Vgl. HR 26 juni 2012, LJN BW9200, HR 27 september 2011, LJN BR2053, HR 9 juni 2009, LJN BI0541, NJ 2009, 285.
HR, 02-04-2013, nr. 11/01857
ECLI:NL:HR:2013:BZ5956
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2013
- Zaaknummer
11/01857
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ5956
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5956
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5956, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5956
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. Opgave bewijsmiddelen. ’s Hofs oordeel dat verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend - ook wat betreft het meermalen tegen het gezicht ‘stompen’ van X - geeft gelet op de door verdachte onder 1 tot het bewijs gebezigde in e.a. afgelegde verklaring, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Bij de uitleg van die verklaring heeft het Hof zijn eigen waarneming ttz. kunnen betrekken.
2 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/01857
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 maart 2011, nummer 23/002916-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 359, derde lid, Sv en heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet heeft bekend [slachtoffer] meermalen in het gezicht te hebben "gestompt".
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 20 maart 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 maart 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden."
2.2.3. Uit de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv blijkt dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 359, derde lid, Sv. Deze aanvulling houdt in:
"De bewijsmiddelen
1. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 5 juni 2009, weergegeven onder A in het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
2. Een proces-verbaal van 20 maart 2008 met het nummer 2008080033-1 (doorgenummerde pagina 005 e.v.), in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in de aangifte en verklaring op voormelde datum van [slachtoffer] tegen de verdachte."
2.2.4. De door het Hof onder 1 tot het bewijs gebezigde ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte houdt blijkens het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal in:
"A. Om aangever af te schrikken heb ik vier snelle karatebewegingen achter elkaar uitgevoerd. Als je vier tikken krijgt, schrikt dat wel af.
Ik denk dat ik vier keer aan zijn rechterkant heb geslagen, op dezelfde plek."
2.2.5. Voorts heeft de verdachte blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep aldaar verklaard:
"Toen heb ik hem viermaal tegen de zijkanten van zijn gezicht geslagen. Ik beoefen Kung Fu; deze slagen zijn snel en onverwacht om iemand te verassen. Ik sloeg hem omdat ik hem onberekenend vond.
Het hof neemt waar dat de verdachte demonstreert dat hij een viertal slaande bewegingen maakt met zijn beide, half gesloten handen."
2.3. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid, Sv, is mede afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring.
2.4. Het oordeel van het Hof dat de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend - ook wat betreft het meermalen tegen het gezicht 'stompen' van [slachtoffer] - geeft gelet op de door de verdachte onder 1 tot het bewijs gebezigde in eerste aanleg afgelegde verklaring, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Bij de uitleg van de door de verdachte afgelegde verklaring als inhoudende dat deze de aangever heeft gestompt, heeft het Hof kunnen betrekken dat blijkens zijn eigen waarneming ter terechtzitting de verdachte onder "karatebewegingen" bewegingen "met zijn beide, half gesloten handen" verstaat.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 april 2013.
Conclusie 05‑02‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01857
Mr. Vellinga
Zitting: 5 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,00, subsidiair zes dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 250,00 .Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3, tweede volzin, Sv, hoewel de verdachte het bewezenverklaarde niet ondubbelzinnig heeft bekend:
4.
Aan de verdachte was tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 20 maart 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
5.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 20 maart 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden."
6.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard:
"Toen heb ik hem viermaal tegen de zijkanten van zijn gezicht geslagen. Ik beoefen Kung Fu; deze slagen zijn snel en onverwacht om iemand te verrassen. Ik sloeg hem omdat ik hem onberekenend vond.
(...)
Ik heb hem niet geduwd voordat ik hem sloeg."
Voorts houdt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep in:
"Het hof neemt waar dat de verdachte demonstreert dat hij een viertal slaande bewegingen maakt met zijn beide, half gesloten handelen."
7.
Uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard en het Hof heeft waargenomen kan wel worden afgeleid dat hij heeft bekend het slachtoffer te hebben geslagen maar niet - zoals het Hof heeft bewezenverklaard - dat hij duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft gestompt.
8.
Voor de verdachte gaat het hier om een essentieel verschil. Hij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg immers onder meer verklaard:
lk heb niet met mijn vuist geslagen, want dan ben je niet snel. Ik sloeg met vlakke hand.
(...)
Het klopt niet dat ik op aangever ben afgelopen. Ook klopt het niet dat ik met gebalde vuist heb geslagen.
9.
Nu de verdachte het bewezenverklaarde in hoger beroep niet duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, had het Hof niet kunnen volstaan met louter een opgave van de bewijsmiddelen.1.
10.
Van een kennelijke, in cassatie te herstellen vergissing van het Hof in die zin dat het Hof bij vergissing stompen in plaats van slaan bewezen heeft verklaard is geen sprake. Ter motivering van de opgelegde straf overweegt het Hof immers dat verdachte het slachtoffer een serie stompen in het gezicht heeft gegeven.
11.
Het arrest bevat dus in strijd met het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv niet de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gestoeld. Dit verzuim heeft nietigheid ten gevolg (art. 359 lid 8 Sv).
12.
Het middel slaagt.
13.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑02‑2013