Met weglating van voetnoten. Vetgedrukt en cursivering als in origineel.
HR, 30-05-2023, nr. 22/02139
ECLI:NL:HR:2023:771
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-05-2023
- Zaaknummer
22/02139
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:771, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑05‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:539
ECLI:NL:PHR:2023:539, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:771
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑12‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0104
NJ 2023/253 met annotatie van J.M. Reijntjes
Uitspraak 30‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Deelneming aan terroristische organisatie, meermalen gepleegd (art. 140a (oud) Sr). Vrijspraak in eerste aanleg. Heeft verdachte deelgenomen aan terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2012:BW5161 en HR:2022:969 m.b.t. ‘deelneming’ aan organisatie a.b.i. art. 140 en 140a Sr. Hof heeft vastgesteld dat verdachte van Al Qaida op het Arabisch Schiereiland identiteitskaart en bedrag van $ 2.500, dat voor straatarm land als Jemen enorm geldbedrag is, heeft ontvangen. Ook in samenhang met oordeel van hof dat verklaring van verdachte dat hij identiteitskaart en geld uit liefdadigheid heeft ontvangen, niet geloofwaardig is, is die vaststelling echter niet toereikend voor oordeel dat verdachte daadwerkelijk aandeel heeft gehad in gedragingen dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met verwezenlijking van binnen Al Qaida op het Arabisch Schiereiland bestaande oogmerk en dus aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor bedoelde betekenis (vgl. over (beperkte) betekenis die in bewijsredenering kan toekomen aan uitblijven van aannemelijke verklaring van verdachte voor - in het licht van tlgd. - relevante omstandigheid HR:2022:1864). Bewezenverklaring is daarom op dat punt ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02139
Datum 30 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022, nummer 22-002979-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw T.M.D. Buruma heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde deelneming door de verdachte aan de terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 28 november 2010 tot en met 10 maart 2020 in plaatsen in Somalië en Jemen heeft deelgenomen aan terroristische organisaties Al-Shabaab en Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (verder AQAP), welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van wapens en/of munitie en/of een voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (nl een granaat) van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie)
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Periode Jemen
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-39, dossier 26 Layton blz. 763 en volgende:
V: Waar ben je daarna naar toe gegaan?
A: Ik ben naar Jemen gegaan. Ik heb eerst gekeken of er iets over mij bekend was. Ik was geschrokken dat ik op een opsporingslijst stond van Nederland. Ik heb toen een tweede fout gemaakt. Ik heb toen met iemand gesproken die ik kende uit Somalië, van Harakat Shabaab. In 2013 waren er al een aantal mensen gevlucht naar Jemen vanuit Harakat Shabaab. Die beloofde mij veiligheid en geld. Ik heb me toen aangesloten bij Al-Qaida in Jemen. Begin december 2019 had Al-Qaida voor mij een Jemenitische identiteitskaart geregeld. Ik heb toen een aantal e-mails gestuurd naar de overheid en naar de ambassade. Ik verbleef toen in hotel in Jemen. Ik heb de overheid verteld dat ik spijt had van wat ik gedaan had en ze vertelden mij dat ik me moest melden in Oman. Vervolgens ben ik door Marechaussee op vliegveld Muscat gebracht in Oman. Vervolgens ben ik op Schiphol aangehouden.
In 2016 ben ik naar Jemen vertrokken. Ik wist dat Al-Quaida in Jemen zat. Ik ben met een vissersboot naar Jemen gegaan. Ik heb ongeveer 1100 dollar voor de reis moeten betalen. [betrokkene 1] , die ik kende uit Somalië, heeft me in contact gebracht met Al-Quaida. Ik zag dat ik op een sanctielijst stond. Tot en met december 2019 hebben zij, Al-Qaida, mij een Jemenitische identiteitskaart en wat geld gegeven. Dat was in de Saoedische valuta 7.500, ongeveer 2.500 Amerikaanse dollar.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-71, dossier 26 Layton blz. 773 en volgende:
In Jemen had ik niets, ik leefde toen van Al-Quaida, zij gaven mij eten en onderdak.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juni 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-345, dossier 26 Layton blz. 821 en volgende:
Ik kwam aan op Mukalla in Jemen. Mukalla was destijds in handen van Al Qaida. Ik denk dat ik drie tot vijf dagen in het hotel heb gezeten. In het hotel heb ik gezien dat ik op een opsporingslijst stond. Jemen lag uit elkaar. Een verantwoordelijke van Al Qaida zou mij helpen. Ik ging naar een ander hotel op rekening van Al Qaida. Verder kwam ik in een huis en daar ben ik een maand gebleven. Het huis was van [betrokkene 2] . Na een maand kwamen ze me halen. In een auto naar Azan (fonetisch) gereden. Ik ben meegenomen naar een dorpje. Ik ben ongeveer twee weken bij een oude man gebleven, bij zijn gezin. Later ben ik naar een stad gebracht, daar heb ik misschien zes maanden gezeten. Ik had een tablet, die had ik gekocht van geld dat ik had gekregen. Na zes maanden ben ik naar een ander stadje gebracht. Ik ben er langer dan twee maanden en minder dan zes maanden gebleven. Eind Ramadan 2017 ben ik naar een dorpje Ma Arib gegaan. Ik ben daar ongeveer een maand gebleven. Daarna naar een ander huis in hetzelfde dorp voor ongeveer een maand. Na een bombardement ben ik naar een ander huis gebracht, daar ben ik zes of acht maanden gebleven. Na het bombardement deed Al Qaida anders tegen mij. Ze dachten dat ik de reden was van het bombardement. Ik kreeg een nep ID kaart. Ik ben naar een hotel gegaan. Ik heb daar gebeld met de AIVD. Na een maand heb ik contact gezocht met de Nederlandse ambassade. Ik ben met de bus naar de grens gegaan.
V: Wat had je bij je op het vliegtuig naar Nederland?
A: geld.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
Ik had uiteindelijk nog ongeveer 200 dollar over toen ik in Jemen aankwam en alles had betaald. Ik ben toen bij een gezin beland en kreeg eten en drinken en een Ipad. Er was geen internet, wel elektriciteit. Ik hoefde niet te betalen om in het gezin te verblijven. Ik kreeg twee keer per dag eten en soms at ik met het hele gezin. Ik heb er niets voor betaald. Ook voor het onderdak niet. U houdt mij voor dat er aanwijzingen zijn dat ik 2000 dollar per jaar zou hebben gekregen. Dat is wat ik ongeveer gebruikte per jaar.
Ik kreeg ongeveer 2500 dollar omdat ik hulp nodig had. Hij gaf mij een ID-kaart van Jemen. Toen heb ik contact opgenomen met de AIVD. Zij adviseerden mij dit tegen niemand te zeggen en even geduld te hebben. Toen zat ik daar ongeveer een maand. Ze deden niet. Ik belde daarom, met de Nederlandse ambassade. Ik zei dat ik maar zat te wachten en voor het hotel ongeveer 30 a 50 euro per dag moest betalen. De ambassade zei dat ik naar Oman moest komen. De reis naar Oman kostte ongeveer 100 tot 150 dollar. Nadat ik de 2500 dollar kreeg, heb ik meer dan een maand in een hotel verbleven. Vanaf de eerste week van december tot en met half of eind februari zat ik in een hotel. Ik at maar een paar keer per dag. Ik was heel zuinig. Voor het hotel gaf ik ongeveer 30 euro per dag uit. De bedragen zijn allemaal 'ongeveer'.
U houdt, mij voor dat mijn contante geld snel geminderd moet zijn. Wat ik over had hebben ze in Oman allemaal afgepakt.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-67, dossier 26Layton blz. 847, houdt onder meer in:
Op 12 maart 2020 deed ik onderzoek naar de naam van verdachte op de Nationale sanctielijst terrorisme. Hiervoor deed ik onderzoek in open bronnen. Ik zag dat de naam van verdachte op de lijst stond. De publicatie in de Staatscourant vond plaats op 20 maart 2016 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het betrof Staatscourant 2016, nummer 15801.
6a. Een geschrift, dossier 26Layton blz. 924 en 925, houdt onder meer in:
Een email-bericht d.d. 16 januari 2020 van verdachte aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt de volgende tekst in:
“Geachte, heer mevrouw.
Mijn onderwerp heeft namelijk te maken met [terrorisme al qaida] ik was aangesloten bij deze groep en ik heb zo erg spijt van daarom wil ik graag nu me aangeven zodat ik een kans krijg om nieuwe normale leven te begine, op dit moment ben ik in jemen en ik hoop van u om zo snel mogelijk antwoord te krijgen van waar moet ik beginnen.
alvast bedankt voor de moeite.
Met vriendelijke groet,
[verdachte] .
Paspoort nummer: [ [001] ]
Tel: [telefoonnummer]
Email: (...)”.
6b. Het is een feit van algemene bekendheid in de zin van art. 339 lid 2 Wetboek van Strafvordering dat het landnummer van Jemen +967 is. Dit gegeven is ook zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis uit algemeen toegankelijke bronnen, zoals Wikipedia, of www.landcode.nl, te achterhalen.
7. Een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 24 juli 2020 houdt in dat op 11 maart 2020 onder verdachte inbeslaggenomen is:
1. 6 x 100 US Dollar
2. 2 x 200 YER
3. 1 x 200 YER
4. 59 x 1000 YER.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in 2016 met een vissersboot vanuit Somalië naar Jemen vertrokken. Daar kwam hij terecht in Mukalla, dat in handen was van Al Qaida, hetgeen hij ook wist. In Jemen verbleef de verdachte in verschillende huizen en bij verschillende personen, zonder daarvoor iets te betalen.
Op 11 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zich had aangesloten bij Al Qaida.
Op 12 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij in Jemen niets had en dat hij leefde van Al Qaida; dat zij hem eten en onderdak gaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ongeveer 6000 dollar had toen hij aankwam in Somalië en dat daarvan nog ongeveer 200 dollar over was toen hij eenmaal aankwam in Jemen. De verdachte heeft vervolgens ongeveer drie jaren in Jemen verbleven. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in Jemen contact had met een persoon die hem een identiteitskaart om te reizen had beloofd en dat deze persoon bovendien geld voor hem regelde.
Uiteindelijk heeft de verdachte van deze persoon in november 2019 ongeveer 2500 dollar ontvangen. De verdachte heeft hierover verklaard dat dit gebruikelijk is in hun cultuur.
Vervolgens heeft de verdachte vanaf de eerste week van december 2019 tot en met half of eind februari 2020 in een hotel verbleven. Via de Nederlandse ambassade in Oman is de verdachte uiteindelijk terug in Nederland gekomen. Bij terugkeer in Nederland is onder verdachte een bedrag van US$ 600 (in 6 coupures van US$ 100) in beslag genomen. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij US$ 2500 heeft ontvangen. De verschafte identiteitskaart en dit, voor een straatarm land als Jemen, enorme bedrag ziet het hof als een beloning voor een door verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie.
De verklaring van verdachte dat hij, zonder aangesloten te zijn bij AQAP en zonder enige wederdienst ten behoeve van AQAP te verlenen uit louter liefdadigheid, zo lang kost en inwoning alsmede een bedrag van US$ 2500 heeft ontvangen en een identiteitskaart om te reizen, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat Jemen geteisterd wordt door een burgeroorlog, buitenlandse inmenging en hongersnoden.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot AQAP, een op het plegen van terroristische misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van AQAP.”
2.3.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(...)
4. Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie.”
- Artikel 140a (oud) Sr:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Oprichters, leiders of bestuurders worden gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Het vierde lid van artikel 140 is van overeenkomstige toepassing.”
2.3.2
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk. (Vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.)
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte van Al Qaida op het Arabisch Schiereiland een identiteitskaart en een bedrag van $ 2.500, dat voor een straatarm land als Jemen een enorm geldbedrag is, heeft ontvangen. Ook in samenhang met het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij die identiteitskaart en dat geld uit liefdadigheid heeft ontvangen, niet geloofwaardig is, is die vaststelling echter niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in gedragingen dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen Al Qaida op het Arabisch Schiereiland bestaande oogmerk en dus aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’ in de onder 2.3.2 bedoelde betekenis (vgl. over de (beperkte) betekenis die in de bewijsredenering kan toekomen aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864). De bewezenverklaring is daarom op dat punt ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2023.
Conclusie 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 140a.1 Sr. Deelneming terroristische organisaties Al-Shabaab in Somalië en Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP) in Jemen. 1a: klacht dat bewezenverklaring feit 1 m.b.t. AQAP i.s.m. art. 341 lid 4 Sv uitsluitend op opgaven vd is aangenomen. 1b: bewijsklacht m.b.t. deelneming aan AQAP. Heeft hof oordeel dat vd aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met verwezenlijking aan AQAP toegeschreven oogmerk mede gelet op UOS toereikend gemotiveerd? Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02139
Zitting 4 april 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 7 juni 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, meermalen gepleegd” en 2. “het met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd en een beslissing genomen met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaring voor zover die betrekking heeft op de deelname aan de terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (hierna: AQAP). Voordat ik de deelklachten bespreek, waarbij ik overigens omwille van de leesbaarheid van deze conclusie zal beginnen met de tweede deelklacht, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof weer.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 28 november 2010 tot en met 10 maart 2020 in plaatsen in Somalië en Jemen heeft deelgenomen aan terroristische organisaties Al-Shabaab en Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (verder AQAP), welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van wapens en/of munitie en/of een voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (nl een granaat) van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie)
5. Deze bewezenverklaring steunt ten aanzien van de terroristische organisatie AQAP op de volgende bewijsmiddelen:
“Periode Jemen
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-39, dossier 26 Layton blz. 763 en volgende:
V: Waar ben je daarna naar toe gegaan?
A: Ik ben naar Jemen gegaan. Ik heb eerst gekeken of er iets over mij bekend was. Ik was geschrokken dat ik op een opsporingslijst stond van Nederland. Ik heb toen een tweede fout gemaakt. Ik heb toen met iemand gesproken die ik kende uit Somalië, van Harakat Shabaab. In 2013 waren er al een aantal mensen gevlucht naar Jemen vanuit Harakat Shabaab. Die beloofde mij veiligheid en geld. Ik heb me toen aangesloten bij Al-Qaida in Jemen. Begin december 2019 had Al-Qaida voor mij een Jemenitische identiteitskaart geregeld. Ik heb toen een aantal e-mails gestuurd naar de overheid en naar de ambassade. Ik verbleef toen in hotel in Jemen. Ik heb de overheid verteld dat ik spijt had van wat ik gedaan had en ze vertelden mij dat ik me moest melden in Oman. Vervolgens ben ik door Marechaussee op vliegveld Muscat gebracht in Oman. Vervolgens ben ik op Schiphol aangehouden. In 2016 ben ik naar Jemen vertrokken. Ik wist dat Al-Quaida in Jemen zat. Ik ben met een vissersboot naar Jemen gegaan. Ik heb ongeveer 1100 dollar voor de reis moeten betalen. [betrokkene 1] , die ik kende uit Somalië, heeft me in contact gebracht met Al-Quaida. Ik zag dat ik op een sanctielijst stond. Tot en met december 2019 hebben zij, Al-Qaida, mij een Jemenitische identiteitskaart en wat geld gegeven. Dat was in de Saoedische valuta 7.500, ongeveer 2.500 Amerikaanse dollar.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-71, dossier 26 Layton blz. 773 en volgende:
In Jemen had ik niets, ik leefde toen van Al-Quaida, zij gaven mij eten en onderdak.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juni 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-345, dossier 26 Layton blz. 821 en volgende:
Ik kwam aan op Mukalla in Jemen. Mukalla was destijds in handen van Al Qaida. Ik denk dat ik drie tot vijf dagen in het hotel heb gezeten. In het hotel heb ik gezien dat ik op een opsporingslijst stond. Jemen lag uit elkaar. Een verantwoordelijke van Al Qaida zou mij helpen. Ik ging naar een ander hotel op rekening van Al Qaida. Verder kwam ik in een huis en daar ben ik een maand gebleven. Het huis was van [betrokkene 2] . Na een maand kwamen ze me halen. In een auto naar Azan (fonetisch) gereden. Ik ben meegenomen naar een dorpje. Ik ben ongeveer twee weken bij een oude man gebleven, bij zijn gezin. Later ben ik naar een stad gebracht, daar heb ik misschien zes maanden gezeten. Ik had een tablet, die had ik gekocht van geld dat ik had gekregen. Na zes maanden ben ik naar een ander stadje gebracht. Ik ben er langer dan twee maanden en minder dan zes maanden gebleven. Eind Ramadan 2017 ben ik naar een dorpje Ma Arib gegaan. Ik ben daar ongeveer een maand gebleven. Daarna naar een ander huis in hetzelfde dorp voor ongeveer een maand. Na een bombardement ben ik naar een ander huis gebracht, daar ben ik zes of acht maanden gebleven. Na het bombardement deed Al Qaida anders tegen mij. Ze dachten dat ik de reden was van het bombardement. Ik kreeg een nep ID kaart. Ik ben naar een hotel gegaan.
Ik heb daar gebeld met de AIVD. Na een maand heb ik contact gezocht met de Nederlandse ambassade, ik ben met de bus naar de grens gegaan.
V: Wat had je bij je op het vliegtuig naar Nederland?
A: geld.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
Ik had uiteindelijk nog ongeveer 200 dollar over toen ik in Jemen aankwam en alles had betaald. Ik ben toen bij een gezin beland en kreeg eten en drinken en een Ipad. Er was geen internet, wel elektriciteit. Ik hoefde niet te betalen om in het gezin te verblijven. Ik kreeg twee keer per dag eten en soms at ik met het hele gezin. Ik heb er niets voor betaald. Ook voor het onderdak niet. U houdt mij voor dat er aanwijzingen zijn dat ik 2000 dollar per jaar zou hebben gekregen. Dat is wat ik ongeveer gebruikte per jaar.
Ik kreeg ongeveer 2500 dollar omdat ik hulp nodig had. Hij gaf mij een ID-kaart van Jemen. Toen heb ik contact opgenomen met de AIVD. Zij adviseerden mij dit tegen niemand te zeggen en even geduld te hebben. Toen zat ik daar ongeveer een maand. Ze deden niet. Ik belde daarom, met de Nederlandse ambassade. Ik zei dat ik maar zat te wachten en voor het hotel ongeveer 30 a 50 euro per dag moest betalen. De ambassade zei dat ik naar Oman moest komen. De reis naar Oman kostte ongeveer 100 tot 150 dollar. Nadat ik de 2500 dollar kreeg, heb ik meer dan een maand in een hotel verbleven. Vanaf de eerste week van december tot en met half of eind februari zat ik in een hotel. Ik at maar een paar keer per dag. Ik was heel zuinig. Voor het hotel gaf ik ongeveer 30 euro per dag uit. De bedragen zijn allemaal 'ongeveer'. U houdt, mij voor dat mijn contante geld snel geminderd moet zijn. Wat ik over had hebben ze in Oman allemaal afgepakt.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-67, dossier 26Layton blz. 847, houdt onder meer in:
Op 12 maart 2020 deed ik onderzoek naar de naam van verdachte op de Nationale sanctielijst terrorisme. Hiervoor deed ik onderzoek in open bronnen. Ik zag dat de naam van verdachte op de lijst stond. De publicatie in de Staatscourant vond plaats op 20 maart 2016 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het betrof Staatscourant 2016, nummer 15801.
6a. Een geschrift, dossier 26Layton blz. 924 en 925, houdt onder meer in:
Een email-bericht d.d. 16 januari 2020 van verdachte aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt de volgende tekst in:
“Geachte, heer mevrouw.
Mijn onderwerp heeft namelijk te maken met [terrorisme al qaida] ik was aangesloten bij deze groep en ik heb zo erg spijt van daarom wil ik graag nu me aangeven zodat ik een kans krijg om nieuwe normale leven te begine, op dit moment ben ik in jemen en ik hoop van u om zo snel mogelijk antwoord te krijgen van waar moet ik beginnen, alvast bedankt voor de moeite.
Met vriendelijke groet,
[verdachte] .
Paspoort nummer: [ [001] ]
Tel: [telefoonnummer]
Email: (...)”.
6b. Het is een feit van algemene bekendheid in de zin van art. 339 lid 2 Wetboek van Strafvordering dat het landnummer van Jemen +967 is. Dit gegeven is ook zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis uit algemeen toegankelijke bronnen, zoals Wikipedia, of www.landcode.nl, te achterhalen.
7. Een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 24 juli 2020 houdt in dat op 11 maart 2020 onder verdachte inbeslaggenomen is:
1. 6 x 100 US Dollar
2. 2 x 200 YER
3. 1 x 200 YER
4. 59 x 1000 YER”
6. Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverwegingen het door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2022 gevoerde verweer met betrekking tot deelname aan de terroristische organisatie AQAP als volgt samengevat en verworpen, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel:1.
“1. Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitaantekeningen – bepleit dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.
De raadsman heeft, hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het verblijf en/of de gedragingen van de verdachte in de gebieden van Al-Shabaab en/of AQAP niet verder zijn gegaan dan ‘burgerschap’. Van voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven kan niet worden gesproken. Uit het dossier blijkt bovendien niet waaruit het aandeel dan wel de ondersteuning van de verdachte in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven heeft bestaan.
[…]
3.1
Terroristische organisaties Al-Shabaab en AQAP
[…]
AQAP
In 2009 besluiten de leden van Al-Qa’ida in Saoedi-Arabië en Jemen te gaan samenwerken onder de vlag van Al-Qa’ida en is het bestaan van AQAP een feit. AQAP staat sinds 19 januari 2010 op de sanctielijst van de VN, vanwege de betrokkenheid bij en banden met Al-Qa’ida, Osama bin Laden en de Taliban. AQAP wordt omschreven als de officiële tak van Al-Qa’ida in Jemen en is inmiddels een van de meest actieve Al-Qa’ida takken ter wereld. Hoewel de meeste aanslagen worden gepleegd op Jemenitisch grondgebied, kent AQAP een internationale strategie. De in 2015 gepleegde en door AQAP opgeëiste aanslag op het kantoor van Charlie Hebdo in Parijs is hiervan een bekend voorbeeld. AQAP heeft een mondiale en lokale gewelddadige, salafistische agenda en wenst daarnaast samen met Al-Qa’ida een kalifaat op te richten. Dat tracht ze te doen door de vereniging van de staten op het Arabisch Schiereiland. De VS en andere Westerse landen worden door AQAP als de grootste vijanden van de islam beschouwd. AQAP geldt als middel om de Jemenitische politieke elite te ondermijnen en om financiële en militaire winst te behalen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat bij zowel AQAP als Al-Shabaab sprake is van een samenwerkingsverband met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a Sr, zodat beide organisaties kunnen worden aangemerkt als organisaties die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk hebben. Deelname aan deze organisaties heeft derhalve te gelden als deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr, hetgeen overigens niet door het Openbaar Ministerie en de verdediging is betwist.
3.2
Deelname en/of voorbereidingshandelingen van de verdachte
[…]
Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP)
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in 2016 met een vissersboot vanuit Somalië naar Jemen vertrokken. Daar kwam hij terecht in Mukalla, dat in handen was van Al Qa’ida, hetgeen hij ook wist. In Jemen verbleef de verdachte in verschillende huizen en bij verschillende personen, zonder daarvoor iets te betalen.
Op 11 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zich had aangesloten bij Al-Qaida. Op 12 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij in Jemen niets had en dat hij leefde van Al-Qaida; dat zij hem eten en onderdak gaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ongeveer 6000 dollar had toen hij aankwam in Somalië en dat daarvan nog ongeveer 200 dollar over was toen hij eenmaal aankwam in Jemen. De verdachte heeft vervolgens ongeveer drie jaren in Jemen verbleven. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in Jemen contact had met een persoon die hem een identiteitskaart om te reizen had beloofd en dat deze persoon bovendien geld voor hem regelde.
Uiteindelijk heeft de verdachte van deze persoon in november 2019 ongeveer 2500 dollar ontvangen. De verdachte heeft hierover verklaard dat dit gebruikelijk is in hun cultuur. Vervolgens heeft de verdachte vanaf de eerste week van december 2019 tot en met half of eind februari 2020 in een hotel verbleven. Via de Nederlandse ambassade in Oman is de verdachte uiteindelijk terug in Nederland gekomen. Bij terugkeer in Nederland is onder verdachte een bedrag van US$ 600 (in 6 coupures van US$ 100) in beslag genomen. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij US$ 2500 heeft ontvangen. De verschafte identiteitskaart en dit, voor een straatarm land als Jemen, enorme bedrag ziet het hof als een beloning voor een door verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie.
De verklaring van verdachte dat hij, zonder aangesloten te zijn bij AQAP en zonder enige wederdienst ten behoeve van AQAP te verlenen uit louter liefdadigheid, zo lang kost en inwoning alsmede een bedrag van US$ 2500 heeft ontvangen en een identiteitskaart om te reizen, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat Jemen geteisterd wordt door een burgeroorlog, buitenlandse inmenging en hongersnoden.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot AQAP, een op het plegen van terroristische misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van AQAP.”
De tweede deelklacht van het middel
7. De tweede deelklacht houdt in dat het bewezenverklaarde deelnemen aan de terroristische organisatie AQAP niet uit de inhoud van de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans ontoereikend is gemotiveerd, mede nu het hof heeft verzuimd de redenen op te geven waarom het is afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
8. Daartoe voeren de stellers van het middel aan dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het aan AQAP toegeschreven oogmerk. Volgens de stellers van het middel volgt dit niet uit het feit dat de verdachte geld en een identiteitsbewijs van AQAP heeft gekregen, aangezien nergens uit blijkt waarvoor de verdachte het geld en het identiteitsbewijs heeft ontvangen. De verdachte kan dit ook hebben gekregen uit liefdadigheid of als een tegenprestatie voor een nog te leveren bijdrage aan AQAP, aldus de stellers van het middel.
9. De bewezenverklaring van feit 1 is toegesneden op art. 140a Sr. Dit artikel luidt, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
11. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van deelneming aan een organisatie in de zin van art. 140 en 140a Sr volgens vaste rechtspraak alleen sprake is wanneer de betrokkene (i) behoort tot het samenwerkingsverband en (ii) een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.3.
12. Het hof heeft blijkens de bewijsvoering onder meer vastgesteld dat de verdachte zich in Jemen heeft aangesloten bij Al Qaida, daar ongeveer drie jaren heeft verbleven en gedurende die periode leefde van Al Qaida. Al Qaida gaf hem eten, onderdak, een Jemenitische identiteitskaart en een geldbedrag van ongeveer 2.500 US Dollar. Het hof heeft de door AQAP verschafte identiteitskaart en het geschonken geldbedrag aangemerkt als een beloning voor een door de verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie. Het hof heeft de verklaring van de verdachte, die inhoudt dat hij dit geldbedrag louter uit liefdadigheid heeft ontvangen, zonder enige wederdienst te hebben verricht ten behoeve van AQAP, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat Jemen geteisterd wordt door een burgeroorlog, buitenlandse inmenging en hongersnoden.
13. Het op deze vaststellingen en overwegingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte (i) heeft behoord tot AQAP en daarnaast (ii) een aandeel heeft gehad in gedragingen die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof hetgeen door de verdediging is aangevoerd, dat in de kern niet meer inhoudt dan dat de gedragingen van de verdachte niet verder gaan dan burgerschap en dat AQAP de verdachte drie jaar lang heeft onderhouden kan worden verklaard door liefdadigheid, gemotiveerd heeft verworpen door te overwegen dat dit ongeloofwaardig is omdat het een feit van algemene bekendheid is dat Jemen geteisterd wordt door een burgeroorlog, buitenlandse inmenging en hongersnoden. Daarmee heeft het hof voldaan aan de motiveringsplicht die voortvloeit uit art. 359 lid 2 Sv.
14. De tweede deelklacht faalt.
De eerste deelklacht van het middel
15. De eerste deelklacht luidt dat het bewezenverklaarde deelnemen aan de terroristische organisatie AQAP in strijd met art. 341 lid 4 Sv uitsluitend op de opgaven van de verdachte is aangenomen.
16. Art. 341 lid 4 Sv luidt:
“Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte.”
17. Het middel mist feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat de bewezenverklaring van feit 1 met betrekking tot de terroristische organisatie AQAP uitsluitend is gebaseerd op de opgaven van de verdachte. Het hof heeft immers ook andere bewijsmiddelen voor het bewijs van dit feit gebruikt. Zoals bij de bespreking van de tweede deelklacht is gebleken, is – naast de opgaven van de verdachte – vooral bewijsmiddel 7 (een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) belangrijk voor de bewijsconstructie van het hof. Hieruit blijkt dat op 11 maart 2020 bij aankomst van de verdachte in Nederland onder hem een bedrag van 600 US Dollar in beslag is genomen, hetgeen volgens het hof een bevestiging oplevert voor de verklaring van de verdachte dat hij 2.500 US Dollar heeft ontvangen. Deze omstandigheid is relevant voor de bewezenverklaring, aangezien – zoals in het voorgaande al aan de orde kwam – het hof het ontvangen geldbedrag heeft aangemerkt als een beloning voor de door de verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie. Het hof heeft deze omstandigheid dus betrokken bij zijn oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan AQAP.
18. De bewezenverklaring is daarmee niet in strijd met art. 341 lid 4 Sv uitsluitend op de opgaven van de verdachte aangenomen. De eerste deelklacht faalt eveneens.
Slotsom
19. Het middel faalt in al zijn onderdelen en de eerste deelklacht kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover dat betrekking heeft op de deelname aan de terroristische organisatie AQAP en in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering van dit feit, ligt afdoening van de tweede deelklacht met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering minder in de rede.4.
20. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑04‑2023
Zie o.a. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:970, NJ 2022/362, m.nt. N. Jörg, r.o. 2.4.3; HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413, NJ 2018/73, m.nt. T. Kooijmans, r.o. 3.5; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5178, NJ 2012/658, m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.3 en HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225, m.nt. J. de Hullu, r.o. 5.3.
HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, r.o. 2.5.
Beroepschrift 29‑12‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van mr. T.M.D. Buruma en mr. F.T.C. Dölle
In de zaak van:
[verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ([land]), verzoeker tot cassatie van het op 7 juni 2022 door het Gerechtshof Den Haag te zijner laste gewezen arrest onder parketnummer 22-002979-21, die voor deze zaak domicilie kiest bij zijn raadsvrouwen op de Linnaeusstraat 2-A (1092 CK) te Amsterdam en hen nadrukkelijk machtigt tot het indienen van het navolgende middel.
Middel
Het recht — in het bijzonder de artikelen 140a Sr, 341 lid 4, 350, 358, 359 en art. 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof deelname aan een terroristische organisatie bewezen heeft verklaard terwijl
(deelklacht I) het bewezenverklaarde deelnemen aan de terroristische organisatie AQAP in strijd met artikel 341 lid 4 Sv uitsluitend op de opgaven van verzoeker is aangenomen.
(deelklacht II) het bewezenverklaarde deelnemen aan de terroristische organisatie AQAP niet uit de inhoud van de bewijsvoering kan worden afgeleid, althans ontoereikend gemotiveerd is, mede nu het Hof in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het op dit punt is afgeweken van de namens verzoeker ingenomen uitdrukkelijke onderbouwde standpunten.
Toelichting
1.
Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat hij ‘op tijdstippen in de periode van 28 november 2010 tot en met 10 maart 2020 in plaatsen in Somalië en Jemen heeft deelgenomen aan de terroristische organisaties Al-Shabaab en Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (verder AQAP) welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven […].’ Er is aldus sprake van een cumulatieve bewezenverklaring van deelname aan twee terroristische organisaties in opeenvolgende periodes.
2.
Onder 2 is voorts bewezenverklaard dat verzoeker in de periode van 1 november 2010 tot en met medio april 2016 in Somalië voorbereidings- of bevorderingshandelingen voor terroristische misdrijven pleegde. Hij is vrijgesproken van het plegen van dergelijke voorbereidings- of bevorderingshandelingen in Jemen in de periode na 2016.
3.
Dit middel keert zich met twee klachten tegen de bewezenverklaring voor deelname aan de terroristische organisatie AQAP in de periode vanaf 2016. Verzoeker heeft belang bij deze klacht, ook indien de veroordeling voor deelname aan Al Shabaab blijft staan. In eerste aanleg is verzoeker vrijgesproken van deelname aan AQAP; de in hoger beroep opgelegde hogere straf reflecteert dat hij in hoger beroep voor deelname aan twee organisaties is veroordeeld. Bovendien zou een veroordeling voor uitsluitend Al Shabaab tot 2016 een andere weging van het actuele gevaar meebrengen dan een veroordeling tot 2020, wat van belang is voor de te verwachten nationaliteitsprocedure alsmede eventuele procedures rondom de plaatsing op de sanctielijst.
Deelklacht I
4.
Het Gerechtshof is tot een bewezenverklaring gekomen voor deelname aan de terroristische organisatie AQAP. Daartoe heeft het in het bewijsmiddelenoverzicht onder het kopje ‘periode Jemen’ vier verklaringen van verzoeker, een e-mail die verzoeker had gestuurd, een procesverbaal dat verzoeker op de sanctielijst stond en inbeslaggenomen gelden opgenomen (p. 8 e.v. bijlage arrest).
5.
Art. 341, vierde lid, Sv luidt:
‘Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte’.
Blok en Besier menen dat de reden voor het voorschrift van art. 341, vierde lid, Sv moet worden gezocht ‘in de vrees, dat sommige verdachten te goeder trouw zich aan een niet door hen begaan en misschien zelfs in het geheel niet bestaand strafbaar feit schuldig zullen bekennen, iets wat als ziekteverschijnsel bij sommige geestesstoornissen voorkomt, en dat andere dit tegen beter weten zullen doen, ten einde zelf in de gevangenis onderdak te vinden of om anderen aan straf te onttrekken.’1. Kortom, dit bewijsminimum dient bij uitstek ervoor een kwetsbare verdachte — zoals verzoeker met een IQ van 64 — tegen zichzelf te beschermen.
6.
Hoewel het vaste rechtspraak is dat de bewijsminima op de tenlastelegging in zijn geheel zien, moet — bij een cumulatieve tenlastelegging als deze — voor elke deelname aan een aparte terroristische organisatie aan de bewijsminima zijn voldaan. De bewezenverklaring van deelname aan AQAP is uitsluitend op de verklaring van verzoeker gebaseerd. Het Gerechtshof heeft blijkens het arrest het aantreffen van 600 dollar als steunbewijs aangenomen (p. 15 arrest). Dit biedt echter onvoldoende concrete steun aan de verklaring van verzoeker inzake zijn vermeende deelname aan een terroristische organisatie in Jemen, nu de rechtstreekse betrokkenheid van verzoeker bij het ten laste gelegde hieruit niet volgt. Dat het geld afkomstig zou zijn van AQAP is immers uitsluitend op zijn eigen verklaring gebaseerd.
7.
De bewijsvoering is kortom in strijd met art. 341, vierde lid, Sv. Nu het bewijs dat verzoeker het ten laste gelegde feit heeft begaan, uitsluitend is aangenomen op de opgaven van verzoeker.
Deelklacht II
8.
Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat verzoeker van 2010 tot en met 2016 in Somalië woonde en dat hij in 2016 naar Jemen is gegaan en daar tot 2020 heeft gewoond. Ten aanzien van de periode in Jemen heeft het Gerechtshof vastgesteld dat verzoeker bij verschillende personen verbleef in Mukalla dat in handen van AQAP was, zonder daarvoor te betalen. Verzoeker heeft bij de politie verklaard dat hij zich had aangesloten bij Al-Qaida en dat hij in Jemen niets had en leefde van Al Qaida; dat zij hem eten en onderdak gaven. In 2019 heeft verzoeker ongeveer 2500 dollar ontvangen en een identiteitskaart (p. 14–15). Het Hof overweegt vervolgens:
‘De verschafte identiteitskaart en dit, voor een straatarm land als Jemen, enorme bedrag ziet het hof als een beloning voor een door verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie.’
(p. 15).
9.
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een terroristische organisatie moet worden bewezenverklaard dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van plegen van terroristische misdrijven (vgl. HR 14 maart 2017, NJ 2018, 73).
10.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verzoeker een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het aan AQAP toegeschreven oogmerk. Dit kan ook niet worden gebaseerd op de conclusie dat verzoeker een financiële vergoeding en identiteitsbewijs heeft ontvangen, nu nergens uit blijkt waarvoor verzoeker dit zou hebben ontvangen. Dat dit een beloning is voor een verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie is speculatie. Ook als de verklaring van verzoeker zelf -dat hij louter liefdadigheid ontving- aan de kant wordt geschoven zijn er immers andere verklaringen mogelijk, waarmee geen wezenlijke bijdrage aan het oogmerk terroristische misdrijven te plegen is verleend. Mogelijk was het de bedoeling dat verzoeker in de toekomst een bijdrage zou gaan verlenen, maar is hij vertrokken voordat hij hiertoe overging; mogelijk wilde AQAP geen Europeanen in Jemen meer en heeft men uit politieke overwegingen verzoeker geholpen het land te verlaten, zonder dat hiermee het oogmerk misdrijven te plegen werd ondersteund. Mogelijk was dit nog een vergoeding voor activiteiten in Somalië in de periode 2010–2016.
11.
Het ontvangen van gelden en een identiteitsbewijs is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende om van deelname aan een terroristische organisatie te spreken.
12.
Door de verdediging was bovendien naar voren gebracht:
- ‘1.
Hoe kan het nou dat client zo lang als buitenlander heeft gewoond in al Shahaab en AQAP gebied, zich naar eigen zeggen niet heeft aangesloten, niet heeft gevochten, en daar gewoon getolereerd werd. Jazelfs, geholpen werd.
- 2.
Bij een willekeurige derde zou dat misschien inderdaad wat moeilijk te begrijpen zijn. Dit zijn immers toch geen groeperingen die zoiets zomaar toestaan? Daar gewoon wonen. Als buitenlander. En je afzijdige houden van de strijd?
- 3.
Cliënt is echter geen willekeurige derde. Hij heeft namelijk een totaal IQ van 64. En dan is het al een stuk makkelijker te begrijpen dat ze hem met rust lieten. ‘He is harmless’, zo gezegd.
- 4.
Een slimme buitenlander met leiderschapscapaciteiten, die zich niet wil aansluiten en niet wil vechten? ‘Dat is raar. Daar moeten we misschien wat mee. Dat is misschien zelfs een spion.’ Zal men denken.
- 5.
Maar cliënt? ‘Die kan je er gerust laten wonen. Die kan geen kwaad.’
- 6.
Dat cliënt een laag IQ heeft, dat merk je al heel snel als je met hem praat. Dat lezen we ook in de rapportages in deze zaak. Zo vermoedelijk ook leden van al Shabaab en AQAP die besloten om hem er dan maar te laten wonen.’ (p. 1)
[…]
- 72.
Dat client moet worden vrijgesproken geld a fortiori voor de deelneming aan AQAP.
- 73.
De rechtbank stelt terecht vast dat het enige bewijs voor genoemde deelneming bestaat uit de verklaring van client zelf. Er is derhalve sprake van onvoldoende wettig bewijs (HR NJ 2018/297, HR NJ 2018/298)
- 74.
daarnaast geldt echter dat uit het dossier niet blijkt waaruit het aandeel zou hebben bestaan, dan wel de ondersteuning in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
- 75.
Ook daarom dient client te worden vrijgesproken voor deelneming aan AQAP.
- 76.
[….]’
13.
Deze verweren kunnen niet anders worden beschouwd dan als standpunten die duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren zijn gebracht. Het Hof is hiervan afgeweken zonder in het bijzonder de redenen op te geven die hiertoe hebben geleid. Ook hierom is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mrs. T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, advocaten te Amsterdam, die verklaren daartoe door cliënt bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Mr. T.M.D. Buruma
Mr. F.T.C. Dölle
Amsterdam, 29 december 2022
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑12‑2022
Punt 8 AG Keulen, 27 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:482 en A.J. Blok en L. Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces, Haarlem 1925, deel II, p. 141.