Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.1
4.3.1 Algemene beschouwing
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS394480:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover Dl van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht (diss. Groningen), 1990, p. 165; Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, p. 9-12; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 81, p. 95-96; Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 8 bij Inleiding beslag- en executierecht, en aant. 1-5 bij art. 475h; Vademecum Executie en Beslag, 2001 (Ynzonides), § 2.12 en (Van Oven), § 8.1.12 en § 8.1.13; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 292-293; H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 7, p. 18-20; zie ook E.M. Hemmen, 'Beslag en rechtsgevolg', in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, 1997, p. 27 e.v.
Zie aldus Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 293.
Op de positie van de 'posterieure' beslaglegger, dat wil zeggen de schuldeiser die ná de beschikkings- of bezwaringshandeling (derden)beslag heeft gelegd, zal in § 43.4 nader worden ingegaan.
Zie daarover HR 25 januari 1991, NJ 1992, 172 (Van Berkel/Tribosa), m.nt. HJS.
Zie met name HR 15 maart 1940, NJ 1940, 848 (De Boer/Haskerveenpolder), en HR 21 juli 1944, NJ 1944/45, 576 (Landbouwersbank/Ringel); zie over deze arresten Hl Snijders, Op de grenzen van burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, 1992, p. 8-13, waar hij zich afvraagt (p. 12) of het arrest van 1944 niet is achterhaald door HR 13 mei 1988, NJ 1988, 748 (Banque de Suez/Bijkerk q.q.), m.nt. G.; Dl van der Kwaak (in: Brunner-bundel, 1994, p. 233 e.v.) meent terecht dat dat niet het geval is; zie ook hierna § 4.5.2.3 (nr. 198).
Voor een goed overzicht van een en ander zij ook nog verwezen naar de noot van Houwing onder HR 10 april 1953, NJ 1953, 587 (Gemeente Ede/Ontvanger).
Zie daarvoor HR 8 december 1922, NJ 1923, p. 152 (Koot/Takken q.q.).
In deze zaak (HR 20 januari 1995, NJ 1995, 238) had de Ontvanger eerst bodembeslag gelegd, was vervolgens de 'bodem' inclusief de beslagen roerende zaken aan NIB verhuurd, waarna de Ontvanger voor de tweede keer beslag legde. De Hoge Raad oordeelde dat de Ontvanger zijn verhaalsrecht alleen voor het eerste beslag kon uitoefenen - daarmee de blokkeringsregel aanvaardend - en niet meer voor het tweede beslag omdat de zaken toen niet meer tot het 'uitwinbaar vermogen van de schuldenaar' behoorden.
Zie daarvoor HR 1 november 1929, NJ 1929, p. 1745 (Proehl & Guttmann/ Huberich c.s.), m.nt. PS.
Met deze wettelijke regeling kwam een einde aan de zeer moeilijk begaanbare weg om via derdenbeslag tot uitwinning van aan een schuldenaar toebehorende aandelen in een vennootschap te geraken. Voor het ook op dit punt inmiddels gewijzigde Antilliaanse en Arubaanse beslag- en executierecht, is daar in HR 19 maart 1999, NJ 2000, 99 (IBC/Grenoble), m.nt. PV, nog een mouw aangepast.
Dit arrest (HR 10 april 1953, NJ 1953, 587, m.nt. Houwing) was met name onder het oude derden-beslag van groot belang, omdat de blokkerende werking tevens, in verband met het bepaalde in art. 754 (oud), werd uitgebreid tot beslagen die nog werden gelegd ná de vervreemdingshandeling (zie daarover met name § 7.2.2.1).
In zijn noot wijst Houwing er terecht op dat de art. 1424 en 1470 (oud) - thans: art. 6:33 - niet op beslag in het algemeen betrekking hadden, maar juist alléén op derdenbeslag. Art. 6:33 heeft overigens een breder bereik.
Zie dáárvoor de Conclusie van P-G Berger bij dit arrest (NJ 1953, p. 1006).
Zie de volgende arresten HR 25 oktober 1985, NJ 1987, 18 (Ontvanger/AMRO): beslag/hypotheek/beslag (onroerende zaak); HR 20 januari 1995, NJ 1995, 238 (Ontvanger/NIB): beslag/verhuur/beslag (roerende zaken); zie voor andere varianten met ook andere rechtsgevolgen: HR 10 januari 1992, NJ 1992, 744 (Ontvanger/NMB): cessie/derdenbeslag; HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530 (VVUH/Onez): cessie/faillissement.
Zie HR 25 januari 1991, NJ 1992, 172, m.nt. HJS.
Zie over art. 475h verder hierna § 4.3.4.
Zie aldus Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 292.
Zie aldus Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 294; zie over de geoorloofdheid van 'beslag als pressiemiddel' ook mijn gelijknamige artikel in TCR 1995 (afl. 2), p. 31-32.
Zie over die keuze Part Gesch. Wijz. Rv, p. 118 (MvT lnv. bij art. 453a).
Dat was niet mogelijk bij teboekstaande schepen en luchtvaartuigen, nu het leggen van conservatoir beslag daarop in afzonderlijke Verdragen is geregeld. Deze worden hier verder niet vermeld.
Zie daarvoor ook H. Stein/H.A. Stein, Goed beslagen, 2002, § 58, p. 73-75.
Zo is het opmerkelijk dat alleen bij derdenbeslag in art. 475h lid 1 de rechtshandeling 'afstand' (art. 6:160) apart is genoemd, terwijl vormen van afstand, die werken ten nadele van de beslaglegger, ook kunnen voorkomen bij roerende zaken en andere goederen.
De woorden 'benadelende rechtshandelingen' worden hier als verzamelbegrip gebruikt van de diverse rechtshandelingen, die niet ten nadele van het verhaalsrecht van de beslaglegger mogen werken. De woorden zijn ontleend aan de Pauliana (art. 3:45), waarmee de hier besproken 'verboden' rechtshandelingen, qua strekking, ook een vrij sterke verwantschap vertonen (zie ook hierna nr. 147).
Inleiding: blokkerende werking1
143. Vrij algemeen wordt aangenomen dat de blokkerende werking een van de belangrijkste gevolgen van een gelegd - conservatoir of executoriaal - beslag vormt. Onder dit blokkeringseffect wordt verstaan dat als direct gevolg van het gelegde beslag - in de woorden van PA. Stein2 -
'de beschikkingsmacht van de beslagene (...) een beperking (ondergaat).'
Dit betekent dat de beslagdebiteur in beginsel niet meer vrijelijk over de hem in eigendom toebehorende goederen kan beschikken, althans niet ten nadele van de schuldeiser die het beslag heeft gelegd. Wanneer bijv. een schuldenaar, nádat te zijnen laste op zijn woonhuis beslag is gelegd, dit huis vervolgens aan een derde in eigendom overdraagt, dan wel daarop ten behoeve van zijn bank een hypotheek vestigt, kan die overdracht of bezwaring niet aan de schuldeiser die het 'anterieurer’3 eerdere - beslag heeft gelegd, worden tegengeworpen (vgl. art. 505 lid 2). De blokkerende werking van het beslag strekt er dus niet alleen toe het in beslag genomen goed als verhaalsobject daadwerkelijk voor de beslaglegger veilig te stellen, maar óók om het te behoeden tegen rechtshandelingen die de verhaalswaarde er van nadelig kunnen beïnvloeden. Bij het laatste valt niet alleen te denken aan verpanding of verhypothekering van het beslagen goed, maar ook aan het sluiten van huur- of pachtovereenkomsten waardoor de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaak aanzienlijk kan verminderen, met name als gevolg van de óók bij beslag en executie geldende regel: 'koop breekt geen huur' (art. 7A:1612; art. 34 Pachtwet).4
Blokkeringsregel onder het oude recht bij de verschillende beslagsoorten
144. Onder het oude recht was de blokkeringsregel alleen bij beslag op onroerende zaken met zoveel woorden in de wet opgenomen: art. 505 lid 4 (jo. art. 770b lid 1), zoals deze bepaling in vaste rechtspraak door de Hoge Raad5 werd uitgelegd. De gelding van deze regel is door de Hoge Raad echter ook aanvaard bij andere beslagsoorten. De meest voorkomende ervan zullen hierna onder a tot en met c kort worden besproken.6
Met betrekking tot beslag op roerende zaken is het bestaan van de blokkeringsregel vermoedelijk reeds - zij het niet op heel duidelijke wijze - aangenomen in een arrest uit 1922.7 Het bestaan van deze regel ligt echter onmiskenbaar besloten in het nog met toepassing van het oude recht in 1995 gewezen arrest Ontvanger/NIB.8
Bij beslag op aandelen is de blokkeringsregel - zij het zonder enige motivering aangenomen in een arrest uit 19299, in welk geval (nog) door middel van een gewoon beslag onder derden gepoogd werd verhaal te zoeken op aandelen in een vennootschap die aan de beslagdebiteur toebehoorden. Sedert 1 oktober 197210 kent ons recht een afzonderlijke regeling (tot 1 januari 1992: art. 474a-474h) voor - kort gezegd - beslag op aandelen in naamloze en besloten vennootschappen. In art. 474e (oud) was - en is ten dele nog steeds - bepaald dat de 'in beslag genomen aandelen (...) niet ten nadele van de beslaglegger (kunnen) worden vervreemd of bezwaard'.
Voor derdenbeslag is de blokkeringsregel in 1953 in de zaak Ontvanger/Gemeente Ede aanvaard.11 Het ging toen om een geval waarin de Ontvanger ten laste van een belastingschuldige onder de Gemeente executoriaal derdenbeslag had gelegd op een vordering, die door de beslagdebiteur vervolgens aan een derde werd gecedeerd, waarna de Ontvanger nogmaals onder de Gemeente voor andere schulden van de beslagdebiteur op die vordering derdenbeslag legde. De Hoge Raad overwoog daaromtrent het volgende:
'dat ingevolge de artt. 1424 en 1470 BW in het algemeen12 een beslag de beschikkingsbevoegdheid van den rechthebbende slechts in zoverre aantast, dat een beschikking over het in beslag genomen goed geen werking heeft tegenover den arrestant doch dat uit de regeling, vervat in art. 754, moet worden afgeleid, dat de gevolgen van een executoriaal beslag onder derden zich verder uitstrekken;
dat immers, indien, voordat het vonnis tot afgifte tegen den derden gearresteerde is gewezen, meerdere inbeslagnemingen door andere schuldeisers - dat zijn schuldeisers wier vorderingen bestonden ten tijde van het beslag - zijn gedaan, het vonnis tot afgifte wordt geacht ten behoeve van allen te zijn gewezen, en het af te geven bedrag naar evenredigheid onder allen wordt verdeeld;'
In zijn noot onder dit arrest wijst Houwing er nog op dat over de in die zaak aan de orde zijnde casuspositie, te weten: beslag/cessie/beslag, in Nederland 'geen jurisprudentie en nauwelijks literatuur' bestond, zulks in tegenstelling tot Frankrijk.13
Daarin is pas in de laatste decennia van de vorige eeuw verandering gekomen.14 Met betrekking tot derdenbeslag is de in 1953 aanvaarde blokkeringsregel in 1991 herhaald in Van Berkel/Tribosa, welke zaak nog onder vigeur van het oude beslagrecht gewezen is. De Hoge Raad15 besliste daarin - anticiperend - onder meer (r.o. 3.3) dat het thans geldend art. 475h lid 116
'een regel (geeft) waarvan de gelding (ook) naar huidig (= oud, Brv.) recht moet worden aangenomen, zoals besloten ligt in HR 10 april 1953, NJ 1953, 587.'
De Hoge Raad lichtte de blokkeringsregel bij derdenbeslag nog als volgt nader toe:
'Deze regel brengt mee dat het beslag ook na de vervreemding van de door het beslag getroffen vordering op deze vordering blijft rusten en dat de geëxecuteerde de beslagen vordering niet van het beslag kan bevrijden door haar te vervreemden. De regel geldt ook voor toekomstige vorderingen, wanneer deze volgens de in de vorige alinea aangeduide regel (van art. 475 lid 1 (nieuw), Brv.) door het beslag zijn getroffen.'
Ook dit citaat maakt duidelijk dat - aldus PA. Stein17 - het uitwinningsrecht van de beslaglegger'
door vervreemding van het goed waarop het beslag rust, dan wel door bezwaring van dat goed (bijv. stille verpanding van de vordering), niet wordt aangetast: de blokkeringsregel stelt juist het uitwinningsrecht veilig. In dit verband is door Stein nog op een belangrijk neveneffect van de blokkerende werking gewezen, namelijk als drukmiddel om de schuldenaar te nopen tot betaling over te gaan18:
'Met name beslag op schepen en derdenbeslag zijn effectieve pressiemiddelen.'
Het voorgaande geldt zowel voor het oude als voor het huidige beslagrecht. De blokkeringsregel is tegenwoordig bij alle beslagvormen uitdrukkelijk in de wet opgenomen (zie hierna nr. 145).
De blokkeringsregels zijn nu in de wet opgenomen
145. Gegeven enerzijds het wezenlijk belang van het blokkeringseffect voor elke soort van beslag, en anderzijds de niet steeds even duidelijke regeling ervan onder het oude recht, heeft de wetgever ervoor gekozen voor elke beslagsoort de blokkeringsregel afzonderlijk en expliciet in de huidige wet op te nemen.19 Daarmee kon deze regel ook, al naar gelang de aard van het in beslag genomen goed, specifiek op dát goed worden toegesneden. Hoewel de onderscheiden bepalingen alle dezelfde strekking hebben, vertonen zij onderling toch ook enige verschillen, wat met name samenhangt met de aard van het betreffende goed als beslagobject.
Hierna worden in de volgorde waarin zij in de wet voorkomen, de verschillende bepalingen opgesomd (met telkens tussen haakjes de bepaling waarin het vergelijkbare conservatoir20 beslag is geregeld):
art. 453a lid 1(712):
executoriaal beslag op roerende zaken niet zijnde registergoederen
art. 474e (715.1):
executoriaal beslag op aandelen op naam
art. 475h(720):
executoriaal beslag op vorderingen of zaken onder derden
art. 479i lid 2 (724.2):
executoriaal beslag onder de schuldeiser zelf
art. 505 lid 2 (726.1):
executoriaal beslag op onroerende zaken
art. 566 lid 2 en 567:
executoriaal beslag op te boekstaande resp. niet te boek-staande schepen
art. 584e:
executoriaal beslag op luchtvaartuigen
Ten slotte verklaart art. 734 de voorschriften betreffende het conservatoir beslag tot verhaal van geldvorderingen, van overeenkomstige toepassing op de art. 730-737 (beslag tot afgifte van zaken en levering van goederen), zodat langs deze indirecte weg de blokkeringsregel ook op déze beslagsoort van toepassing zijn verklaard.
Wanneer men nu de verschillende bepalingen afzonderlijk beziet21, dan valt op dat de bewoordingen waarin is weergegeven dat de beslaglegger zich - kort gezegd - niets behoeft aan te trekken van bepaalde ná het beslag door de beslagdebiteur met betrekking tot het beslagen goed verrichte rechtshandelingen, nogal uiteenlopen.22 Zo kunnen de in art. 453a lid 1 genoemde rechtshandelingen 'niet aan de beslaglegger worden tegengeworpen', terwijl ingevolge art. 474e de 'aandelen niet ten nadele van de beslaglegger kunnen worden vervreemd, bezwaard of onder bewind gesteld'.
De overige artikelen - waaronder ook art. 475h lid 1 - bepalen dat de benadelende rechtshandelingen23
'niet tegen de beslaglegger ingeroepen'
kunnen worden. Nu in de parlementaire geschiedenis van de onderscheiden bepalingen niet enige aanwijzing voor het tegendeel is te vinden, zal - mede in verband met de consistentie van het wettelijk stelsel - moeten worden aangenomen dat de verschillende bewoordingen waarin de blokkeringsregel telkens tot uitdrukking is gebracht, in elk geval niet tot verschillende rechtsgevolgen leiden.