HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:382, r.o. 2.3 en 2.4.
HR, 28-02-2017, nr. 15/02420
ECLI:NL:HR:2017:336
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
15/02420
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:336, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:101, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:101, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:336, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑05‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/244 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2017-0134
NbSr 2017/117
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen hennepteelt (als medehuurder van het pand). HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:716 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. medeplegen. De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen.
Partij(en)
28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02420
LBS/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 mei 2015, nummer 23/004792-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde "medeplegen" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 26 juli 2007 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1] ) een hoeveelheid van ongeveer 848 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007161214-1 van 30 juli 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 4 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als verklaring van verbalisanten:
Op 26 juli 2007 betraden wij, vergezeld van twee medewerkers van het SEON en een medewerker van het NUON de woning aan de [a-straat 1] te Amstelveen.
Bij binnenkomst zag ik, 1e verbalisant, een vrouw de trap afkomen. Ik vroeg haar of zij in de woning woonde. Zij stemde hier mee in.
Ik, 2e verbalisant, liep naar de eerste verdieping en zag dat er zich daar een hennepplantage bevond. Hierop heb ik, 1e verbalisant, de vrouw aangehouden, die later bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende [a-straat 1] , [woonplaats] .
Wij zagen dat de slaapkamer aan de achterzijde van de eerste verdieping was ingericht als hennepplantage. Wij zagen dat in de ruimte, na latere telling, 436 hennepplanten stonden waarboven zogenaamde assimilatielampen hingen.
Op de zolder, tweede verdieping, zagen wij een ruimte die was ingericht als hennepplantage. Wij zagen namelijk dat in deze ruimte, na latere telling, 412 hennepplanten stonden waarboven zogenaamde assimilatielampen hingen. Alle goederen met betrekking tot de hennepplantage zijn inbeslaggenomen.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2007161214-3 van 26 juli 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 9 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als verklaring van verdachte:
Ik ben sinds oktober vorig jaar in Nederland. Ik ben samen met mijn vriend gekomen; hij heet [betrokkene 1] . Ik woon al sinds ongeveer maart 2007 op de [a-straat 1] , meestal alleen met mijn vriend. Er zijn wat Nederlandse mensen. Die geven ons 2000,- euro per maand om daar te wonen. We moeten het schoon houden. Ongeveer een maand nadat wij in de woning zijn gaan wonen, zijn ze begonnen met bouwen. Ik weet niet hoe lang het duurde voor dat de plantage op gebouwd was. Er kwamen vaak mensen om de planten water te geven. Ik wist niet wat er stond, maar ik dacht dat het wel iets met drugs te maken had. Mijn vriend regelde alle geldzaken.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2007161214-9 van 26 juli 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 20 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, onder meer in als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] :
Ik ben samen met mijn vriendin naar Nederland gekomen vorig jaar. Het huurcontract van de woning is 1 maart 2007 ingegaan.
Ik heb een Nederlandse blanke man, genaamd [betrokkene 2] , leren kennen. Ik vertelde hem dat ik wel een huis wilde hebben in Nederland. Hij zei vervolgens dat hij mij kon helpen. Ik ontmoet hem nooit. Hij komt overdag als ik weg ben. Hij laat geld achter op de tafel. [betrokkene 2] heeft voor mij een huis gezocht bij [betrokkene 3] in Amstelveen. Ik ben gaan kijken bij het huis samen met mijn vriendin. Daarna ben ik naar [betrokkene 3] zijn huis gegaan en daar hebben we het huurcontract ingevuld. Van [betrokkene 2] moest ik een andere naam opgeven dan mijn eigen naam. [betrokkene 2] zei namelijk als ik mijn eigen Bulgaarse naam op zou geven, dan zou ik geen huis krijgen. Ik heb toen op het huurcontract de naam van [betrokkene 4] , geboren [geboortedatum] 1979. Ik heb dit huurcontract getekend samen met [betrokkene 3] en ik wist dat ik iets tekende zonder mijn eigen naam. Ik heb een maand huur betaald en een maand borg. Het geld had ik van [betrokkene 2] gekregen. Ik kon de woonkamer gebruiken en een slaapkamer op de eerste verdieping. Ik kwam er wonen op 1 mei en toen was alles reeds al verbouwd. Ik mocht op de achterkamer en op de zolder niet komen. Men kwam overdag en ik moest voor acht uur 's ochtends weg zijn en kon 's avonds na zes of zeven uur weer thuis komen. Als [betrokkene 2] in de woning was en de huur moest betaald worden dan legde [betrokkene 2] het geld op tafel. [betrokkene 2] heeft de elektriciteit aangevraagd op naam van [betrokkene 4] . Ik kreeg € 2000,- van [betrokkene 2] en daarvan moest ik de huur en alle rekeningen betalen die binnenkwamen.
4. Een geschrift, zijnde een rapport van de politie Amsterdam-Amstelland Dienst Regionale Recherche, in de zaak contra de verdachte [verdachte], verdacht van overtreding van de Opiumwet. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als verklaring van ing. P.H. Walinga, vast gerechtelijk deskundige:
Na de beoordeling van het uiterlijk werd het materiaal onderzocht met behulp van een van de hieronder genoemde methoden: gaschromatografie met massa-selectieve detectie.
Omschrijving van het materiaal en identiteit: zes bovengrondse plantendelen met vrouwelijke bloemen, vers gewicht 61,4 g, droog gewicht 12,5 g. Is hennep. Hennep is vermeld op lijst 2 behorende bij de Opiumwet."
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De verdachte heeft volgens haar verklaring bij de politie, afgelegd op 26 juli 2007, samen met haar vriend [betrokkene 1] , omstreeks maart 2007 een woning betrokken aan de [a-straat 1] in Amstelveen. Twee niet bij name aangeduide mensen hadden hen gevraagd een huis te huren waarbij zij huur en onkosten zouden betalen en iets zouden gaan bouwen in de woning. Verdachte en [betrokkene 1] kregen maandelijks contant € 2000,- In de woning kwamen regelmatig mensen over de vloer om de 'planten' water te geven. De verdachte heeft voorts verklaard dat 'ze' de ruimte (naar het hof begrijpt: de ruimten waar zich hennepplanten bevonden) hadden afgesloten. De zolder was met houten planken afgesloten en de deur op de eerste verdieping was ook afgesloten. De verdachte wist naar eigen zeggen niet wat er stond, maar dacht dat het wel iets met drugs te maken zou hebben (Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 26 juli 2007, dossierpagina 9 e.v).
In de woning werd door de politie op 26 juli 2007 een hennepkwekerij aangetroffen met daarin ongeveer 848 hennepplanten.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde verklaring van de verdachte, bezien in samenhang (...) met de te bezigen overige bewijsmiddelen, minstgenomen sprake is van voorwaardelijke opzet op het medeplegen van het telen van de in de tenlastelegging bedoelde hoeveelheid hennepplanten. De verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de door haar en [betrokkene 1] gehuurde woning hennep zou worden geteeld. Door het niettemin (blijven) huren en ter beschikking (blijven) stellen van haar woning heeft zij hieraan een dusdanig significante bijdrage geleverd dat van medeplegen sprake is."
2.3.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017.
Conclusie 10‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen hennepteelt (als medehuurder van het pand). HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:716 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. medeplegen. De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen.
Nr. 15/02420 Zitting: 10 januari 2017 (bij vervroeging) | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 mei 2015 door het gerechtshof Amsterdam ter zake van “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk is, omdat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep, dat sprake is van medeplegen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 26 juli 2007 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1]) een hoeveelheid van ongeveer 848 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
3.3.
De gebezigde bewijsmiddelen vermelden dat:
- op 26 juli 2007 in een woning aan de [a-straat 1] te Amstelveen op de eerste en de tweede verdieping een hennepplantage is aangetroffen bestaande uit ongeveer 848 hennepplanten. De politie zag de bewoonster, naar later bleek de verdachte, de trap afkomen (bewijsmiddel 1).- de verdachte het volgende heeft verklaard:
“Ik ben sinds oktober vorig jaar in Nederland. Ik ben samen met mijn vriend gekomen; hij heet [betrokkene 1]. Ik woon al sinds ongeveer maart 2007 op de [a-straat 1], meestal alleen met mijn vriend. Er zijn wat Nederlandse mensen. Die geven ons 2000,= euro per maand om daar te wonen. We moeten het schoon houden. Ongeveer een maand nadat wij in de woning zijn gaan wonen, zijn ze begonnen met bouwen. Ik weet niet hoe lang het duurde voor dat de plantage opgebouwd was. Er kwamen vaak mensen om de planten water te geven. Ik wist niet wat er stond, maar ik dacht dat het wel iets met drugs te maken had. Mijn vriend regelde alle geldzaken.” (bewijsmiddel 2)
- de vriend van de verdachte, medeverdachte [betrokkene 1], de volgende verklaring heeft afgelegd:
“Ik ben samen met mijn vriendin naar Nederland gekomen vorig jaar. Het huurcontract van de woning is 1 maart 2007 ingegaan.
Ik heb een Nederlandse blanke man, genaamd [betrokkene 2], leren kennen. Ik vertelde hem dat ik wel een huis wilde hebben in Nederland. Hij zei vervolgens dat hij mij kon helpen. Ik ontmoet hem nooit. Hij komt overdag als ik weg ben. Hij laat geld achter op de tafel. [betrokkene 2] heeft voor mij een huis gezocht bij [betrokkene 3] in Amstelveen. Ik ben gaan kijken bij het huis samen met mijn vriendin. Daarna ben ik naar [betrokkene 3] zijn huis gegaan en daar hebben we het huurcontract ingevuld. Van [betrokkene 2] moest ik een andere naam opgeven dan mijn eigen naam. [betrokkene 2] zei namelijk als ik mijn eigen Bulgaarse naam op zou geven, dan zou ik geen huis krijgen. Ik heb toen op het huurcontract de haam van [betrokkene 4], geboren [geboortedatum] 1979. Ik heb dit huurcontract getekend samen met [betrokkene 3] en ik wist dat ik iets tekende zonder mijn eigen naam. Ik heb een maand huur betaald en een maand borg. Het geld had ik van [betrokkene 2] gekregen. Ik kon de woonkamer gebruiken en een slaapkamer op de eerste verdieping. Ik kwam er wonen op 1 mei en toen was alles reeds al verbouwd. Ik mocht op de achterkamer en op de zolder niet komen. Men kwam overdag en ik moest voor acht uur ‘s ochtends weg zijn en kon ‘s avonds na zes of zeven uur weer thuis komen. Als [betrokkene 2] in de woning was en de huur moest betaald worden dan legde [betrokkene 2] het geld op tafel. [betrokkene 2] heeft de elektriciteit aangevraagd op naam van [betrokkene 4]. Ik kreeg € 2000 van [betrokkene 2] en daarvan moest ik de huur en alle rekeningen betalen die binnenkwamen.” (bewijsmiddel 3)
3.4.
Het verkort arrest bevat de volgende bewijsoverweging van het hof:
“Nadere bewijsoverweging
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat de onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het telen van de hennepplanten wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integraal vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de in haar woning aanwezige hennepplanten. (…)
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt hetgeen door de advocaat-generaal en de raadsvrouw is aangevoerd ten aanzien van het primair tenlastegelegde en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft volgens haar verklaring bij de politie, afgelegd op 26 juli 2007, samen met haar vriend [betrokkene 1], omstreeks maart 2007 een woning betrokken aan de [a-straat 1] in Amstelveen. Twee niet bij name aangeduide mensen hadden hen gevraagd een huis Ie huren waarbij zij huur en onkosten zouden betalen en iets zouden gaan bouwen in de woning. Verdachte en [betrokkene 1] kregen maandelijks contant € 2000,-. In de woning kwamen regelmatig mensen over de vloer om de ‘planten’ water te geven. De verdachte heeft voorts verklaard dat ‘ze’ de ruimte (naar het hof begrijpt: de ruimten waar zich hennepplanten bevonden) hadden afgesloten. De zolder was met houten planken afgesloten en de deur op de eerste verdieping was ook afgesloten. De verdachte wist naar eigen zeggen niet wat er stond, maar dacht dat het wel iets met drugs te maken zou hebben (Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 26 juli 2007, dossierpagina 9 e.v).
In de woning werd door de politie op 26 juli 2007 een hennepkwekerij aangetroffen met daarin ongeveer 848 hennepplanten.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde verklaring van de verdachte, bezien in samenhang met de te bezigen overige bewijsmiddelen, minstgenomen sprake is van voorwaardelijke opzet op het medeplegen van het telen van de in de tenlastelegging bedoelde hoeveelheid hennepplanten. De verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de door haar en [betrokkene 1] gehuurde woning hennep zou worden geteeld. Door het niettemin (blijven) huren en ter beschikking (blijven) stellen van haar woning heeft zij hieraan een dusdanig significante bijdrage geleverd dat van medeplegen sprake is.
(…)
Het hof acht derhalve het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
3.5.
Voor de kwalificatie medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering dan wel dat nauw en bewust is samengewerkt. Medeplegen vereist dus niet alleen opzet op het grondfeit (op dat punt verschilt deze deelnemingsfiguur niet van de medeplichtigheid), maar ook samenwerking. Genoemde kwalificatie is daarbij slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict voldoende wezenlijk of significant is. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dient de rechter dat medeplegen in geval van een bewezenverklaring nauwkeurig te motiveren in de bewijsvoering.1.In geval van hennepteelt lijkt het medeplegen niet snel te worden aangenomen;2.een verdachte die, hoewel op de hoogte van de aanwezigheid van de betrokken hennepplantage, niet méér heeft gedaan dan bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een woning en overigens niet betrokken is geweest bij de teelt zelf of bij de verdeling van de opbrengst daarvan, is geen medepleger van het telen van de hennep.3.
3.6.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte - in elk geval in voorwaardelijke zin - op de hoogte was van de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning die zij, op verzoek van en gefinancierd door anderen, samen met haar vriend huurde en bewoonde. Uit de bewijsvoering blijkt niet van een gezamenlijke uitvoering van de teelt van de planten, aangezien daaruit niet blijkt dat de verdachte aan die teelt een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof is niettemin tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de hennepteelt gekomen. Nu het hof in dat verband slechts heeft overwogen dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden haar woning is blijven huren en ter beschikking is blijven stellen - een gedraging die bij uitstek faciliterend is en daarom doorgaans in verband wordt gebracht met medeplichtigheid - is het oordeel van het hof dat de verdachte een ‘dusdanig significante bijdrage heeft geleverd’ dat sprake is van het opzettelijk medeplegen van de teelt van 848 hennepplanten, onbegrijpelijk, dan wel ontoereikend gemotiveerd.
3.7.
Het middel slaagt.
4. Het tweede en het derde middel
4.1.
Nu het eerste middel slaagt, behoeven het tweede middel, dat zich richt tegen de onvoldoende gemotiveerde verwerping door het hof van het standpunt van de verdediging over de duur van de tenlastegelegde pleegperiode, en het derde middel, dat opkomt tegen de strafoplegging, geen bespreking. Mocht Uw Raad over de gegrondheid van het eerste middel anders denken, dan ben ik desgewenst bereid aanvullend te concluderen.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede en het derde middel behoeven geen bespreking.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑01‑2017
Vgl. de Hullu, p. 460 en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken, ECLI:NL:PHR:2016:567, nr. 4.16 bij ECLI:NL:HR:2016:1317.
Vgl. onder meer HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0068, HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967, r.o. 2.4 (genoemd in het middel), HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317, r.o. 2.3 en 2.4 en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794, r.o. 2.3 en 2.4. Zie voor een falende bewijsklacht inzake het medeplegen van hennepteelt HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696.
Beroepschrift 27‑05‑2016
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE Zaaknummer: S 15/02420
Parketnummer: 23/004792-14
Namens verzoeker, mevrouw [verzoekster], geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1980, draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam uitgesproken op 7 mei 2015 onder parketnummer 23/004792-14.
waarbij verzoeker terzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een voor de duur van 150 uren.
Middel 1
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3 jo art. 415 Wetboek van Strafvordering, de artt. 47 en 311 Wetboek van Strafrecht.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
Het hof heeft in haar arrest in weerwil van de gevoerde verdediging verzoeker veroordeeld wegens het medeplegen van — kort gezegd — het telen van hennep. Het hof is, anders dan de raadsvrouwe van verzoeker, van mening dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking zodat van ‘in vereniging’ ex art. 47 WvSr kan worden gesproken. Het hof heeft in haar arrest het medeplegen als volgt gemotiveerd:
‘Door het niettemin (blijven) huren en ter beschikking (blijven) stellen van haar woning heeft zij hieraan een dusdanig significante bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen sprake is.’
Uit de bewijsmiddelen kan enkel volgen dat verzoeker mogelijk wetenschap heeft gehad van een hennepkwekerij in de door haar gehuurde woning, alsmede dat zij zich niet hiervan heeft gedistantieerd. Onder verwijzing naar uw jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:HR:2014:2967 en ECLI:NL:HR:2015:2861) zijn deze omstandigheden — zonder nadere motivering — onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is van een situatie waar sprake is van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep (ECLI:NL:HR:2015:2861 r.o. 2.4.) en daarmee al helemaal niet van een situatie waarin sprake is van het medeplegen van het telen van hennep. Het oordeel van het hof dat sprake is van een dusdanig significante bijdrage dat van medeplegen sprake is, is niet alleen onvoldoende gemotiveerd, maar ook onjuist, althans onbegrijpelijk
Belang: Het hof heeft verzoeker ten onrechte als medepleger aangemerkt en verzoeker daarmee ten onrechte veroordeeld
Middel 2
Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO. Het Gerechtshof heeft ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geen gehoor gegeven aan art. 359 lid 2 Wetboek voor Strafvordering nu op een uitdrukkelijk gevoerd standpunt van verzoeker geen voldoende gemotiveerde beslissing is gegeven.
Toelichting
De raadsvrouwe heeft ter zitting als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren gebracht dat in het geval van een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, de pleegperiode moet worden ingekort en de pleegdatum moet worden gesteld op de dag waarop de hennepplantage in de woning van verzoeker is aangetroffen
Het hof heeft blijkens haar arrest niet gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouwe, maar wel een pleegperiode aangehouden die zich verder strekt dan de dag van de aanhouding — zoals door de raadsvrouwe is verzocht-.
Daarmee is het bewijsverweer van de verdediging op onjuiste althans onbegrijpelijke althans onvoldoende gemotiveerde wijze verworpen. Dit is strijdig met art. 359 lid 2 Sv. Ex art 359 lid 8 Sv dient nietigheid te volgen.
Middel 3
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO. De strafoplegging van het Gerechtshof is onterecht, althans onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk.
Toelichting
Zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouwe hebben — onder meer — voorgesteld een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen enerzijds omdat de vriend van verzoeker tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf is veroordeeld en anderzijds gelet op de 8 jaren die zijn verstreken sedert de pleegdatum.
Het hof heeft aan verzoeker een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd gelet op de grootschaligheid van de kwekerij. Dat de medeverdachte tot een andere straf is veroordeeld doet aan dat oordeel niet af, zo overweegt het hof.
Waarom aan het oordeel niet af doet dat de medeverdachte tot een lagere straf is veroordeeld blijkt niet uit het arrest. Dat oordeel is niet alleen onvoldoende gemotiveerd, maar eveneens onbegrijpelijk nu de vermeende grootschaligheid van de kwekerij ontegenzeggelijk van invloed moet zijn geweest op de straf van de medeverdachte. Het hof heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het strafvoorstel van de advocaat-generaal en de raadsvrouwe — gelet op de omstandigheid dat het feit dateert van 2007 — niet is gevolgd.
De beslissing van het Gerechtshof op dit punt is derhalve onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, kantoorhoudende te (1315 CC) Almere, aan de Flevostraat 6, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Almere, 27 mei 2016
D.L.A.M. Pluijmakers