HR, 30-03-2012, nr. 11/05679
ECLI:NL:HR:2012:BW0404
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-03-2012
- Zaaknummer
11/05679
- LJN
BW0404
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW0404, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW0404
ECLI:NL:HR:2012:BW0404, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW0404
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑09‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVGGZ 2012/13 met annotatie van W. Dijkers
NJ 2012/215
RvdW 2012/501
NJB 2012/905
JWB 2012/170
JVggz 2012/13 met annotatie van W. Dijkers
Conclusie 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
BOPZ-zaak; verzoek om ontslag uit ziekenhuis. De wet heeft overschrijding door de rechtbank van de beslistermijn van drie weken (art. 49 lid 9 jo. art. 9 lid 1 Wet BOPZ) niet uitdrukkelijk met nietigheid van de beslissing bedreigd. Geen sprake van schending van een zodanig essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm als bedoeld in art. 79 RO.
11/05679
Mr. F.F. Langemeijer
10 februari 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
Deze Bopz-zaak betreft de herroeping van een voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten(1):
1.1.1. Verzoeker tot cassatie (geboren in 1977, hierna: betrokkene) is op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf van de rechtbank te Arnhem d.d. 17 januari 2011 opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis(2). Hij lijdt aan chronische schizofrenie.
1.1.2. De geneesheer-directeur heeft ingaande 23 maart 2011 aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend(3). Het voorwaardelijke ontslag is reeds op 1 april 2011 ingetrokken(4). Op die datum heeft heropname plaatsgevonden. Betrokkene is op 5 april 2011 overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede, waar hij ten tijde van de in cassatie bestreden beschikking verbleef.
1.1.3. De raadsman heeft namens betrokkene aan de officier van justitie verzocht een beslissing van de rechtbank over de heropname uit te lokken. Bij beschikking van 4 mei 2011 heeft de rechtbank het besluit van 1 april 2011 (gedagtekend 4 april 2011) tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag vernietigd en aan de geneesheer-directeur opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.1.4. Op 26 mei 2011 heeft de fungerend geneesheer-directeur(5) opnieuw een besluit genomen dat strekte tot intrekking van het op 23 maart 2011 verleende voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis. Voor deze beslissing werd als reden opgegeven:
"1. De intrekking van het voorwaardelijk ontslag blijft gehandhaafd, omdat u niet kunt terugkeren naar de Hoge Born en bij het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats is het risico groot dat het opnieuw mis met u zal gaan. Hieronder versta ik dat u dan onvoldoende structuur heeft, u niet in staat bent uw eigen belangen te behartigen en u naar inschatting van uw behandelaars en mij een groot risico loopt weer psychotisch te worden, waarbij gevaar ontstaat dat de reden van de Rechterlijke Machtiging vormt.
2. Mocht er op termijn overgegaan worden tot voorwaardelijk ontslag, dan zullen de voorwaarden duidelijker omschreven worden."
1.2. Bij brief van 9 juni 2011, ingekomen op 14 juni 2011, heeft de raadsman namens betrokkene wederom aan de officier van justitie verzocht een beslissing van de rechtbank over de heropname uit te lokken(6). De officier van justitie heeft de zaak op 20 juni 2011 voorgelegd aan de rechtbank te Arnhem. Op 6 juli 2011 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsman, de officier van justitie, de psychiater mw. Stremler (namens de geneesheer-directeur) en de arts De Mooij (die als eerste geneeskundige het besluit van 26 mei 2011 had genomen) gehoord. Nadien heeft de rechtbank nog kennis genomen van de correspondentie zoals vermeld in de bestreden beschikking onder 1.1.
1.3. In haar beschikking van 28 september 2011 heeft de rechtbank het standpunt van betrokkene opgevat als een verzoek tot vernietiging van het besluit van 26 mei 2011 en tot verlenen van ontslag uit het ziekenhuis, al dan niet onder voorwaarden (zie rov. 3.5.2). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Zij was van oordeel dat sprake is van gevaar, welk gevaar - bij gebreke van een andere instelling die aan betrokkene voldoende structuur kan bieden - niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (rov. 3.5.7 - 3.5.9).
1.4. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld(7). In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel klaagt over vormverzuim en/of schending van het recht, in het bijzonder van art. 47 lid 3 en art. 46 lid 2 Wet Bopz, algemene regels van behoorlijke procesvoering (hoor en wederhoor) en in acht te nemen termijnen. Deze algemene klacht is uitgewerkt in zes onderdelen.
2.2. Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist binnen de wettelijke termijn van drie weken. De overschrijding van de beslistermijn moet volgens de toelichting op deze klacht worden beschouwd als een verzuim dat nietigheid van de bestreden beschikking meebrengt.
2.3. Het middelonderdeel doelt kennelijk op het voorschrift van art. 9, lid 1, tweede volzin, in verbinding met art. 49 lid 9 Wet Bopz. De beslistermijnen in de Wet Bopz(8) houden verband met art. 5 lid 4 EVRM: een ieder, aan wie door arrestatie of detentie de vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij het gerecht, opdat dit spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt indien de detentie onrechtmatig is(9). Deze norm, ontleend aan de 'habeas corpus'-regel uit Angelsaksische rechtsstelsels, is ook opgenomen in andere bepalingen(10). Ik teken hierbij aan dat in de Wet Bopz de rechterlijke toetsing van een vrijheidsbeneming in de regel niet achteraf, maar vooraf geschiedt: de rechter verleent voorafgaand een machtiging tot opneming en verblijf(11). Indien de rechtbank ten aanzien van een reeds opgenomen patiënt de beslistermijn heeft overschreden verleent de geneesheer-directeur aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis, tenzij voortzetting van het verblijf als vrijwillig patiënt gewenst is en de betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe(12).
2.4. Dat de rechtbank in dit geval de beslistermijn van drie weken heeft overschreden blijkt uit haar beschikking en uit de gedingstukken. De beslistermijn verstreek in dit geval op maandag 11 juli 2011. De reden waarom de termijn is overschreden, kan worden afgeleid uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 juli 2011 (blz. 2 en 3): naar aanleiding van het bezwaar van de zijde van betrokkene tegen onvolledigheid van de overgelegde medische stukken heeft de rechtbank de geneesheer-directeur gelegenheid gegeven om stukken na te zenden en aan betrokkene gelegenheid gegeven om daarop te reageren.
2.5. Het niet inachtnemen van deze beslistermijn wordt in de wet niet uitdrukkelijk bedreigd met nietigheid van de beschikking. Mijns inziens valt niet het standpunt vol te houden dat de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm (art. 79 RO): in gevallen waarin de rechter een wettelijke beslistermijn heeft overschreden, heeft de sanctie van nietigheid het bezwaar dat de inhoudelijke beslissing op het verzoek nog verder wordt vertraagd door een cassatie en de daarop volgende behandeling na verwijzing. Ik ben daarom van mening dat het hier gaat om een 'termijn van orde'(13). Dit wil niet zeggen dat een overschrijding van de beslistermijn na een ontslagverzoek steeds zonder rechtsgevolg blijft(14). De slotsom is dat onderdeel 1 niet tot cassatie leidt.
2.6. Onderdeel 2 klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden met betrekking tot een door de rechtbank van de officier van justitie ontvangen brief d.d. 18 augustus 2011. Volgens de klacht is aan betrokkene het bestaan van die brief eerst gebleken uit de thans bestreden beschikking(15). Nu de inhoud van de brief voor betrokkene onbekend is, heeft hij volgens de klacht niet op deze brief kunnen reageren.
2.7. De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel ten nadele van een der partijen niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitspreken (art. 19 Rv). Het tijdstip waarop betrokkene van de brief van 18 augustus 2011 kennis heeft gekregen, blijkt niet uit de beschikking.
2.8. Onderzoek naar het tijdstip waarop betrokkene van die brief kennis heeft gekregen kan m.i. achterwege blijven. Ook wanneer de klacht gegrond zou worden bevonden, mist betrokkene daarbij belang. De in het middelonderdeel bedoelde brief van 18 augustus 2011 omvat slechts één volzin, waarin de officier van justitie de rechtbank laat weten "dat het Openbaar Ministerie van mening is dat de intrekking van het voorwaardelijk ontslag gehandhaafd dient te blijven en derhalve aan [naam betrokkene] geen ontslag wordt verleend." Het gaat derhalve om een simpel persistit bij een eerder ingenomen standpunt waarop betrokkene al heeft kunnen reageren en ook heeft gereageerd; het gaat niet om een nieuw standpunt noch om nieuwe informatie van de zijde van de officier van justitie. Het onderdeel leidt om deze reden niet tot cassatie. Namens betrokkene is op 24 augustus 2011 een brief aan de rechtbank verzonden(16); betrokkene is dus het laatst aan het woord geweest.
2.9. Onderdeel 3 bouwt voort op onderdeel 1 en klaagt dat, toen de beslistermijn van drie weken eenmaal was verstreken, betrokkene ten onrechte niet nogmaals door de rechtbank is gehoord. Ter toelichting op deze klacht is aangevoerd dat de wetgever heeft beoogd dat de rechter een beslissing neemt kort nadat hij de betrokken patiënt persoonlijk heeft gesproken en diens gesteldheid heeft kunnen beoordelen.
2.10. Deze klacht treft geen doel. In de eerste plaats verbindt de wet aan het overschrijden van de wettelijke beslistermijn van drie weken niet het rechtsgevolg dat de mondelinge behandeling moet worden heropend. Er bestaan wel wettelijke bepalingen waarin een heropening van de behandeling wordt voorgeschreven indien de rechtbank een beslistermijn heeft overschreden(17), maar niet voor deze categorie. Die bepalingen lenen zich niet voor analogische toepassing in Bopz-zaken. Een dergelijke sanctie zou averechts kunnen uitpakken, omdat door een heropening van de mondelinge behandeling een inhoudelijke beslissing op het verzoek zou worden vertraagd.
2.11. Voor zover met deze klacht mocht zijn bedoeld dat de rechtbank betrokkene in de gelegenheid had behoren te stellen om de ter zitting van 6 juli 2011 verschafte informatie te actualiseren, gaat het middelonderdeel voorbij aan het feit dat de rechtbank betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld na de zitting op de hem toegezonden (medische) informatie te reageren. Verder was het aan de feitenrechter om te beoordelen of er aanleiding tot heropening van de behandeling was. Het middelonderdeel faalt.
2.12. Onderdeel 4 klaagt dat de rechtbank ten onrechte het ter zitting van 6 juli 2011 gemaakte bezwaar tegen uitstel van de beslissing heeft gepasseerd. Ter toelichting op deze klacht is opgemerkt dat van de zijde van betrokkene al meermalen aan de officier van justitie kenbaar was gemaakt dat deze gehouden was een 'gedegen' dossier aan de rechtbank voor te leggen. Het uitstel van de beslissing teneinde het dossier te laten completeren is eerst bij het sluiten van de mondelinge behandeling besproken en, ondanks het verzet van betrokkene daartegen, toegestaan. Volgens de klacht is die beslissing in strijd met een goede procesorde en met - in het middelonderdeel niet gepreciseerde - wettelijke regels dienaangaande.
2.13. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 juli 2011 (blz. 2) blijkt dat de raadsman heeft betoogd dat de beweerde dreiging of agitatie van betrokkene uit niets bleek. Toen de psychiater hierop antwoordde dat zij kunnen blijken uit de verpleegkundige aantekeningen, waarom weliswaar niet was verzocht maar die zo nodig alsnog konden worden overgelegd, heeft de raadsman bezwaar gemaakt tegen het alsnog overleggen van die aantekeningen. Het is volgens de raadsman "de taak van het OM om het dossier te verstrekken of de taak van het ziekenhuis om dat te doen. Nu dat niet is gebeurd, is de beslissing niet onderbouwd." Na voortgezet debat op dit punt en een korte schorsing heeft de rechtbank uitdrukkelijk toegestaan dat de ontbrekende stukken uit het medisch dossier door het ziekenhuis worden overgelegd aan de raadsman, de officier van justitie en de rechtbank.
2.14. Indien de officier van justitie degene is die het initiatief neemt tot de procedure, moet hij zorg dragen voor het overleggen van bepaalde stukken. Zo schrijft de wet voor dat bij het inleidend verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging tot opneming en verblijf een geneeskundige verklaring in het dossier wordt gevoegd. Indien de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verzoekt, dient hij bovendien een afschrift van het behandelingsplan en van de in art. 37a Wet Bopz bedoelde aantekeningen aan de rechtbank over te leggen(18). Art. 37a schrijft voor dat voor elke patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan. De aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop.
2.15. In dit geval ging het initiatief echter uit van betrokkene zelf. Hij heeft aan de officier van justitie gevraagd een beslissing van de rechter uit te lokken over de heropname in het ziekenhuis. In die situatie is het bijvoegen van de in art. 37a Wet Bopz bedoelde aantekeningen bij het door de officier van justitie in te dienen verzoekschrift niet wettelijk voorgeschreven. Het is even zoeken, maar uit het derde lid van art. 47 volgt dat art. 46 Wet Bopz van overeenkomstige toepassing is. Art. 46 lid 2 bepaalt dat met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof (in dit geval: tot herroeping van het voorwaardelijk gegeven ontslag) voor betrokkene de mogelijkheid open staat de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken overeenkomstig art. 14e, derde en vierde lid. Het derde lid van art. 14e schrijft op zijn beurt voor dat de officier van justitie na ontvangst van het verzoek met de bijbehorende stukken(19) zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter verzoekt. Daarvan wordt mededeling gedaan aan de betrokkene. De toepasselijkverklaring in het vierde lid van art. 14e van het zevende en het negende lid van art. 49 - in het laatstgenoemde artikellid worden artikel 8 en bepaalde voorschriften uit artikel 9 van overeenkomstige toepassing verklaard - brengt voor een geval als dit geen verplichting mee om een afschrift van de in art. 37a bedoelde aantekeningen als bijlage bij het verzoekschrift aan de rechtbank te voegen. Op grond van het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 8 en overigens op grond van art. 22 Rv was de rechtbank wel gerechtigd inlichtingen in te winnen en bescheiden op te vragen, ook met betrekking tot de behandeling van de patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis. Aangezien te verwachten is dat de rechter daarnaar zal vragen, is het wel zo efficiënt de in art. 37a bedoelde aantekeningen meteen bij het verzoekschrift te voegen. Noch de omstandigheid dat dit niet meteen is gebeurd noch het besluit van de rechtbank de behandeling van het verzoek aan te houden teneinde de geneesheer-directeur in de gelegenheid te stellen om nader stukken over te leggen, is in strijd met de wet. Voor het overige is de waardering van de noodzaak tot aanhouding voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De beslissing is ook in het licht van de bezwaren van de raadsman tegen een aanhouding voor dit doel, niet onbegrijpelijk. De klacht faalt.
2.16. Onderdeel 5 is kennelijk gericht tegen rov. 3.5.8, waarin de rechtbank overwoog:
"(...) Voor heropening van het onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de raadsman van betrokkene voldoende gelegenheid heeft gehad om op de overgelegde stukken te reageren. Zijn stelling dat de wettelijke aantekeningen eerst na de zitting zijn aangeleverd en dat deze aantekeningen niet geordend zijn aangeleverd om te kunnen dienen als dragende pijlers voor de intrekkingsbeslissing, kan evenmin tot toewijzing van het verzoek leiden. Bedoelde stukken zijn aanvullend bedoeld en zijn op verzoek van de rechtbank overgelegd om inzicht te verkrijgen in de psychische gezondheidstoestand van betrokkene (...)."
De klacht houdt in dat de raadsman zich noodgedwongen heeft moeten beperken tot een korte beschouwing van hetgeen in die stukken recent en herkenbaar was. Voor het geval de niet door hem besproken pagina's in de ogen van de rechtbank wel relevantie mochten hebben, heeft hij de rechtbank verzocht de mondelinge behandeling te heropenen. Volgens het middel ten onrechte heeft de rechtbank zijn standpunt niet gehonoreerd.
2.17. De maatstaf van art. 19 Rv kwam in alinea 2.7 hiervoor al aan de orde(20). De klacht houdt niet in dat betrokkene niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om zich uit te laten over de nagezonden stukken uit het medisch dossier: hij is daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld en heeft die gelegenheid ook benut, te weten bij brief van 21 juli 2011. Art. 19 Rv noopt niet tot een heropening van de mondelinge behandeling indien een schriftelijke reactie mogelijk is. Voor zover betrokkene of zijn raadsman naast een schriftelijke reactie behoefte had aan een nieuwe mondelinge behandeling om met de vertegenwoordiger van de geneesheer-directeur en/of met het openbaar ministerie een discussie aan te gaan over de relevantie van die gegevens voor de actuele geestelijke gezondheidstoestand van betrokkene, was het aan de feitenrechter om te beoordelen of daartoe voldoende aanleiding bestond. In dit geval heeft de rechtbank daartoe geen reden gezien. Die beslissing is naar behoren met redenen omkleed. Het middelonderdeel faalt.
2.18. Onderdeel 6 is gericht tegen rov. 3.5.6. De rechtbank is in die overweging ingegaan op informatie uit het medisch dossier, voor zover dit aan de rechtbank was overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde stukken dat betrokkene regelmatig 'geladen' was en erg dreigend kon zijn in het contact. De rechtbank noemt het standpunt van betrokkene, dat de beslissing van 26 mei 2011 moet kunnen worden gedragen door de situatie die zich kort vóór die datum heeft voorgedaan, in zijn algemeenheid niet juist.
2.19. De klacht van het middelonderdeel houdt in dat (ook in de redenering van de rechtbank) de actuele situatie relevant is en dient te worden beoordeeld ex nunc. De reden die de rechtbank opgeeft om van dat uitgangspunt af te wijken is volgens de klacht onbegrijpelijk, althans onjuist.
2.20. Voor zover deze klacht al voldoet aan de eisen die de wet aan een cassatiemiddel stelt, berust zij op een onjuiste lezing van de aangevallen overweging en mist zij de door art. 419 Rv vereiste feitelijke grondslag. Gevaar omvat: de kans op dreigend onheil(21). Bij de beoordeling van het gevaar moet worden onderzocht: (i) hoe groot de kans is dat een gevreesd onheil zich zal voordoen en (ii) hoe groot het nadeel is indien dat onheil zich voordoet. Bij de vaststelling van een actueel - op het tijdstip van de beoordeling aanwezig - gevaar mag de beoordelaar rekening houden met de vraag of, en, zo ja, de frequentie waarmee en de wijze waarop, het gevreesde onheil zich in het verleden heeft geopenbaard. Zo kan bijvoorbeeld aan het feit dat een bepaalde patiënt in het verleden blijk heeft gegeven van suïcidepogingen of van onverklaarbare woedeuitbarstingen een gevolgtrekking worden verbonden bij de beantwoording van de vraag of nu dit gevaar aanwezig is. Het moge duidelijk zijn dat, naar mate de feiten verder in het verleden liggen, zij dikwijls minder goed bruikbaar zijn voor een oordeel over het nu aanwezige gevaar, omdat zij door het tijdsverloop hun zeggingskracht hebben verloren of omdat zij door latere ontwikkelingen zijn achterhaald. Dit sluit echter niet uit dat feiten van oudere datum tot het oordeel kunnen bijdragen, bijvoorbeeld indien mede hieruit een bepaald gedragspatroon van de patiënt blijkt.
2.21. Waar in dit geval de rechtbank overweegt dat actuele omstandigheden weliswaar vaak van belang zijn, maar dat niet valt in te zien waarom een intrekking van een voorwaardelijk ontslag niet ook zou kunnen plaatsvinden wanneer het gevaar zich wat langer tevoren dan alleen kort vóór de intrekking heeft gemanifesteerd(22) (rov. 3.5.6), heeft de rechtbank kennelijk het oog op deze maatstaf. De rechtbank heeft de actuele situatie beoordeeld. In ieder geval is de redengeving van de rechtbank op dit punt niet onbegrijpelijk.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie de bestreden beschikking onder 2.1 - 2.4, hier enigszins verkort weergegeven.
2 Dit is een onvoorwaardelijke machtiging; zie art. 15 Wet Bopz. De machtiging had een geldigheidsduur van één jaar. Gelet op HR 24 juni 2011 (LJN: BQ2292), NJ 2011/390 m.nt. S.F.M. Wortmann en HR 14 oktober 2011 (LJN: BR5151), NJ 2011/596 m.nt. S.F.M. Wortmann, moet m.i. worden aangenomen dat betrokkene ook na het verstrijken van de geldigheidsduur van de beschikking van 17 januari 2011 rechtens belang behoudt bij de behandeling van zijn beroep tegen de beslissing van 28 september 2011.
3 Art. 47 lid 1 Wet Bopz.
4 Art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 Wet Bopz.
5 Het besluit is genomen door de eerste geneeskundige; zie art. 1 lid 3 Wet Bopz.
6 Zie ook rov. 3.2.1 en blz. 1 van het proces-verbaal. Betrokkene wenst alleen een beslissing van de rechter over de heropname in het psychiatrisch ziekenhuis. Zijn bezwaren zijn niet gericht tegen de voorwaarden die hem in het kader van het eerdere besluit tot voorwaardelijk ontslag waren opgelegd.
7 Een faxcopie van het (door een advocaat buiten het arrondissement 's-Gravenhage opgestelde) verzoekschrift in cassatie is ingekomen ter griffie op 27 december 2011, met vermelding dat het nog niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim is op 9 januari 2012, derhalve binnen twee weken, hersteld door het alsnog indienen van een verzoekschrift dat wel is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Vgl. HR 10 juli 2009 (LJN: BI0773), NJ 2010/212 m.nt. H.J. Snijders.
8 Zie art. 9 lid 1 voor het geval waarin een voorlopige machtiging is verzocht ten aanzien van een patiënt die al in het ziekenhuis verblijft (drie weken); art. 17 lid 2 voor het geval waarin een machtiging tot voortgezet verblijf is verzocht (vier weken). In geval van overschrijding van de in art. 17 lid 2 Wet Bopz bedoelde beslistermijn kan de rechter hiermee rekening houden bij het vaststellen van de geldigheidsduur van de machtiging: HR 23 februari 1996, NJ 1996/618 m.nt. J. de Boer, rov. 3.5.2.
9 Zie onder meer: EHRM 5 november 2002 (LJN: AP0885), BJ 2003/19 m.nt. J.C.J. Dute.
10 Art. 15 Grondwet en art. 9 lid 4 IVBPR.
11 Dit is anders bij spoedopnamen: daar wordt de patiënt opgenomen op basis van een besluit van de burgemeester tot inbewaringstelling, waarna de rechter een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling kan geven: zie art. 27 Wet Bopz. De rechter beslist in dat geval binnen drie dagen: zie art. 29 lid 3 Wet Bopz.
12 Zie art. 48, lid 1 onder b onder 2, Wet Bopz.
13 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 116. Een beslistermijn als 'termijn van orde' is ook bekend uit andere rechtsgebieden: zie bijv. art. 8:66 Awb (vgl. HR 15 november 1994, NJ 1995/187 m.nt. L.J.J. Rogier) of art. 69 lid 2 Fw (HR 10 mei 1985, NJ 1985/793 m.nt. G).
14 Indien een betrokkene nadeel heeft geleden als gevolg van de termijnoverschrijding kan bijv. op grond van art. 35 lid 1 Wet Bopz een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend.
15 Zie het voorlaatste gedachtestreepje van rov. 1.1.
16 Zie het laatste gedachtestreepje van rov. 1.1.
17 Zie bijv. art. 345 lid 4 Sv. In Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bestond vroeger een bepaling in art. 47 (oud): "Indien er geene uitspraak heeft plaatsgehad uiterlijk drie maanden na het eindigen der pleidooijen en het hooren der conclusien van het openbaar ministerie (...), hebben partijen of eene derzelve de bevoegdheid om te vorderen dat de zaak andermaal worde bepleit".
18 Zie art. 16 lid 4 Wet Bopz.
19 Daarmee is bedoeld: een afschrift van de beslissing van de geneesheer-directeur; zie art. 14e lid 1. Voor zover het verzoek is opgevat als een verzoek om ontslag uit het ziekenhuis, geldt art. 49 lid 3 Wet Bopz: bij het verzoek aan de rechtbank worden gevoegd een afschrift van het oorspronkelijk verzoek alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.
20 Zie ook: HR 25 oktober 2002 (LJN: AE8476), NJ 2002/599; BJ 2002/45.
21 Zie ook de omschrijving van 'gevaar' in art. 1 lid 1 Wet Bopz.
22 Het woord 'manifesteren' betekent in dit verband: 'zichtbaar worden'.
Uitspraak 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
BOPZ-zaak; verzoek om ontslag uit ziekenhuis. De wet heeft overschrijding door de rechtbank van de beslistermijn van drie weken (art. 49 lid 9 jo. art. 9 lid 1 Wet BOPZ) niet uitdrukkelijk met nietigheid van de beslissing bedreigd. Geen sprake van schending van een zodanig essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm als bedoeld in art. 79 RO.
30 maart 2012
Eerste Kamer
11/05679
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ARNHEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 217321/FA RK 11-11486 van de rechtbank Arnhem van 28 september 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Verzoeker tot cassatie (geboren in 1977, hierna: betrokkene) lijdt aan chronische schizofrenie en is, op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf van de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011, opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De geneesheer-directeur heeft ingaande 23 maart 2011 aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend, maar dit ontslag is bij besluit van de geneesheer-directeur van 1 april 2011 - getekend op 4 april 2011 - weer ingetrokken, waarna op 1 april 2011 heropname van betrokkene heeft plaatsgevonden.
(iii) Op 5 april 2011 is betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede, waar hij ten tijde van de in cassatie bestreden beschikking verbleef.
(iv) Namens betrokkene is bij brief van 8 april 2011 aan de officier van justitie op de voet van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 2 Wet Bopz verzocht een beslissing van de rechtbank uit te lokken over de intrekking van het voorwaardelijk ontslag. Nadat de officier van jusitie dit verzoek op 14 april 2011 had doorgeleid aan de rechtbank, heeft de rechtbank bij beschikking van 4 mei 2011 het besluit van 1 april 2011 tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag vernietigd en aan de geneesheer-directeur opgedragen een nieuw besluit te nemen.
(v) 26 mei 2011 heeft de fungerend geneesheer-directeur opnieuw een besluit genomen dat strekte tot intrekking van het op 23 maart 2011 verleende voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis. Voor deze beslissing werd als reden opgegeven:
"1. De intrekking van het voorwaardelijk ontslag blijft gehandhaafd, omdat u niet kunt terugkeren naar de Hoge Born en bij het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats is het risico groot dat het opnieuw mis met u zal gaan. Hieronder versta ik dat u dan onvoldoende structuur heeft, u niet in staat bent uw eigen belangen te behartigen en u naar inschatting van uw behandelaars en mij een groot risico loopt weer psychotisch te worden, waarbij gevaar ontstaat dat de reden van de Rechterlijke Machtiging vormt.
2. Mocht er op termijn overgegaan worden tot voorwaardelijk ontslag, dan zullen de voorwaarden duidelijker omschreven worden."
3.2 Bij brief van 9 juni 2011, ingekomen op 14 juni 2011, is namens betrokkene opnieuw aan de officier van justitie verzocht een beslissing van de rechtbank over de heropname uit te lokken. De officier van justitie heeft de zaak op 20 juni 2011 voorgelegd aan de rechtbank Arnhem. Op 6 juli 2011 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsman, de officier van justitie, de psychiater mw. Stremler (namens de geneesheer-directeur) en de arts De Mooij (die als eerste geneeskundige het besluit van 26 mei 2011 had genomen) gehoord. Nadien heeft de rechtbank nog kennis genomen van de correspondentie zoals vermeld in de bestreden beschikking onder 1.1.
3.3 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene opgevat als een verzoek tot vernietiging van het besluit van 26 mei 2011 en tot verlenen van ontslag uit het ziekenhuis, al dan niet onder voorwaarden (rov. 3.5.2). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Zij was van oordeel dat sprake is van gevaar, welk gevaar - bij gebrek aan het voorhanden zijn van een andere instelling die aan betrokkene voldoende structuur kan bieden - niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis afgewend kan worden (3.5.9).
3.4 Onderdeel 1 van het tegen deze beschikking gerichte middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist binnen de wettelijke termijn van drie weken. Volgens het onderdeel moet overschrijding van die termijn geacht worden te gelden als een verzuim dat wegens de aard van het door de rechtbank geschonden voorschrift nietigheid meebrengt. De termijn waarbinnen de rechtbank had dienen te beslissen strekt immers ertoe dat over de wederrechtelijke vrijheidsbeneming zo snel mogelijk wordt beslist op de dan bestaande toestand waarin betrokkene verkeert, aldus, zakelijk samengevat, het betoog van het onderdeel.
3.5 Het onderdeel faalt. Weliswaar staat vast dat de rechtbank de termijn van drie weken die zij op grond van art. 49 lid 9 in verbinding met art. 9 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz voor het geven van haar beslissing in acht had behoren te nemen, (ruimschoots) heeft overschreden, maar dat brengt geen nietigheid van haar beslissing mee. De Wet Bopz bedreigt deze termijnoverschrijding niet uitdrukkelijk met nietigheid en evenmin kan gezegd worden dat hier sprake is van schending van een zo essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, als bedoeld in art. 79 RO.
Opgemerkt wordt nog dat ten tijde van de bestreden beschikking van wederrechtelijke vrijheidsbeneming van betrokkene geen sprake was, nu hij, na de intrekking van het voorwaardelijk ontslag, krachtens de nog lopende machtiging tot voortgezet verblijf in het ziekenhuis verbleef.
3.6 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.
Beroepschrift 28‑09‑2011
CASSATIEBEROEP inzake VERZOEK EX ART 47.3 jo 46.2 Wet BOPZ
Verzoeker tot cassatie : [betrokkene], wonende te [woonplaats], ziekenhuis Pro Persona, Locatie de Riethorst
Verweerder in cassatie : Officier van Justitie in het arrondissement Arnhem, Postbus 9032 - 6800 EP Arnhem
Verzoeker tot cassatie, de heer [betrokkene], wonende te [woonplaats],
in deze zaak woonplaats kiezende te 6828 KS Arnhem aan de Boulevard Heuvelink 62 ten kantore van advocaat mr. E. Klijn, alsmede te 's‑Gravenhage aan het kantoor van de bij de Hoge Raad ingeschreven advocaat mr. P. Garretsen, Laan van Meerdervoort 33, Postbus 63453, 2502 JL Den Haag, welke voor verzoeker als cassatieadvocaat zal optreden en als zodanig wordt gesteld,
komt hierbij in cassatieberoep tegen de hem betreffende beschikking van de rechtbank Arnhem nummer 217321 / FA RK 11-11486 van 28-09-2011 op een verzoek op grond van art. 47.3 jo 46.2 Wet Bopz, beoordeling van gedwongen heropname na voorwaardelijk ontslag,
wegens verzuim van in acht te nemen vormen en/of schending van het recht, met name artikel 47.3 en 46.2 Wet BOPZ, alsmede de algemene regels van behoorlijke procesvoering, hoor en wederhoor, en in acht te nemen termijnen, en voert de volgende grieven aan:
Grieven + Toelichting:
1.
Ten onrechte heeft de rechtbank niet beslist binnen de wettelijke termijn van 3 weken
Toelichting: Overschrijding van de beslistermijn moet geacht worden te gelden als een verzuim dat nietigheid met zich mee brengt althans waarvoor nietigheid voortvloeit uit de aard van de regel, immers is die termijn niet voor niets zo kort gesteld, het betreft een urgent oordeel over mogelijk wederrechtelijke vrijheidsbeneming en beoogd is de beslissing te kunnen baseren op de dan bestaande gesteldheid en situatie van betrokken verzoeker.
2.
Ten onrechte heeft de rechtbank het principe van hoor en wederhoor niet toegepast
Toelichting: De rechtbank heeft niet aan [betrokkene] of diens raadsman gemeld dat de Officier van Justitie haar een brief dd 18-08-2011 had geschreven; dit is pas gebleken uit de beschikking. De brief was niet door de Officier van Justitie aan [betrokkene] of diens raadsman gezonden. De rechtbank had dit dienen te melden en/of te controleren. De inhoud van de brief is voor [betrokkene] en diens raadsman onbekend gebleven en een reactie op die brief onmogelijk geweest.
3.
Ten onrechte heeft de rechtbank niet [betrokkene] nogmaals gehoord alvorens te beslissen
Toelichting: Het doel van de wettelijke termijn van 3 weken is volgens [betrokkene] tweeledig:
- —
het betreft een urgent oordeel, over vrijheidsbeneming cq dwang welke mogelijk onrechtmatig is
- —
de rechtbank dient te beslissen op basis van de actuele situatie van [betrokkene]
Dit brengt met zich dat de wetgever kennelijk beoogt dat de rechtbank beslist kort nadat zij betrokken verzoeker persoonlijk heeft gesproken en diens gesteldheid heeft kunnen beoordelen en tenminste het moment van beslissen en van het persoonlijk gesprek met betrokken verzoeker vlak bij elkaar ligt. Nu de rechtbank niet heeft beslist binnen die korte termijn maar pas bijna 3 maanden na de zitting waarop zij [betrokkene] had gesproken dient geoordeeld dat een nieuwe zitting vereist was.
4.
Ten onrechte is door de rechtbank het door [betrokkene] ter zitting van 06-07-2011 gemaakte bezwaar tegen uitstellen van de beslissing gepasseerd.
Toelichting: De zitting vond plaats op de laatste dag van de wettelijke beslistermijn.
Zijdens [betrokkene] was met en na het bij het openbaar Ministerie cq de Officier van Justitie in te dienen inleidend verzoekschrift aan die instantie meerdere malen kenbaar gemaakt dat die gehouden is een gedegen dossier aan de rechtbank voor te leggen.
Dit was de rechtbank bekend en is ter zitting uitgebreid onderwerp van bespreking geweest waarbij de rechtbank het standpunt van [betrokkene] onderschreven heeft.
Het uitstel ter overlegging van dossierstukken door OM is echter pas bij het sluiten van de mondelinge behandeling besproken, [betrokkene] heeft zich toen daartegen verzet, maar er is toch zo beslist.
Dit is volgens [betrokkene] in strijd met de goede procesorde en in strijd met de regels welke in zijn belang in de wet zijn vastgelegd.
5.
Ten onrechte stelt de rechtbank dat hetgeen namens [betrokkene] is aangevoerd naar aanleiding van de na de zitting door Pro Persona aangeleverde stukken onvoldoende is geweest om diens standpunt te honoreren.
Toelichting: [betrokkene] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het aan Pro Persona gelegenheid geven alsnog stukken in het geding te brengen. De rechtbank heeft dit toch toegestaan hoewel daarmee de termijn om te beslissen zou worden overschreden, de zitting was immers al op de laatste dag van de beslistermijn.
Vervolgens heeft Pro Persona een grote hoeveelheid papieren (ruim 100 pagina's klein lettertype) handelend over een grote tijdspanne in het geding gebracht waarvan status en betrouwbaarheid onduidelijk was door onder meer het ontbreken van pagina-nummers en door incorrecte doorloop van dateringen en waarvan het doorgronden op waarheid, relevantie en feitelijkheid der aangehaalde gebeurtenissen de mogelijkheden van [betrokkene] te boven ging.
Namens hem is derhalve moeten volstaan met een beschouwing van hetgeen in die stukken recent en herkenbaar was; daarom heeft [betrokkene] in zijn schriftelijk standpunt dd 21-07-2011 aan de rechtbank laten weten dat hij heropening van de zitting cq een nadere mondelinge behandeling wenste indien de niet door hem besproken pagina's naar het oordeel van de rechtbank wel relevantie mochten hebben. (Bijlage 02)
6.
Ten onrechte is de rechtbank blijkens overweging 3.5.6 van oordeel dat het niet zo is dat een beslissing tot intrekking van het verlof moet kunnen worden gedragen door de situatie kort voor de beslissing.
Toelichting: De rechtbank overweegt zelf dat zo'n actuele situatie relevant is en dat de situatie ex nunc dient beoordeeld. Hetgeen wordt overwogen om daarvan af te wijken is onbegrijpelijk althans onjuist.
Het verzoek: Verzoeker vraagt de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Arnhem te vernietigen met zodanige beslissing als de Hoge Raad zal menen te behoren
Raadsman,
Mr. E. Klijn
Advocaat ingeschreven bij de Hoge Raad,
Mr. P. Garretsen
Bijlagen:
- —
Bestreden Beschikking dd 28-09-2011
- —
Standpunt na zitting zijdens [betrokkene] dd 21-07-2011
- —
Proces Verbaal zitting dd 06-07-2011