Mining jegens Dumul en [gedaagde 5] respectievelijk van Parkdale Ltd jegens [gedaagde 5] , maar zonder afdoende toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien waarom ter voldoening aan betalingsverplichtingen leningen zijn verstrekt. Het verstrekken van een lening kwalificeert immers niet als een betaling aan Dumul en [gedaagde 5] , nu deze leningen door Dumul en [gedaagde 5] moeten worden terugbetaald. Bovendien hebben zij niet concreet gemaakt waarom Parkdale leningen zou verstrekken, terwijl de betalingsverplichtingen waar deze leningen volgens hen op zagen, niet op Parkdale maar op Dala Mining en/of Parkdale Ltd rustten.
4.16.
Ook kunnen zij niet gevolgd worden in hun standpunt dat de vordering van Parkdale op Dumul uit hoofde van de geldlening is en kon worden verrekend met vorderingen van Dumul op Dala Mining en dat de vordering van Parkdale op [gedaagde 5] uit hoofde van de geldlening is en kon worden verrekend met vorderingen van [gedaagde 5] op Dala Mining en Parkdale Ltd, nog daargelaten dat Parkdale gemotiveerd heeft betwist dat Dumul en [gedaagde 5] vorderingen op Dala Mining en/of Parkdale Ltd hadden of zouden krijgen ter grootte van € 600.000,- respectievelijk € 250.000,-. Op grond van artikel 6:127 lid 3 BW is geen verrekening mogelijk ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen. Nu de schulden van Dumul en [gedaagde 5] aan Parkdale uit hoofde van de geldleningen niet in het vermogen van Dala Mining of Parkdale Ltd vallen, kunnen [gedaagde 5] en Dumul hun gestelde vorderingen op Dala Mining en/of Parkdale Ltd derhalve niet met die schulden verrekenen. De stelling van [gedaagde 5] en [gedaagde 2] dat in 2015 de vorderingen van Parkdale op Dumul en [gedaagde 5] en de vorderingen van Dumul en [gedaagde 5] op Dala Mining en Parkdale Ltd zijn omgezet in rekening-courant vorderingen en dat ook tussen Parkdale en Dala Mining en tussen Parkdale en Parkdale Ltd een rekening-courant verhouding is gecreëerd, maakt dit niet anders. Hoewel dat gelet op de betwisting door Parkdale op hun weg had gelegen, hebben [gedaagde 5] en [gedaagde 2] namelijk nagelaten te onderbouwen dat daarbij is afgesproken dat in afwijking van artikel 6:127 lid 3 BW vorderingen van Dumul en [gedaagde 5] op Dala Mining en Parkdale Ltd mochten worden verrekend met schulden van Dumul en [gedaagde 5] aan Parkdale. Reeds hierom faalt het beroep op verrekening.
4.17.
[gedaagde 5] en [gedaagde 2] hebben voorts geen afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat zij de lening aan Dumul in de jaarrekeningen van Parkdale over 2013 en 2014 en de concept jaarrekening over 2015 hebben verantwoord als lening aan Dala Mining. Volgens [gedaagde 2] is de lening op deze wijze verantwoord, omdat op grond van de onderliggende overeenkomsten tussen Dala Mining en Dumul declaraties van Dumul aan Dala Mining met deze lening zouden worden verrekend. [gedaagde 5] heeft als verklaring gegeven dat de lening is verstrekt ten behoeve van de betalingsverplichtingen van Dala Mining jegens Dumul. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder r.o. 4.15 en 4.16 zijn deze verklaringen niet steekhoudend.
4.18.
Het verweer van [gedaagde 2] dat de vorderingen van Parkdale op Dumul en [gedaagde 5] uit hoofde van de geldleningen niet opeisbaar zijn, omdat de rekening-courant verhoudingen tussen Parkdale en Dumul en tussen Parkdale en [gedaagde 5] nog bestaan, slaagt evenmin. Nog los van het feit dat Parkdale heeft betwist dat er rekening-courantverhoudingen tussen Parkdale en Dumul en tussen Parkdale en [gedaagde 5] (hebben) bestaan, is het enkele boeken van een vordering in rekening-courant niet van invloed op de opeisbaarheid van die vordering. Het saldo van de rekening-courant is zonder opzegging van de rekening-courant verhouding opeisbaar voor zover het opeisbare vorderingen representeert. Op grond van de leningsovereenkomst met Dumul is de vordering tot terugbetaling opeisbaar na "one (2) years", derhalve in ieder geval per januari 2015. Nu gesteld noch gebleken is dat met betrekking tot de aan [gedaagde 5] verstrekte lening een termijn voor terugbetaling is overeengekomen, is die vordering op grond van artikel 6:38 BW onmiddellijk opeisbaar. Het saldo van de gestelde rekening-courant tussen Parkdale en Dumul was derhalve wat betreft de vordering uit hoofde van de lening aan Dumul in ieder geval opeisbaar vanaf januari 2015 en het saldo van de gestelde rekening-courant tussen Parkdale en [gedaagde 5] was derhalve wat betreft de vordering uit hoofde van de lening aan Dumul onmiddellijk opeisbaar.
4.19.
Met het vorenstaande is genoegzaam komen vast te staan dat het verstrekken van de leningen aan Dumul en [gedaagde 5] niet paste binnen de bestedingsdoelstellingen van Parkdale, dat geen zekerheid is bedongen voor de terugbetaling van deze forse geldbedragen, dat de lening aan Dumul onjuist is verantwoord in de jaarrekeningen van Parkdale over 2013 en 2014 en de concept jaarrekening over 2015 en dat voor dit alles geen sluitende verklaring is gegeven. Deze feiten, in onderling verband en samenhang bezien, vallen niet te rijmen met het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult, zodat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 2:9 BW.
4.20.
Op grond van artikel 2:9 lid 2 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken en is hij voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Het verweer van [gedaagde 2] dat Parkdale bij het sluiten van de overeenkomst van geldlening met Dumul niet door hem maar door Parkdale Ltd werd vertegenwoordigd, is daarom onvoldoende om hem te disculperen. Dit rechtvaardigt immers niet de conclusie dat het verstrekken van geldleningen een bestuurstaak was die enkel aan Parkdale Ltd was toebedeeld noch dat [gedaagde 2] voldoende maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. [gedaagde 2] kan derhalve wat betreft het verstrekken van de leningen door Parkdale aan Dumul en [gedaagde 5] een ernstig verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW.
4.21.
Uitgaande van het onder 4.14 bedoelde toetsingskader en gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, kan [gedaagde 5] wat betreft het verstrekken van de lening aan Dumul een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 6:162 BW. Hij is feitelijk degene geweest die Parkdale heeft vertegenwoordigd bij het verstrekken van die lening. Dit handelen kan, zoals hiervoor is overwogen, als ernstig verwijtbaar jegens Parkdale worden gekwalificeerd. Wat dit handelen des te ernstiger maakt, is dat hij, naar Parkdale onvoldoende weersproken heeft gesteld, als bestuurder van Dumul de leningsovereenkomst is aangegaan, terwijl hij wist dat Dumul de lening niet zou terugbetalen en hoogstwaarschijnlijk geen verhaal zou bieden. [gedaagde 5] heeft daarom onrechtmatig jegens Parkdale gehandeld bij het verstrekken van de lening aan Dumul.
- Décharge
4.22.
Volgens [gedaagde 5] en [gedaagde 2] kunnen zij niet aansprakelijk worden gesteld voor dit ernstig verwijtbaar handelen, omdat aan hen décharge is verleend. Zij hebben in dit verband gesteld dat aan [gedaagde 2] en Parkdale Ltd (en daarmee ook aan [gedaagde 5] als bestuurder van Parkdale Ltd) door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna: AVA) jaarlijks décharge is verleend over de periode 2011 tot en met 2014 voor het gevoerde beleid in die periode. Daarnaast heeft [gedaagde 5] een beroep gedaan op de finale décharge die hem in de Consent Resolution van 19 november 2015 is verleend voor zijn handelen als bestuurder van Parkdale Ltd en heeft [gedaagde 2] een beroep gedaan op de finale décharge die hem in de Shareholders Resolution van 29 januari 2016 is verleend voor zijn handelen als bestuurder van Parkdale.
4.23.
Bij de beoordeling van het beroep op de jaarlijkse décharge stelt de rechtbank voorop dat een bij gelegenheid van de vaststelling van de jaarrekening verleende décharge zich niet uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit anderen hoofde - buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders - de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de Algemeen Vergadering van Aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de décharge verleende (zie HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243).
4.24.
Uit de jaarrekeningen over 2013 en 2014 noch uit de daarbij behorende toelichtingen blijkt van de verstrekking van de lening aan Dumul. Deze lening is in die jaarrekeningen namelijk niet geboekt als lening aan Dumul maar als lening aan Dala Mining. [gedaagde 2] en [gedaagde 5] hebben niet onderbouwd dat een en ander wel in de AVA is besproken alvorens décharge is verleend. Voorts heeft [gedaagde 2] niet onderbouwd dat de verstrekking van de lening aan [gedaagde 5] en het feit dat geen zekerheden zijn bedongen voor de terugbetaling van die lening, uit de jaarrekening over 2014 of de toelichting daarop blijkt of in de AVA is besproken alvorens décharge is verleend. Gelet op de hiervoor vermelde maatstaf, kan de omstandigheid dat Parkdale Ltd buiten het verband van de AVA de beschikking heeft gekregen over informatie over deze leningen [gedaagde 2] en [gedaagde 5] niet baten. Daarom faalt het beroep van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] op de jaarlijkse décharge ter zake van de aan Dumul en [gedaagde 5] verstrekte leningen.
4.25.
Ten aanzien van een onbeperkte en onvoorwaardelijke finale décharge, zoals die is opgenomen in de Shareholders Resolution en de Consent Resolution, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid zich er niet tegen verzetten dat een bestuurder zich op deze décharge beroept ter zake van handelingen waar de aandeelhouders ten tijde van de déchargeverlening volledig mee bekend waren, ook al zou de bestuurder door voormelde handelingen aan de vennootschap - opzettelijk of onzorgvuldig - nadeel hebben toegebracht (zie HR 20 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0915).
4.26.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 2] pas na de ondertekening van de Shareholders Resolution en de Consent Resolution de fysieke administratie van Parkdale, die onder meer de leningsovereenkomst met Dumul bevatte, aan Diorite heeft verstrekt. Dit biedt steun aan de stelling van Parkdale dat [C] en Diorite ten tijde van hun ondertekening van de Shareholders Resolution en de Consent Resolution niet op de hoogte waren van het hiervoor bedoelde ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] . [gedaagde 2] en [gedaagde 5] hebben aangevoerd dat [C] en [B] als medewerker respectievelijk bestuurder van Dala Mining op de hoogte waren van de leningen. Zij hebben echter nagelaten dit te onderbouwen. Voorts hebben zij aangevoerd dat uit het door [gedaagde 2] opgestelde verslag van het gesprek met [C] van 17 juli 2015 (r.o. 2.23) en de door Diorite opgestelde memo van een gesprek met [gedaagde 5] en [gedaagde 2] van 9 oktober 2015 (r.o. 2.25) blijkt dat Diorite en [C] volledig op de hoogte waren van alle relevante informatie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan uit die stukken echter niet worden afgeleid dat tijdens die besprekingen de leningen aan Dumul en [gedaagde 5] met [C] respectievelijk Diorite zijn besproken of dat [C] en Diorite beschikten over informatie over de leningen, het doel van de leningen en het gebrek aan zekerheden. De conclusie is dan ook dat [gedaagde 2] en [gedaagde 5] onvoldoende hebben weersproken dat [C] en Diorite ten tijde van de ondertekening van het besluit tot verlening van finale décharge niet op de hoogte waren van het ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] . Zoals Parkdale onweersproken heeft gesteld, is het beroep van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] op deze décharges ter zake van dit ernstig verwijtbaar handelen daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarom faalt het beroep van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] op de finale décharge.
- Schade
4.27.
Om de schade van Parkdale te bepalen moet een vermogensvergelijking worden gemaakt tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is, en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest zonder het ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998). De toestand zoals die in werkelijkheid is, is dat Parkdale leningen heeft verstrekt die ondanks sommatie niet zijn terugbetaald. In het hypothetische geval dat [gedaagde 2] en [gedaagde 5] niet ernstig verwijtbaar zouden hebben gehandeld, zouden de geleende bedragen van $ 600.000,00 en € 250.000,00 zich nog in het vermogen van Parkdale hebben bevonden. Nu aangevoerd noch gebleken is dat de vorderingen op Dumul en [gedaagde 5] tot terugbetaling van deze leningen enige waarde vertegenwoordigen, bedraagt de schade van Parkdale als gevolg van het verstrekken van de lening aan Dumul $ 600.000,00 en als gevolg van het verstrekken van de lening aan [gedaagde 5] € 250.000,00. De vordering onder II om [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 250.000,00 en de vordering onder IV om [gedaagde 5] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 600.000,00 zijn daarom in zoverre toewijsbaar. De laatstbedoelde veroordeling zal hoofdelijk worden uitgesproken, omdat de gevorderde hoofdelijkheid niet is weersproken en gelet op artikel 6:102 lid 1 BW toewijsbaar is.
4.28.
Anders dan Parkdale kennelijk meent, kan de door Dumul verschuldigde boeterente en wettelijke handelsrente niet als schade van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] worden gevorderd. Als hun ernstig verwijtbaar handelen niet zou hebben plaatsgevonden, zou Parkdale immers ook geen aanspraak hebben kunnen maken op die boeterente en wettelijke handelsrente. Wel is, als zijnde het mindere van hetgeen gevorderd is, de wettelijke rente over de schadevergoeding toewijsbaar vanaf de in de vordering onder II vermelde datum van 28 januari 2015. Ook de wettelijke rente over de schadevergoeding wegens het verlenen van de lening aan [gedaagde 5] is toewijsbaar vanaf de onder IV gevorderde datum van 2 juli 2018.
4.29.
Zoals gevorderd en niet weersproken, zal aan de respectieve veroordelingen de voorwaarde worden verbonden dat Dumul respectievelijk [gedaagde 5] niet binnen 30 dagen volledig aan de veroordeling tot terugbetaling van de lening en rente voldoet. Voor zover Dumul respectievelijk [gedaagde 5] het geleende bedrag en de rente op enig moment (deels) terugbetaalt, strekken deze betalingen achtereenvolgens in mindering op de door [gedaagde 2] en [gedaagde 5] respectievelijk [gedaagde 2] te betalen wettelijke rente en schade. De rechtbank zal daarom voorts bepalen dat, indien en voor zover [gedaagde 5] respectievelijk Dumul aan de veroordeling tot terugbetaling van de lening en rente voldoet, [gedaagde 2] en [gedaagde 5] respectievelijk [gedaagde 2] tot de hoogte van die betaling van hun veroordeling zijn bevrijd.
Bezoldiging van [gedaagde 2]
4.30.
Aan de vordering onder V heeft Parkdale - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde 2] verrichtte trustwerkzaamheden voor Parkdale en heeft daarvoor ten aanzien van de periode 2011 tot en met 2015 op zijn privérekening een bedrag ontvangen van € 61.7120,00. [de maatschap] heeft echter daarnaast in de periode van januari 2013 tot en met december 2015 een bedrag van € 330.678,00 aan Parkdale gefactureerd ter zake van honoraria van [gedaagde 2] , reiskosten van [gedaagde 2] , legal en accountancy services verricht door [gedaagde 2] en kantoorkosten. Deze declaraties zijn tot een bedrag van € 307.578,00 voldaan. Aan deze betalingen lag geen overeenkomst ten grondslag en, zelfs als [gedaagde 2] niet als trustbestuurder kan worden aangemerkt, is dit bedrag buitensporig. [gedaagde 2] is met de vergoeding van € 61.7120,00 al (meer dan) volledig gecompenseerd voor zijn werkzaamheden. Bovendien bevatten de declaraties van [de maatschap] allerlei onregelmatigheden. Het bedrag van € 307.578,00 is derhalve onverschuldigd betaald. Dit leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid van [de maatschap] en haar maten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
4.31.
[de maatschap] c.s. heeft als verweer aangevoerd dat aan het betalen van de bezoldiging van [gedaagde 2] als bestuurder van Parkdale zijn benoeming als bestuurder ten grondslag lag, zodat van onverschuldigde betaling geen sprake is. Bij die benoeming is volgens haar afgesproken dat de bezoldiging zou bestaan uit een vergoeding vergelijkbaar met zijn honorarium als advocaat, gebaseerd op de werkelijk door hem bestede tijd aan bestuurswerkzaamheden. In de loop van de tijd namen de werkzaamheden van [gedaagde 2] toe en is in overleg met Parkdale Ltd het uurtarief aangepast op basis van toenemende complexiteit van taken en toename van financiële belangen. De facturering vond plaats door [de maatschap] , omdat [gedaagde 2] zijn vorderingen betreffende de bezoldiging had gecedeerd aan [de maatschap] , aldus nog steeds [de maatschap] c.s.
4.32.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat [gedaagde 2] door Parkdale Ltd als bestuurder van Parkdale is benoemd. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag welke werkzaamheden hij als bestuurder heeft verricht en welke vergoeding Parkdale daarvoor aan hem verschuldigd is. Parkdale heeft er terecht op gewezen dat de declaraties van [de maatschap] vele (schijnbare) onregelmatigheden bevatten. Zo is in de declaraties niet consistent omgegaan met de btw, zijn de gedeclareerde kantoorkosten binnen een jaar gestegen van 0% naar 7%, zijn in sommige declaraties exorbitant hoge uurtarieven in rekening gebracht van vele duizenden euro’s en zijn sommige declaraties en de specificaties daarvan onnavolgbaar. Zo is in de declaratie van 28 december 2015 met declaratienummer 20150348, omschreven in r.o. 2.15, zowel een uurtarief van € 187.511,80 als een negatief uurtarief van € 95.244,50 gehanteerd. [de maatschap] c.s. heeft voor deze onregelmatigheden geen (afdoende) verklaring kunnen geven. Ook heeft zij niet afdoende kunnen verklaren waarom in de laatste drie maanden voor het vertrek van [gedaagde 2] als bestuurder, nog een bedrag van € 61.7120,00 voor trustwerkzaamheden over de voorgaande 4,5 jaar is gedeclareerd en daarnaast ook nog eens declaraties zijn gestuurd die, in vergelijking met de declaraties over de voorgaande periode, zeer hoog zijn, waardoor de gedeclareerde bezoldiging en kosten over 2015 uiteindelijk 275% hoger uitkwam dan het voorgaande jaar. Dit alles klemt te meer, nu van [gedaagde 2] , als de door hem gestelde afspraak dat zijn bezoldiging vergelijkbaar zou zijn met zijn honorarium als advocaat inderdaad is gemaakt, verwacht had mogen worden dat hij, gelijk een advocaat, Parkdale inzicht zou (kunnen) verschaffen in de door hem verrichte werkzaamheden (en de daaraan bestede tijd) en de kosten waarvan hij betaling verlangt.
4.33.
Ter onderbouwing van hun verweer dat tegenover de declaraties werkzaamheden en gemaakte kosten stonden en dat aan de in de declaraties gehanteerde tarieven en prijzen een afspraak ten grondslag lag, hebben [de maatschap] en [gedaagde 2] een e-mail overgelegd van [gedaagde 5] van 10 september 2019, waarin [gedaagde 5] - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde 2] heeft bericht:
"As discussed may I confirm that payments of your invoices for your services as managing director of Parkdale International BV were approved by me prior to payment been made.
You were appointed managing director of Parkdale International BV on my specific request and with the full knowledge and approval of the ultimate shareholders in Kazakhstan.
(…)
At all times you have provided a detailed specification of time and effort spent prior to payment approval according to our assistance agreement."
4.34.
Aan deze e-mail die ten behoeve van deze procedure is opgesteld, komt naar het oordeel van de rechtbank geen relevante betekenis toe. Zoals hiervoor is overwogen, hebben [gedaagde 5] en [gedaagde 2] ernstig verwijtbaar gehandeld jegens Parkdale door een lening aan Dumul te verstrekken en had ook de lening aan [gedaagde 5] zelf niet verstrekt mogen worden. [gedaagde 5] en [gedaagde 2] hebben in dezen zowel feitelijk als processueel samen opgetrokken. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de lening aan Dumul onjuist in de jaarrekening is verwerkt en [gedaagde 2] en [gedaagde 5] dezelfde onnavolgbare verklaring hebben gegeven voor het verstrekken van de leningen. Een en ander doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de e-mail van [gedaagde 5] . Bovendien staat de inhoud van de e-mail op zichzelf, nu [de maatschap] c.s. geen andere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Zo heeft zij geen overeenkomst overgelegd, waaruit de gestelde afspraken met Parkdale Ltd ( [gedaagde 5] ) over de bezoldiging blijken.
4.35.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [de maatschap] c.s. onvoldoende heeft weersproken dat aan het bedrag van € 307.578,00 dat Parkdale aan [de maatschap] heeft betaald, geen afspraak ten grondslag ligt en dat tegenover deze betaling geen werkzaamheden en kosten staan. Derhalve staat voldoende vast dat deze betaling is geschied zonder rechtsgrond, zodat sprake is van onverschuldigde betaling. [de maatschap] c.s. heeft zich ter afwering van aansprakelijkheid voor de terugbetaling van dit bedrag beroepen op de jaarlijkse décharge die aan [gedaagde 2] is verleend bij de vaststelling van de jaarrekeningen en de finale décharge die aan [gedaagde 2] is verleend in de Shareholders Resolution van 29 januari 2016.
4.36.
De rechtbank overweegt dat het beroep op de jaarlijkse décharge enkel betrekking kan hebben op de betalingen die in de jaren 2012 tot en met 2014 aan [de maatschap] zijn gedaan, omdat aan [gedaagde 2] over het jaar 2015 geen décharge is verleend. [de maatschap] c.s. heeft niet onderbouwd dat de aan [de maatschap] betaalde bedragen over de jaren 2012 tot en met 2014 zijn verantwoord in de jaarrekeningen en/of ter sprake zijn gekomen voor of bij het verlenen van de décharge over die jaren door de AVA. Gelet op de betwisting door Parkdale is daarom niet vast komen te staan dat deze betalingen uit de jaarrekeningen bleken of anderszins aan de AVA bekend zijn gemaakt voordat deze décharge verleende. Daarom kan [de maatschap] c.s. zich ter zake van deze betalingen niet op deze jaarlijkse décharge beroepen.
4.37.
Wat betreft het beroep op de finale décharge geldt mutatis mutandis hetzelfde als wat hiervoor over het beroep van [gedaagde 2] op deze décharge ten aanzien van de aan [gedaagde 5] en Dumul verstrekte leningen is geoordeeld. [de maatschap] c.s. heeft onvoldoende weersproken dat [C] en Diorite ten tijde van de ondertekening van het besluit tot verlening van décharge niet op de hoogte waren van de onverschuldigde betalingen aan [de maatschap] . Bovendien is alleen de wetenschap van [C] ten deze relevant, omdat zij Parkdale Ltd vertegenwoordigde bij de ondertekening van de Shareholders Resolution en Diorite bij de ondertekening geen orgaan van Parkdale vertegenwoordigde dat bevoegd was décharge aan [gedaagde 2] te verlenen. Zoals Parkdale onweersproken heeft gesteld, is het beroep van [de maatschap] c.s. op deze décharges ter zake van deze onverschuldigde betalingen daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.38.
De rechtbank volgt Parkdale niet in haar standpunt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als maten van [de maatschap] naast [de maatschap] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag. Omdat de terugbetaling een deelbare prestatie is en geen sprake is van een door [de maatschap] aanvaarde opdracht van Parkdale, zijn de maten op grond van artikel 7A:1680 BW aansprakelijk voor gelijke delen. Bij aansprakelijkheid op grond van 7A:1680 BW bestaat geen ruimte voor disculpatie (vergelijk HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840). De verweren van [gedaagde 3] die dit miskennen, stuiten daarop af.
4.39.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering zal afwijzen, voor zover die de strekking heeft [de maatschap] c.s. hoofdelijk te veroordelen, en in plaats daarvan het mindere zal toewijzen, in die zin dat [de maatschap] wordt veroordeeld tot betaling van € 307.578,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018, en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder worden veroordeeld tot betaling van de helft van dit bedrag, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [de maatschap] c.s. aan Parkdale uit hoofde van deze veroordeling € 307.578,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018 tot aan de dag van volledige betaling, bedraagt.
De saldi van de opgeheven Rabobank-rekening
4.40.
Aan de vordering onder VI heeft Parkdale - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De bankrekening van Parkdale bij Rabobank is in september 2015 gesloten en het resterende saldo van $ 297.000,00 heeft [gedaagde 2] overgemaakt naar de rekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , eindigend op nummer 830. Nu er geen rechtsgrond voor deze overboeking bestond, dient [de maatschap] c.s. het bedrag terug te betalen, vermeerderd met de rente vanaf de datum van overboeking. Op dit bedrag komt echter in mindering de bedragen die vanaf deze ABN AMRO-rekening zijn betaald aan [gedaagde 5] en de bedragen die van die rekening zijn overgeboekt en reeds afzonderlijk worden gevorderd. Per saldo dient [de maatschap] c.s. een bedrag van $ 102.714,00 en € 1.210,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.
4.41.
[de maatschap] en [gedaagde 2] hebben terecht als verweer aangevoerd dat uit de door Parkdale zelf overgelegde bankafschriften blijkt dat er niet één saldo is overgeboekt van de Rabobank-rekening van Parkdale naar een ABN AMRO-rekening op naam van [gedaagde 2] maar dat twee saldi zijn overgeboekt naar twee ABN AMRO-rekeningen. Op 3 september 2015 is een bedrag van $ 285.886,07 overgeboekt van de dollarrekening van Parkdale bij de Rabobank naar een dollarrekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , eindigend op nummer 671 en op 4 september 2015 is een bedrag van € 10.675,73 van de eurorekening van Parkdale bij Rabobank overgeboekt naar de eurorekening bij ABN AMRO op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , eindigend op nummer 830.
4.42.
Volgens [de maatschap] en [gedaagde 2] waren deze ABN AMRO-rekeningen ten tijde van de overboeking al in gebruik ten behoeve van Parkdale. Omdat het niet lukte om voor Parkdale een nieuwe bankrelatie te vinden in de plaats van Rabobank, is in overleg met alle partijen besloten de saldi van de Rabobank-rekening over te boeken naar deze ABN AMRO-rekeningen. Vanaf het moment van overboeking zijn de saldi geboekt in rekening-courant met [gedaagde 2] , aldus [de maatschap] en [gedaagde 2] . Uit het feit dat Parkdale zelf de saldi per 31 december 2015 in haar jaarrekening heeft verantwoord, blijkt volgens hen dat alle mutaties welke hebben geleid tot deze saldi door Parkdale akkoord zijn bevonden. De saldi van de rekening-courant verhouding zijn niet opeisbaar, omdat de rekening-courant verhouding niet is opgezegd. Bovendien hebben er na 31 december 2015 nog verrekeningen plaatsgevonden, waardoor [gedaagde 2] uit de rekening-courant verhouding niets meer aan Parkdale verschuldigd is, aldus nog steeds [de maatschap] en [gedaagde 2] .
4.43.
De rechtbank stelt vast dat in de door Parkdale overgelegde concept jaarrekening over 2015, die in opdracht van [gedaagde 2] is opgesteld, de post 'Rekening courant directie' niet is gedebiteerd met de saldi van de ABN AMRO-rekeningen. In die jaarrekening zijn de saldi van beide bankrekeningen apart opgenomen onder 'Liquide middelen' in de post 'Banken'. Ook in de in opdracht van Diorite opgestelde definitieve jaarrekening over 2015 is de rekening-courant post 'c/a [gedaagde 2] " niet gedebiteerd met de saldi van deze bankrekeningen maar zijn de saldi apart opgenomen onder de posten ' [gedaagde 2] escrow EUR (2)' en ' [gedaagde 2] escrow USD (2). Gelet hierop, hebben [de maatschap] en [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat de saldi van de Rabobank-rekening zijn geboekt in de rekening-courant met [gedaagde 2] .
4.44.
Ook heeft [de maatschap] c.s. onvoldoende weersproken dat aan de overboeking van de saldi van de Rabobank-rekening van Parkdale naar de ABN AMRO-rekeningen op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] geen afspraak of overeenkomst ten grondslag lag. [de maatschap] en [gedaagde 2] hebben in dit verband gewezen op de volgende passage in het verslag dat [gedaagde 2] heeft opgesteld van de bespreking die hij op 17 juli 2015 met [C] had (r.o. 2.23):
" [gedaagde 2] ; toevoeging rechtbank] shows the letter of the Rabobank concerning the closing of the bank accounts before the 1th of September. [C] ; toevoeging rechtbank] takes a picture of this letter. The options for transfering the money to the Ltd are discussed.”
Nog daargelaten dat Parkdale de juistheid van dit verslag heeft bestreden, blijkt uit dit verslag niet dat met [C] is besproken dat de saldi zouden worden overgeboekt naar de ABN AMRO-rekeningen op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , laat staan dat hier een afspraak over is gemaakt. Andere feiten of omstandigheden die wijzen in de richting van een afspraak zijn onderbouwd noch gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat de saldi van de Rabobank-rekening onverschuldigd zijn overgemaakt.
4.45.
Het beroep van [de maatschap] en [gedaagde 2] op verrekening slaagt evenmin, nu zij dit beroep niet hebben onderbouwd, terwijl dat gezien de betwisting door Parkdale wel op hun weg had gelegen.
4.46.
Het beroep van [de maatschap] c.s. op de aan [gedaagde 2] verleende finale décharge faalt op mutatis mutandis dezelfde gronden als het beroep van [gedaagde 2] op deze décharge ten aanzien van de andere onverschuldigde betaalde declaraties van [de maatschap] . [de maatschap] c.s. heeft onvoldoende weersproken dat [C] en Diorite ten tijde van de ondertekening van het besluit tot verlening van décharge niet op de hoogte waren van de onverschuldigde betalingen. Zoals Parkdale onweersproken heeft gesteld, is het beroep van [de maatschap] c.s. op deze décharges ter zake van deze onverschuldigde betalingen daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.47.
[gedaagde 2] en [de maatschap] hebben aangevoerd dat de eurorekening bij de ABN AMRO, eindigend op nummer 830, waar het resterende saldo van de eurorekening van Parkdale bij de Rabobank naartoe is overgemaakt een rekening "op naam van [de maatschap] " is en [gedaagde 3] heeft aangevoerd dat deze rekening "in de kantoorboekhouding" is "gaan meelopen". Gelet hierop kan deze bankrekening naar het oordeel van de rechtbank als een rekening van [de maatschap] worden beschouwd. Nu het bedrag van € 1.210,00 dat Parkdale terugvordert lager is dan het bedrag van € 10.675,73 dat destijds onverschuldigd naar die rekening van [de maatschap] is overgemaakt, is de vordering tot terugbetaling van € 1.210,00 ten aanzien van [de maatschap] toewijsbaar. De vordering tot betaling van wettelijke rente over dit bedrag is pas toewijsbaar vanaf 4 september 2015, nu het bedrag toen is overgeboekt en derhalve onvoldoende is gesteld dat [de maatschap] reeds eerder in verzuim was met de terugbetaling van dit bedrag.
4.48.
De rechtbank volgt Parkdale niet in haar standpunt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als maten van [de maatschap] naast [de maatschap] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van dit bedrag. Omdat de terugbetaling een deelbare prestatie is en geen sprake is van een door [de maatschap] aanvaarde opdracht van Parkdale, zijn de maten op grond van artikel 7A:1680 BW aansprakelijk voor gelijke delen. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zich niet disculperen voor deze aansprakelijkheid.
4.49.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [de maatschap] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.210,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 september 2015, en dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , ieder worden veroordeeld tot betaling van de helft van dit bedrag, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [de maatschap] c.s. aan Parkdale uit hoofde van deze veroordeling € 1.210,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 september 2015 tot aan de dag van volledige betaling, bedraagt.
4.50.
Gesteld noch gebleken is dat de dollarrekening bij ABN AMRO, eindigend op nummer 671, waar het resterende saldo van $ 285.886,07 van de dollarrekening van Parkdale bij Rabobank naartoe is overgemaakt, ook een rekening van [de maatschap] is. Het enkele feit dat deze rekening op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] staat, rechtvaardigt die conclusie niet. Nu niet vaststaat dat dit een rekening van [de maatschap] betreft en Parkdale ook geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld voor de conclusie dat het gevorderde bedrag van $ 102.714,00 onverschuldigd aan [de maatschap] is betaald, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar jegens [de maatschap] . Aangezien de rekening op naam van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] staat en het gevorderde bedrag van $ 102.714,00 lager is dan het bedrag van $ 285.886,07 dat destijds onverschuldigd naar die rekening is overgemaakt, is de vordering jegens hen wel toewijsbaar. Het verweer van [gedaagde 3] dat hij geen "onrechtmatig voordeel" heeft genoten van deze rekening kan hem namelijk niet baten, omdat voor toewijzing van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling niet is vereist dat de ontvanger van de betaling hiervan voordeel heeft genoten. Aangezien het een onverschuldigde betaling op een gezamenlijke rekening betreft, is de gevorderde hoofdelijkheid van de veroordeling ook toewijsbaar. De vordering tot betaling van wettelijke rente over dit bedrag is pas toewijsbaar vanaf 3 september 2015, nu het bedrag toen is overgeboekt en derhalve onvoldoende is gesteld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] reeds eerder in verzuim waren met de terugbetaling van dit bedrag.
Privébetalingen aan crediteuren van [gedaagde 2]
4.51.
De vordering onder VII heeft Parkdale ook gestoeld op onverschuldigde betaling. Volgens haar heeft [gedaagde 2] zonder rechtsgrond voor een totaalbedrag van € 25.257,00 privébetalingen verricht met gelden van haar.
4.52.
[gedaagde 2] heeft erkend dat deze privébetalingen zijn verricht, maar hij heeft betwist dat hij dit bedrag aan Parkdale dient terug te betalen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze betalingen in de rekening-courant met hem zijn geboekt en op grond van 6:140 BW onmiddellijk zijn verrekend met een vordering van hem op Parkdale van € 32.917,00 die ook in die rekening-courant was geboekt.
4.53.
De rechtbank overweegt dat dit beroep op verrekening niet alleen steun vindt in de definitieve jaarrekeningen over 2013 en 2014, de concept jaarrekening over 2015 en de grootboekkaart van de post 'RC-directie' over 2015, die in opdracht van [gedaagde 2] zijn opgesteld, maar ook in definitieve jaarrekening over 2015 die in opdracht van Diorite is opgesteld. Uit de grootboekkaart en de concept jaarrekening over 2015 blijkt namelijk dat de privébetalingen die in 2015 hebben plaatsgevonden, zijn geboekt in de rekening-courant directie. Uit deze grootboekkaart, de definitieve jaarrekening over 2014 en de concept jaarrekening over 2015 blijkt ook dat deze rekening-courant eind 2014/begin 2015 een creditsaldo had van € 31.861,20. Deze schuld van Parkdale uit hoofde van de rekening-courant verhouding is ook opgenomen in de definitieve jaarrekening over 2015 die in opdracht van Diorite is opgesteld. Diorite heeft in die jaarrekening de balanspost 'Rekening courant directie' vervangen door de posten 'Accounts receivable and prepayments' en 'Accounts payable'. In de toelichting op die jaarrekening is onder 'Accounts receivable and prepayments' de post 'c/a [gedaagde 2] ' opgenomen voor een bedrag van € 92.330,00 in 2014 en € 0,00 in 2015 en is onder 'Accounts payable' de post 'c/a [gedaagde 2] ' opgenomen voor een bedrag van € 31.861,00 in 2014 en € 31.933,00 in 2015. Hieruit volgt dat volgens Diorite [gedaagde 2] eind 2015 uit hoofde van de rekening-courant verhouding niks meer verschuldigd was aan Parkdale en Parkdale nog een bedrag van € 31.933,00 aan [gedaagde 2] verschuldigd was. Aangevoerd noch gebleken is dat Diorite de privébetalingen die in 2015 hebben plaatsgevonden niet in de rekening-courant met [gedaagde 2] heeft geboekt of dat de privébetalingen die voor 2015 hebben plaatsgevonden niet in de rekening-courant directie zijn geboekt. Nu (de nieuwe bestuurder van) Parkdale in de definitieve jaarrekening over 2015 er zelf vanuit is gegaan dat de privébetalingen aan [gedaagde 2] in de rekening-courant met [gedaagde 2] zijn geboekt en dat [gedaagde 2] eind 2015 uit hoofde van deze rekening-courant verhouding niets meer aan Parkdale verschuldigd was, heeft Parkdale onvoldoende bestreden dat haar vordering op [gedaagde 2] uit hoofde van de privébetalingen door verrekening teniet is gegaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Betalingen aan Hibou
4.54.
Aan haar vordering onder XI heeft Parkdale ten grondslag gelegd dat zij in januari 2015 een bedrag van € 6.890,00 aan Hibou heeft betaald, terwijl geen overeenkomst met Hibou in haar administratie is aangetroffen en onduidelijk is welke diensten Hibou aan haar heeft verleend. Voorts heeft zij erop gewezen dat de facturen van Hibou opeenvolgend zijn genummerd en dat dit volgens Control Risks een teken is dat sprake is van frauduleuze handelingen, omdat dit indiceert dat Hibou in de betreffende periode (31 oktober tot 15 december 2014) geen zaken heeft gedaan met enig ander bedrijf. De betaling is daarom volgens Parkdale aan te merken als een onrechtmatige onttrekking aan haar vermogen, waarvoor [gedaagde 5] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van 6:162 BW en 6:166 BW.
4.55.
[gedaagde 2] en [gedaagde 5] hebben betwist dat sprake is van een onrechtmatige onttrekking. Volgens hen zag de betaling op consultancywerkzaamheden die Hibou heeft verricht in het kader van de ontwikkeling van het Koktenkol project. Ter onderbouwing van dit verweer hebben zij gewezen op de e-mail die [F] op 16 december 2014 aan [B] en [gedaagde 5] en in kopie aan [G] (van Hibou) heeft gestuurd (r.o. 2.20).
4.56.
In het licht van deze betwisting heeft Parkdale naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de betaling aan Hibou kwalificeert als een onrechtmatige onttrekkingen aan haar vermogen door [gedaagde 5] en [gedaagde 2] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet valt in te zien waarom Parkdale de betalingen van de facturen van [bedrijf F] voor haar werkzaamheden niet langer als onrechtmatige onttrekkingen beschouwt, maar de betaling van de facturen van Hibou wel, terwijl uit voormelde e-mail van [F] blijkt dat [bedrijf F] haar werkzaamheden (deels) samen met Hibou verrichtte. Zo is het beoordelingsrapport dat als bijlage bij die e-mail is gevoegd door [F] en [G] opgesteld. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Beslagkosten
4.57.
Parkdale vordert [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv kunnen de beslagkosten van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Aangezien de vorderingen van Parkdale jegens [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul grotendeels zullen worden toegewezen en niet gebleken is dat de beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig zijn, zal deze vordering worden toegewezen.
4.58.
De gevraagde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul in de beslagkosten is slechts voor een deel toewijsbaar. Er is slechts grond voor hoofdelijke veroordeling in de beslagkosten met betrekking tot het salaris advocaat voor de indiening van het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag, het daarvoor betaalde griffierecht en de kosten van overbetekening van de dagvaarding aan de ontvanger der directe belastingen, onder wie ten laste van hen alle drie conservatoir derdenbeslag is gelegd. De rechtbank begroot de kosten van het salaris advocaat op € 3.099,00 (1 rekest x € 3.099,00), het griffierecht op € 626,00 en de kosten van overbetekening op € 82,98, derhalve op totaal € 3.807,98.
4.59.
Voor zover sprake is van kosten die specifiek zien op de ten laste van ieder van hen afzonderlijk gelegde beslagen is hoofdelijke veroordeling niet aan de orde. Met betrekking tot die beslagkosten overweegt de rechtbank als volgt. Parkdale heeft beslagstukken in het geding gebracht ter staving van haar vordering. Hiertegen is door [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul geen afzonderlijk verweer gevoerd. Aan de hand van deze beslagstukken begroot de rechtbank de beslagkosten die ten laste van [gedaagde 2] komen op € 1.315,58 voor verschotten, de kosten die ten laste van [gedaagde 5] komen op € 1.778,46 voor verschotten en de kosten die ten laste van Dumul komen op € 830,68 voor verschotten.
Proceskosten en nakosten
4.60.
[de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten van Parkdale en tot betaling van de gevorderde wettelijke rente over die proceskosten. In dit verband is van belang dat in feite sprake is van meerdere geschillen, met verschillende gedaagden, in één procedure en dat [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul ten principale niet tot hetzelfde worden veroordeeld. Gelet hierop alsmede op het feit dat Dumul niet in de procedure is verschenen, is voor hoofdelijke veroordeling geen plaats en zullen de proceskosten worden uitgesplitst. Daarbij zal het salaris advocaat worden vastgesteld op basis van het jegens de betreffende gedaagde toegewezen bedrag en zullen [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul ieder worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ter hoogte van 1/5 punt vermenigvuldigd met het voor de betreffende gedaagde geldende liquidatietarief ter zake van het salaris advocaat voor het opstellen van de dagvaarding (1 punt). In de overige kosten voor salaris advocaat, in totaal 3 punten, kan Dumul niet worden veroordeeld, omdat zij niet in de procedure is verschenen. De overige vier gedaagden zullen in die kosten worden veroordeeld in die zin dat ieder van hen 1/4 x 3 punten, oftewel 3/4 punt, vermenigvuldigd met het voor de betreffende gedaagde geldende liquidatietarief dient te vergoeden. Met inachtneming hiervan worden de proceskosten als volgt vastgesteld.
De door Dumul te betalen proceskosten aan de zijde van Parkdale bedragen:
dagvaarding € 40,50 (1/2 x € 81,00)
griffierecht € 664,00 (1/5 x € 3.320,00)
salaris advocaat € 619,80 (1/5 x tarief € 3.099,00)
Totaal € 1.324,30
De door [gedaagde 5] te betalen proceskosten aan de zijde van Parkdale bedragen:
dagvaarding € 40,50 (1/2 x € 81,00)
griffierecht € 664,00 (1/5 x € 3.320,00)
salaris advocaat € 2.944,05 ((1/5 + 3/4) x tarief € 3.099,00)
Totaal € 3.648,55
De door [de maatschap] te betalen proceskosten aan de zijde van Parkdale bedragen:
dagvaarding € 27,00 (1/3 x € 81,00)
griffierecht € 664,00 (1/5 x € 3.320,00)
salaris advocaat € 2.281,90 ((1/5 + 3/4) x tarief € 2.402,00)
Totaal € 2.972,90
De door [gedaagde 3] te betalen proceskosten aan de zijde van Parkdale bedragen:
dagvaarding € 27,00 (1/3 x € 81,00)
griffierecht € 664,00 (1/5 x € 3.320,00)
salaris advocaat € 1.621,65 ((1/5 + 3/4) x tarief € 1.707,00)
Totaal € 2.312,65
De door [gedaagde 2] te betalen proceskosten bedragen:
dagvaarding € 27,00 (1/3 x € 81,00)
griffierecht € 664,00 (1/5 x € 3.320,00)
salaris advocaat € 2.944,05 ((1/5 + 3/4) x tarief € 3.099,00)
Totaal € 3.635,05
4.61.
Aangezien [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul (grotendeels) in het ongelijk worden gesteld, zijn ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover toewijsbaar. Nu in feite sprake is van meerdere geschillen, met verschillende gedaagden, in één procedure en [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul ten principale niet tot hetzelfde worden veroordeeld, is voor een hoofdelijke en gezamenlijke veroordeling in de nakosten echter geen plaats. Ieder van hen zal afzonderlijk worden veroordeeld in de nakosten van Parkdale op de wijze als in het dictum weergegeven.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.62.
Tot slot hebben [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] verweer gevoerd tegen de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank voorop dat uitgangspunt is dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Dit betekent dat tot uitgangspunt dient dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Daarnaast wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt vermoed daarbij het vereiste belang voor uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben (zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Daartegenover zijn door [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] naar het oordeel van de rechtbank geen argumenten aangedragen, die maken dat hun belang bij behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist zwaarder dient te wegen.
4.63.
Zo kunnen [de maatschap] en [gedaagde 2] niet gevolgd worden in hun stelling dat, als het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, de verhaalspositie van Parkdale overeind blijft gelet op de liggende conservatoire beslagen. Parkdale heeft hier onweersproken tegen ingebracht dat van een sterke verhaalspositie van haar geen sprake is, nu de derdenbeslagen die ten laste van [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul zijn gelegd nauwelijks doel hebben getroffen en het de vraag is of zij de beslagen die zij op hun (aandeel in) onroerende zaken heeft gelegd succesvol kan uitwinnen, gelet op de daarop rustende hypotheekrechten.
4.64.
[de maatschap] en [gedaagde 2] hebben voorts onvoldoende concreet gemaakt waarom [gedaagde 2] door tenuitvoerlegging van een veroordelend vonnis zijn bestaansmogelijkheden zou verliezen en zijn woning, die voor de onverdeelde helft eigendom is van zijn vrouw, kwijt zou raken. Ook hebben [de maatschap] en [gedaagde 2] tegenover de betwisting door Parkdale onvoldoende onderbouwd dat zij rauwelijks zijn gedagvaard en waarom dit relevant zou zijn voor de beoordeling van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde 5] dat er sprake zou zijn van een conflict of interests, omdat hij nog bestuurder zou zijn van Parkdale Ltd, de bestuurder en enig aandeelhouder van Parkdale.
4.65.
Ook is niet komen vast te staan dat het restitutierisico zo groot is dat het in de weg staat aan uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] hebben in dit verband gesteld dat Parkdale bij vernietiging van het vonnis in hoger beroep geen verhaal zal bieden, omdat zij niet beschikt over een bankrekening en daarom niet in staat is om deel te nemen aan het reguliere bancaire betalingsverkeer in Nederland. Parkdale heeft dit echter bestreden en met stukken onderbouwd dat zij beschikt over een rekening bij Ebury Partners UK Ltd. Volgens [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] is Ebury Partners UK Ltd geen bank maar een Electronic Money Institution. Zij hebben echter niet duidelijk gemaakt waarom dit uitmaakt voor de beoordeling van hun stelling en niet betwist dat Parkdale met deze rekening deel kan nemen aan het betalingsverkeer in Nederland. Aan hun standpunt dat Parkdale geen verhaal zal bieden hebben [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] voorts ten grondslag gelegd dat al hetgeen Parkdale uit hoofde van een veroordelend vonnis zal ontvangen, feitelijk niet aan Parkdale zal worden voldaan maar naar alle verwachting rechtstreeks zal worden overgemaakt op een bankrekening van Dala Mining bij de Tsesnabank in Kazachstan. De rechtbank gaat ook aan deze stelling als onvoldoende onderbouwd voorbij, nu [de maatschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] zelf [.] hebben betwist dat Dala Mining een vordering op Parkdale heeft uit hoofde van de Agency Contracts en zij ook geen andere redenen hebben aangevoerd waarom aannemelijk zou zijn dat het geld naar Dala Mining zal worden overgemaakt. [de maatschap] en [gedaagde 2] hebben voorts gesteld dat aannemelijk is dat Diorite als Nederlands trustkantoor opnieuw een “Know Your Customer- onderzoek” zal moeten instellen en dat op basis van de mogelijke uitkomst van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken in hoeverre het Diorite als Nederlands trustkantoor nog is toegestaan om aan te blijven als bestuurder van Parkdale en in hoeverre er dus in Nederland juridische maatregelen kunnen worden getroffen door [gedaagde 2] . Deze stelling acht de rechtbank te speculatief van aard en te veel op veronderstellingen gebaseerd om daar in rechte gevolgen aan te kunnen verbinden. Tot slot behoort naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te worden gehouden met de door [gedaagde 5] gestelde omstandigheid dat Parkdale een negatief eigen vermogen heeft van € 2.390.291,00, nu er in het kader van dit geding van moet worden uitgegaan dat zulks (mede) is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] zelf.
4.66.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidsstelling te verbinden, zoals [gedaagde 2] subsidiair heeft verzocht. [gedaagde 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn belang bij zekerheidsstelling zwaarder weegt dan dat van Parkdale bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring zonder zekerheidsstelling.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Dumul tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 630.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van $ 600.000,00 vanaf 24 januari 2015 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 5] en [gedaagde 2] , onder de voorwaarde dat Dumul niet binnen dertig dagen na de datum van dit vonnis volledig aan de veroordeling onder 5.1 heeft voldaan, hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 600.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2015 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
bepaalt dat, indien en voor zover Dumul aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, [gedaagde 2] en [gedaagde 5] tot de hoogte van die betaling van hun veroordeling onder 5.2 zijn bevrijd;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 5] tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 2 juli 2018;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] , onder de voorwaarde dat [gedaagde 5] niet binnen dertig dagen na de datum van dit vonnis volledig aan de veroordeling onder 5.4 heeft voldaan, tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 2 juli 2018 tot de dag van volledige betaling;
5.6.
bepaalt dat, indien en voor zover [gedaagde 5] aan de veroordeling onder 5.4 voldoet, [gedaagde 2] tot de hoogte van die betaling van zijn veroordeling onder 5.5 is bevrijd;
5.7.
veroordeelt [de maatschap] tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 307.578,00 en de afzonderlijke maten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder tot de helft daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 2 juli 2018 tot de dag van volledige betaling, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [de maatschap] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 307.578,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018 tot de dag van volledige betaling niet te boven gaat;
5.8.
veroordeelt [de maatschap] tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 1.210,00 en de afzonderlijke maten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder tot de helft daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 4 september 2015 tot de dag van volledige betaling, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [de maatschap] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 1.210,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2015 tot de dag van volledige betaling, niet te boven gaat;
5.9.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander tot het bedrag van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling aan Parkdale van een bedrag van $ 102.714,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 september 2015 tot de dag van volledige betaling;
5.10.
veroordeelt [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en Dumul hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de anderen tot het bedrag van die betaling zullen zijn bevrijd, tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 3.807,98 ter zake van beslagkosten;
5.11.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 1.315,58 ter zake van beslagkosten;
5.12.
veroordeelt [gedaagde 5] tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 1.778,46 ter zake van beslagkosten;
5.13.
veroordeelt Dumul tot betaling aan Parkdale van een bedrag van € 830,68 ter zake van beslagkosten;
5.14.
veroordeelt [de maatschap] in de nakosten, begroot op:
€ 157,00 € 157,00 aan salaris advocaat, als [de maatschap] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 82,00 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening aan [de maatschap] heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.15.
veroordeelt [gedaagde 2] in de nakosten, begroot op:
€ 157,00 € 157,00 aan salaris advocaat, als [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 82,00 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening aan [gedaagde 2] heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.16.
veroordeelt [gedaagde 3] in de nakosten, begroot op:
€ 157,00 € 157,00 aan salaris advocaat, als [gedaagde 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 82,00 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening aan [gedaagde 3] heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.17.
veroordeelt Dumul in de nakosten, begroot op:
€ 157,00 € 157,00 aan salaris advocaat, als Dumul niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 82,00 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening aan Dumul heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.18.
veroordeelt [gedaagde 5] in de nakosten, begroot op:
€ 157,00 € 157,00 aan salaris advocaat, als [gedaagde 5] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
€ 82,00 € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening aan [gedaagde 5] heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.19.
veroordeelt [de maatschap] in de proceskosten, aan de zijde van Parkdale tot op heden vastgesteld op € 2.972,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.20.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Parkdale tot op heden vastgesteld op € 3.635,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.21.
veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van Parkdale tot op heden vastgesteld op € 2.312,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.22.
veroordeelt [gedaagde 5] in de proceskosten, aan de zijde van Parkdale tot op heden vastgesteld op € 3.648,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.23.
veroordeelt Dumul in de proceskosten, aan de zijde van Parkdale tot op heden vastgesteld op € 1.324,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.24.
verklaart Parkdale Ltd niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt Parkdale Ltd in de proceskosten van [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul, aan de zijde van [de maatschap] c.s., [gedaagde 5] en Dumul tot op heden vastgesteld op nihil;
5.25.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.26.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag, mr. M. Sanna en mr. M.R. Gans en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
fn: 445