Vgl. HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277, rov. 3.2.2 en HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2053, rov. 2.4.
HR, 01-09-2015, nr. 14/02479
ECLI:NL:HR:2015:2447
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
14/02479
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2447, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1386, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1386, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2447, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0341
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Opgave bewijsmiddelen. Art. 359.3 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AX5776. De ttz. in h.b. afgelegde verklaring van verdachte houdt in dat hij, door drie mannen geïntimideerd, heeft toegestaan dat in zijn huis hennep werd gekweekt, maar het zelf niet heeft gedaan, dat hij de vernielingen heeft laten gebeuren en dat hij heeft toegestaan dat er stroom werd afgetapt. Gelet daarop is het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte al de tlgd. feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, niet begrijpelijk.
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02479
KD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 april 2014, nummer 22/000211-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 4 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde ten onrechte heeft volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1] ) een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2:
hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom opzettelijk en wederrechtelijk twee slaapkamers en een meterkast (van een woning aan de [a-straat 1] ) onbruikbaar heeft gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk in elk van die kamers een hennepkwekerij op te zetten en daartoe:
- zeil over de vloerbedekking heen te bevestigen en
- plastic tegen muren te nieten tot een hoogte van ongeveer 2 meter en
- gipsplaten op een kozijn en/of een aluminiumframe te schroeven en
- panelen tegen muren te schroeven en
- gaten in een muur te maken van de elektriciteitskast naar een slaapkamer en daar een elektriciteitskabel doorheen te trekken naar de andere slaapkamer en
- gaten in beide plafonds te maken en
- aan de plafonds afzuigboxen en luchtslangen te plaatsen;
3:
hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Liander N.V., zulks na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door één of meer zegel(s) van een hoofdaansluitkast te laten verbreken en aan de zekerhouders een illegale elektriciteitsaansluiting te laten maken (waardoor de afgenomen elektriciteit niet via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd)."
2.3.
De aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv houdt het volgende in:
"Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het bewezenverklaarde ter zake van de feiten 1, 2 en 3 heeft bekend en de verdediging ter zake geen vrijspraak heeft bepleit, zal het hof ter zake van de feiten op deze dagvaarding op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 1
1. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, nr. PL1610 2010127541-11, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472),d.d. 1 oktober 2010 (blz. 163 t/m 164);
2. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, kenmerk FO-VM-100-2010, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472),d.d. 5 oktober 2010 (blz. 169 t/m 227);
3. een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] van de politie Hollands Midden, PV-nr.2010127541, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472),d.d. 21 maart 2011 (blz. 144 t/m 150);
4. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 35 t/m 39);
5. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472),d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46);
Feit 2
6. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] , van de politie Hollands Midden, PV-nr. 2010127541,d.d. 29 november 2010 (blz. 338 t/m 340);
7. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472),d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46);
Feit 3
8. een geschrift, te weten een aangifte opgemaaktd.d. 1 oktober 2010, door [betrokkene 3] namens Liander N.V., als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), blz. 274 t/m 276;
9. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] van de politie Hollands Midden, PV-nr. 2010127541,d.d. 29 november 2010 (blz. 338 t/m 345);
10. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46)."
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De verdachte geeft aan dat hij de straf te hoog vindt.
(...)
De verdachte legt op vragen van het hof een verklaring af, inhoudende:
(...)
Wat betreft de hennepkwekerij het volgende. Het houden van de weedhokken was geen vrijwillige actie. Ik was weggegaan bij [betrokkene 4] , omdat zij een weedhok nam. Nadat ik echter bij haar weg was gegaan, kwamen er mannen bij mij op de stoep die mij dwongen om weedhokken te nemen. Ik heb er zelf niets aan gedaan, het gebeurde in het huis dat ik huurde. Er werden twee kamers voor gebruikt. Desgevraagd antwoord ik u dat ik zelf weinig deed; ik heb zelf niet geteeld, ik heb het toegestaan; ik deelde niet in de winst en ik gaf de plantjes geen water. Daar kwamen om de twee dagen mensen voor langs.
Ook de vernieling heb ik niet zelf gedaan. Ik heb geen verstand van elektriciteit, de jongens hebben dat allemaal gedaan. Het klopt wel dat ik dat heb laten gebeuren. Ik wist dat er stroom afgetapt werd. Desgevraagd antwoord ik u dat ik de aanmaning van het nutsbedrijf van € 7.000,- niet heb betaald, omdat ik niet aangemaand ben.
U vraagt mij waarom ik niets heb gedaan om het huis in de oude staat terug te brengen. Ik zeg u dat ik al zo veel meegemaakt had: ik was in elkaar geslagen door die mannen, had een pistool tegen mijn hoofd gehad.
Desgevraagd antwoord ik u dat ik daar geen aangifte van heb gedaan bij de politie. Daar heb ik niet aan gedacht.
U vraagt mij namen te noemen. Die mannen heten [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , enz. Ze hebben bijnamen.
U vraagt mij wat er zou gebeuren als ik die mannen zou aangeven. Ik zeg u dat ze mij verteld hadden dat ik dan in een auto meegenomen zou worden. Ze dreigden ook mijn kinderen wat aan te doen en ik ben in elkaar geslagen.
Desgevraagd antwoord ik u dat de mannen kennissen waren van mijn ex-vriendin [betrokkene 4] . Ik kende ze niet goed. In de tijd dat zij met [betrokkene 4] contact hadden, zat ik in Spanje. In september 2009 kwamen er weedhokken in haar huis door die mannen. Ik wilde dat niet en toen ging de relatie steeds slechter. Omdat ik er niets mee te maken wilde hebben, ben ik weggegaan bij [betrokkene 4] en verhuisd naar Hillegom. Ik had toen even rust, maar daarna kwamen ze bij mij langs. Ik hoor u zeggen dat uit het sms-verkeer tussen mij en de mannen niet blijkt dat sprake is van dwang, maar eerder van samenwerking. Ik zeg u dat dit logisch is. Ze wisten dat het tegen hen gebruikt kon worden. Ze hadden ook iedere maand een ander nummer, dat kreeg ik dan door als ze de plantjes water kwamen geven. Ze dachten dat ik een grote pot in Spanje had, maar dat was niet zo. Ik heb de auto verkocht en ik had niets meer op een gegeven moment, dus daarom heb ik hen toen om geld gevraagd. Desgevraagd antwoord ik u dat ik toen niet naar de politie ben gegaan, omdat ik door die drie mannen geïntimideerd werd.
(...)
De verdachte verklaart dat hij bang voor hen is. Het zijn geen kleine jongens en gezien het proces-verbaal van hun verhoor weten zij zich goed uit de situatie te praten."
2.5.
In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de - zich hier niet voordoende - aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring (vgl. HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542).
2.6.
De in 2.4 weergegeven verklaring van de verdachte houdt in dat hij, door drie mannen geïntimideerd, heeft toegestaan dat in zijn huis hennep werd gekweekt, maar het zelf niet heeft gedaan, dat hij de vernielingen heeft laten gebeuren en dat hij heeft toegestaan dat er stroom werd afgetapt. Gelet daarop is het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte al de tenlastegelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, niet begrijpelijk.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Conclusie 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Opgave bewijsmiddelen. Art. 359.3 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AX5776. De ttz. in h.b. afgelegde verklaring van verdachte houdt in dat hij, door drie mannen geïntimideerd, heeft toegestaan dat in zijn huis hennep werd gekweekt, maar het zelf niet heeft gedaan, dat hij de vernielingen heeft laten gebeuren en dat hij heeft toegestaan dat er stroom werd afgetapt. Gelet daarop is het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte al de tlgd. feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, niet begrijpelijk.
Nr. 14/02479 Zitting: 26 mei 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 24 april 2014 de verdachte wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken, meermalen gepleegd” en 3. “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 359, derde lid, Sv heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde niet volledig en ondubbelzinnig heeft bekend.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1] ) een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
5. Voorts is ten laste van de verdachte onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom opzettelijk en wederrechtelijk twee slaapkamers en een meterkast (van een woning aan de [a-straat 1] ) onbruikbaar heeft gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk in elk van die kamers een hennepkwekerij op te zetten en daartoe:
- zeil over de vloerbedekking heen te bevestigen en
- plastic tegen muren te nieten tot een hoogte van ongeveer 2 meter en
- gipsplaten op een kozijn en/of een aluminiumframe te schroeven en
- panelen tegen muren te schroeven en
- gaten in een muur te maken van de elektriciteitskast naar een slaapkamer en daar een elektriciteitskabel doorheen te trekken naar de andere slaapkamer en
- gaten in beide plafonds te maken en
- aan de plafonds afzuigboxen en luchtslangen te plaatsen.”
6. Daarnaast is ten laste van de verdachte onder 3 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 te Hillegom met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Liander N.V., zulks na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door één of meer zegel(s) van een hoofdaansluitkast te laten verbreken en aan de zekerhouders een illegale elektriciteitsaansluiting te laten maken (waardoor de afgenomen elektriciteit niet via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd).”
7. De aanvulling op het verkorte arrest zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het bewezenverklaarde ter zake van de feiten 1, 2 en 3 heeft bekend en de verdediging ter zake geen vrijspraak heeft bepleit, zal het hof ter zake van de feiten op deze dagvaarding op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 1
1. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, nr. PL1610 2010127541-11, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 1 oktober 2010 (blz. 163 t/m 164);
2. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, kenmerk FO-VM-100-2010, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 5 oktober 2010 (blz. 169 t/m 227);
3. een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] van de politie Hollands Midden, PV-nr.2010127541, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 21 maart 2011 (blz. 144 t/m 150);
4. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 35 t/m 39);
5. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46);
Feit 2
6. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] , van de politie Hollands Midden, PV-nr. 2010127541, d.d. 29 november 2010 (blz. 338 t/m 340);
7. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46);
Feit 3
8. een geschrift, te weten een aangifte opgemaakt d.d. 1 oktober 2010, door [betrokkene 3] namens Liander N.V., als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), blz . 274 t/m 276;
9. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] van de politie Hollands Midden, PV-nr. 2010127541, d.d. 29 november 2010 (blz. 338 t/m 345);
10. een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van de verdachte van de politie Hollands Midden, welk proces-verbaal niet is voorzien van een proces-verbaalnummer, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL1610 2010127541 met bijlagen, van politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 472), d.d. 27 september 2010 (blz. 40 t/m 46).”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, als verklaring van de verdachte het volgende in:
“De verdachte geeft aan dat hij de straf te hoog vindt.
(…)
Wat betreft de hennepkwekerij het volgende. Het houden van de weedhokken was geen vrijwillige actie. Ik was weggegaan bij [betrokkene 4] , omdat zij een weedhok nam. Nadat ik echter bij haar weg was gegaan, kwamen er mannen bij mij op de stoep die mij dwongen om weedhokken te nemen. Ik heb er zelf niets aan gedaan, het gebeurde in het huis dat ik huurde. Er werden twee kamers voor gebruikt. Desgevraagd antwoord ik u dat ik zelf weinig deed; ik heb zelf niet geteeld, ik heb het toegestaan; ik deelde niet in de winst en ik gaf de plantjes geen water. Daar kwamen om de twee dagen mensen voor langs.
Ook de vernieling heb ik niet zelf gedaan. Ik heb geen verstand van elektriciteit, de jongens hebben dat allemaal gedaan. Het klopt wel dat ik dat heb laten gebeuren. Ik wist dat er stroom afgetapt werd. Desgevraagd antwoord ik u dat ik de aanmaning van het nutsbedrijf van € 7.000,- niet heb betaald, omdat ik niet aangemaand ben.
U vraagt mij waarom ik niets heb gedaan om het huis in de oude staat terug te brengen. Ik zeg u dat ik al zo veel meegemaakt had: ik was in elkaar geslagen door die mannen, had een pistool tegen mijn hoofd gehad.
Desgevraagd antwoord ik u dat ik daar geen aangifte van heb gedaan bij de politie. Daar heb ik niet aan gedacht.
U vraagt mij namen te noemen. Die mannen heten [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], enz. Ze hebben bijnamen.
U vraagt mij wat er zou gebeuren als ik die mannen zou aangeven. Ik zeg u dat ze mij verteld hadden dat ik dan in een auto meegenomen zou worden. Ze dreigden ook mijn kinderen wat aan te doen en ik ben in elkaar geslagen.
Desgevraagd antwoord ik u dat de mannen kennissen waren van mijn ex-vriendin [betrokkene 4] . Ik kende ze niet goed. In de tijd dat zij met [betrokkene 4] contact hadden, zat ik in Spanje. In september 2009 kwamen er weedhokken in haar huis door die mannen. Ik wilde dat niet en toen ging de relatie steeds slechter. Omdat ik er niets mee te maken wilde hebben, ben ik weggegaan bij [betrokkene 4] en verhuisd naar Hillegom. Ik had toen even rust, maar daarna kwamen ze bij mij langs. Ik hoor u zeggen dat uit het sms-verkeer tussen mij en de mannen niet blijkt dat sprake is van dwang, maar eerder van samenwerking. Ik zeg u dat dit logisch is. Ze wisten dat het tegen hen gebruikt kon worden. Ze hadden ook iedere maand een ander nummer, dat kreeg ik dan door als ze de plantjes water kwamen geven. Ze dachten dat ik een grote pot in Spanje had, maar dat was niet zo. Ik heb de auto verkocht en ik had niets meer op een gegeven moment, dus daarom heb ik hen toen om geld gevraagd.
Desgevraagd antwoord ik u dat ik toen niet naar de politie ben gegaan, omdat ik door die drie mannen geïntimideerd werd.
(…)
De verdachte verklaart dat hij bang voor hen is. Het zijn geen kleine jongens en gezien het proces-verbaal van hun verhoor weten zij zich goed uit de situatie te praten.”
9. Zoals blijkt uit zijn op die terechtzitting overgelegde pleitnota, heeft de raadsman van de verdachte opgemerkt dat het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 op zichzelf geen problemen oplevert, aangezien de verdachte medepleger is, ook indien het hof vaststelt dat hij onder druk heeft meegewerkt. Volgens de raadsman is vast te stellen dat de verdachte medepleger is van de feiten, hoewel hij een ondergeschikte rol vervulde. Voorts heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte een werkstraf van een (aanzienlijk) kortere duur dient te worden opgelegd dan de uitgangspunten van het LOVS voorschrijven, onder meer gelet op de ondergeschikte, bedreigde en onderdrukte rol van de verdachte.
10. Het hof heeft in zijn strafmotivering het straftoemetingsverweer van de raadsman verworpen en daartoe overwogen dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onder druk en dreiging de aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woning heeft toegestaan.
11. Uit de hiervoor onder 7 weergegeven aanvulling bewijsmiddelen blijkt dat het hof toepassing heeft gegeven aan art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep toepasselijk is. Op grond van deze bepaling kan het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
12. In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, indien de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen.1.De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend in de zin van voornoemde bepaling is mede afhankelijk van de uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring. Deze uitleg kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.2.
13. In de aanvulling bewijsmiddelen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Gelet op de hiervoor onder 8 weergegeven inhoud van de desbetreffende verklaring van de verdachte, is dit oordeel niet begrijpelijk. De verdachte heeft op die terechtzitting verklaard dat het houden van de “weedhokken” geen vrijwillige actie was, dat er twee mannen bij hem op de stoep kwamen die hem dwongen de “weedhokken” te nemen, dat hij er zelf niets aan heeft gedaan maar dat het gebeurde in het huis dat hij huurde, dat hij zelf niet heeft geteeld maar dat hij het heeft toegestaan, dat hij niet deelde in de winst, dat hij geen plantjes water heeft gegeven, dat hij ook de vernieling niet zelf heeft gedaan, dat “de jongens” ([betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]) dat allemaal hebben gedaan, dat hij het wel heeft laten gebeuren en dat hij wist dat er stroom werd afgetapt. Een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis van het ten laste gelegde kan hierin niet worden gelezen. De verklaring houdt niet in dat de verdachte heeft erkend dat hij de feiten zelf heeft gepleegd, doch alleen dat de feiten met wetenschap van hem zelf door anderen zijn begaan in de door hem gehuurde woning. Daarbij merk ik nog op dat de verdachte in de bewezenverklaringen overeenkomstig de tenlastelegging is aangemerkt als pleger en niet als medepleger of medeplichtige. Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte geen verklaring afgelegd, aangezien hij toen niet was verschenen.3.Ook bij de politie heeft de verdachte de feiten niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend. Op 27 september 2010 heeft de verdachte bij de politie een verklaring afgelegd, die in grote lijnen overeenkomt met zijn op de terechtzitting in hoger afgelegde verklaring. Deze verklaring houdt - kort gezegd - in dat ene [betrokkene 5] en ene [betrokkene 6] de hennepplantage in de door de verdachte gehuurde woning hebben geïnstalleerd, dat de verdachte door hen is gedwongen dit te accepteren, dat de opbrengst van de hennepplanten was bestemd voor [betrokkene 5] en zijn vrienden, dat [betrokkene 5] in ruil daarvoor de huur van de woning betaalde en dat een vriend van [betrokkene 5] de stroomvoorziening voor de hennepplantage heeft aangelegd. Het hof heeft deze verklaring als bewijsmiddelen 5, 7 en 10 voor het bewijs gebruikt. Aan de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof doet niet af dat de raadsman van de verdachte bij pleidooi in hoger beroep geen vrijspraak van de ten laste gelegde feiten heeft bepleit en zelfs heeft opgemerkt dat het bewijs van de feiten 1, 2 en 3 op zichzelf geen problemen oplevert. In dit verband merk ik nog op dat uit de pleitnota blijkt dat de raadsman het bewijs van medeplegen niet problematisch achtte. Kennelijk verkeerde hij in de veronderstelling dat de tenlastelegging was toegesneden op medeplegen. Die veronderstelling is onjuist. Daarbij komt dat de enkele omstandigheid dat een verweer strekkende tot vrijspraak achterwege is gebleven niet betekent dat kan worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.4.Beslissend is immers of de verdachte het bewezen verklaarde - in al zijn onderdelen - heeft bekend. Aan deze voorwaarde is in de onderhavige zaak niet voldaan. Aldus heeft het hof in strijd met art. 359, derde lid, Sv volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.5.
14. Het middel slaagt.
15. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten aanzien van feit 2 ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze, heeft geoordeeld dat de verdachte twee slaapkamers en een meterkast “onbruikbaar” heeft gemaakt.
16. Voor de bewezenverklaring van feit 2 verwijs ik naar hetgeen hiervoor onder 5 bij de bespreking van het eerste middel is weergegeven.
17. De tenlastelegging is wat betreft feit 2 toegesneden op art. 350, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende woorden “onbruikbaar heeft gemaakt” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
18. Art. 350, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
19. De geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling houdt in dat naast het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen en wegmaken van enig geheel of ten dele aan een ander toebehorend voorwerp het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van zodanig voorwerp is strafbaar gesteld met het oog op de mogelijkheid een goed, zonder het te beschadigen, onbruikbaar te maken voor zijn bestemming.6.Van onbruikbaar maken in de zin van art. 350, eerste lid, Sr is sprake als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het is bestemd.7.Daarvoor is niet vereist dat de materie van het voorwerp door de handeling is aangetast.8.Evenmin is van belang of het herstel in het gebruik van het voorwerp zonder noemenswaardige kosten of inspanning mogelijk is.9.Het op eenvoudige wijze kunnen herstellen van het onbruikbaar gemaakte voorwerp staat derhalve niet in de weg aan het aannemen van onbruikbaarmaking van dat voorwerp. Zo leverde het gedeeltelijk leegspuiten van brandblussers onbruikbaar maken zoals bedoeld in art. 350, eerste lid, Sr op, aangezien de brandblusapparaten daardoor hun bestemming als veiligheidsvoorziening niet meer overeenkomstig de daaraan te stellen eisen konden vervullen, ook al zou door het spuiten met de brandblusapparaten daaraan niet iedere verdere werking zijn ontnomen.10.Ook het uit de grond trekken van een paal, die diende als onderdeel van de erfafscheiding, leverde onbruikbaar maken in voornoemde zin op.11.Het gooien van een zakje met verf naar de gouden koets waardoor verfspatten op de kleding van omstanders terecht zijn gekomen, kan worden beschouwd als het onbruikbaar maken van die kledingstukken.12.
20. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte twee slaapkamers en een meterkast van de woning van [betrokkene 2] onbruikbaar heeft gemaakt door in die kamers een hennepkwekerij op te zetten en daartoe zeil over de vloerbedekking heen te bevestigen, plastic tegen de muren te nieten (tot een hoogte van ongeveer twee meter), gipsplaten op een kozijn en een aluminiumframe te schroeven, panelen tegen de muren te schroeven, gaten in een muur te maken van de elektriciteitskast naar een slaapkamer en daar een elektriciteitskabel doorheen te trekken naar de andere slaapkamer, gaten in beide plafonds te maken en aan de plafonds afzuigboxen en luchtslangen te plaatsen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 19 voorop is gesteld geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de eigenaar van de woning ( [betrokkene 2] ) op 24 november tegenover de politie heeft verklaard dat het in beide slaapkamers een “enorme puinhoop” was en dat er behoorlijk wat schade was, hetgeen bevestiging vindt in de door hem als benadeelde partij ingediende vordering die door het hof deels is toegewezen. Volgens [betrokkene 2] zaten er vijf gaten in het plafond (“waardoor je direct tegen de dakpannen aankijkt”), zaten er tientallen kleinere gaten in de muren, de plafonds, de kozijnen en de vensterbanken, waren de plinten beschadigd, was de vloerbedekking niet meer bruikbaar en was er schade aan de muren en het plafond van de overloop. Het hof heeft deze verklaring als bewijsmiddelen 6 en 9 voor het bewijs gebruikt. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat, gelet op de aan de meterkast en slaapkamer aangebrachte aanpassingen, die gepaard gingen met schade, de beide ruimtes niet meer gebruikt konden worden voor het doel waarvoor deze waren bestemd. De omstandigheid dat deze op andere wijze - te weten in het kader van de hennepkwekerij - konden worden gebruikt, doet daaraan niet af. Uit voornoemde vooropstelling volgt voorts dat, anders dan de steller van het middel aanvoert, aan de juistheid en de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof evenmin afdoet dat de “aanpassingen” aan de slaapkamers niet onomkeerbaar waren. In aanmerking genomen dat door de verdediging dienaangaande geen verweer is gevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.13.
21. Het middel faalt.
22. Ambtshalve vestig ik nog de aandacht op het volgende. Ingevolge art. 27, eerste lid, Sr dient de rechter bij het opleggen van een taakstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.14.De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 27 september 2010 in verzekering is gesteld en dat hij op 28 september 2010 is heengezonden, zodat hij kennelijk op die datum in vrijheid is gesteld. Het hof heeft nagelaten het in art. 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. In aanmerking genomen dat de verdachte niet voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak op deze grond, behoeft dit verzuim niet tot cassatie te leiden.15.
23. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2015
Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5956, rov. 2.3, HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3158, NJ 2011/455, rov. 2.6 en HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542, rov. 3.7.
De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld.
Vgl. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3070, NJ 2007/581, rov. 3.5.
Vgl. HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9200, NJ 2012/417, rov. 2, HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2053, rov. 2, HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4391, rov. 2, HR 9 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0541, NJ 2009/285, rov. 2, HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9408, NJ 2008/251, rov. 3, HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007: BB3070, NJ 2007/581, rov. 3 en HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1709, NJ 2007/507, rov. 3.
Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2559, NJ 2004/576, rov. 3.3.
Vgl. HR 19 oktober 1971, NJ 1972/33.
Vgl. HR 19 mei 1998, NJ 1998/857, rov. 5.2.
Vgl. HR 7 december 1999, NJ 2000/148, rov. 3.
Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2559, NJ 2004/576, rov. 3.
Vgl. HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7262, NJ 2005/566 m.nt. Buruma (tweede klacht van middel 3, art. 81 RO).
Vgl. HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7262, NJ 2005/566 m.nt. Buruma (tweede klacht van middel 3, art. 81 RO).
Hoewel de verdachte naast een onvoorwaardelijke taakstraf ook is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en de wet niet voorschrijft welk van beide in het kader van art. 27, eerste lid, Sr voorgaat, kan worden aangenomen dat de aftrek dient te geschieden van de straf die de verdachte in ieder geval daadwerkelijk moet ondergaan, te weten de taakstraf. Vgl. P.M. Schuyt in C.P.M. Cleiren & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2014, aant. 4 onder c bij art. 27 Sr en HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013/246 m.nt. Bleichrodt, rov. 3.3 (slot).
Vgl. HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013/246 m.nt. Bleichrodt, rov. 3. In dit arrest heeft de Hoge Raad naar aanleiding van een middel geoordeeld dat het verzuim om toepassing te geven aan de in art. 27 Sr bedoelde aftrek niet langer noopt tot cassatie. Vgl. voorts HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 m.nt. Bleichrodt, rov. 2.2.3.