Einde inhoudsopgave
Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973
Bijlage II Voorschriften voor het beheersen van verontreiniging door schadelijke vloeistoffen in bulk
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2024
- Redactionele toelichting
De aanhangsels zijn niet opgenomen.
- Bronpublicatie:
16-12-2022, Trb. 2023, 100 (uitgifte: 24-08-2023, regelingnummer: MEPC.359(79))
- Inwerkingtreding
01-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2024, Trb. 2024, 52 (uitgifte: 10-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Hoofdstuk 1. Algemeen
Voorschrift 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Bijlage:
- 1.
wordt onder verjaardatum verstaan de dag en maand van elk jaar overeenkomend met de datum van verstrijken van het Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.
- 2.
wordt onder bijbehorende pijpleidingen verstaan de pijpleiding van het aanzuigpunt in een ladingtank naar de walaansluiting die wordt gebruikt voor het lossen van de lading en waaronder zijn begrepen alle pijpleidingen, pompen en filters van het schip die een open verbinding hebben met de ladingloslijn.
- 3.Ballastwater
wordt onder schone ballast verstaan ballastwater in een tank die, nadat er voor het laatst een lading in werd vervoerd die een stof bevatte van de categorie X, Y of Z, grondig is schoongemaakt en waaruit de als gevolg daarvan overgebleven residuen zijn geloosd en welke tank is geleegd overeenkomstig de desbetreffende vereisten van deze Bijlage.
wordt onder gescheiden ballast verstaan ballastwater dat wordt ingenomen in een tank, die permanent is bestemd voor het vervoeren van ballast of andere ladingen dan olie of schadelijke vloeistoffen zoals onderscheidenlijk omschreven in de Bijlagen van dit Verdrag, en die volledig gescheiden is van de lading en het brandstofoliesysteem.
- 4.Chemicaliëncodes
wordt onder Code voor chemicaliën in bulk verstaan de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, aangenomen door de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu van de Organisatie bij resolutie MEPC.20(22), als gewijzigd door de Organisatie, mits deze wijzigingen worden aangenomen en van kracht worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 16 van dit Verdrag inzake de wijzigingsprocedures die van toepassing zijn op een aanhangsel bij een bijlage.
wordt onder Internationale Code voor chemicaliën in bulk verstaan de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, aangenomen door de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu van de Organisatie bij resolutie MEPC.19(22), als gewijzigd door de Organisatie, mits deze wijzigingen worden aangenomen en van kracht worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 16 van dit Verdrag inzake de wijzigingsprocedures die van toepassing zijn op een aanhangsel bij een bijlage.
- 5.
wordt onder waterdiepte verstaan de diepte zoals op de kaart aangegeven.
- 6.
wordt onder onderweg verstaan dat het schip onderweg is op zee op een of meerdere koersen, met inbegrip van afwijking van de kortste rechtstreekse route, voor zover met het oog op de navigatie praktisch uitvoerbaar, waarbij elke of iedere lozing, over een uit redelijk en praktisch oogpunt zo groot mogelijk gebied van de zee wordt verspreid.
- 7.
wordt onder vloeistoffen verstaan stoffen die een dampspanning hebben van ten hoogste 0,28 MPa bij een temperatuur van 37,8°C.
- 8.
wordt onder Handboek verstaan het Handboek voor procedures en voorzieningen in overeenstemming met het in aanhangsel 6 van deze Bijlage weergegeven model.
- 9.Dichtstbijzijnde land
wordt onder de uitdrukking van het dichtstbijzijnde land verstaan: van de basislijn van waaruit de betrokken territoriale zee wordt bepaald overeenkomstig het internationale recht, behoudens dat, voor de toepassing van dit Verdrag onder van het dichtstbijzijnde land onder de noordoostkust van Australië wordt verstaan: van de lijn getrokken van een punt op de kust van Australië gelegen op:
11°00′ zuiderbreedte en 142°08′ oosterlengte
naar een punt op 10°35′ zuiderbreedte en 141°55′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 10°00′ zuiderbreedte en 142°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 9°10′ zuiderbreedte en 143°52′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 9°00′ zuiderbreedte en 144°30′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 10°41′ zuiderbreedte en 145°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 13°00′ zuiderbreedte en 145°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 15°00′ zuiderbreedte en 146°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 17°30′ zuiderbreedte en 147°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 21°00′ zuiderbreedte en 152°55′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op 24°30′ zuiderbreedte en 154°00′ oosterlengte,
vandaar naar een punt op de kust van Australië op 24°42′ zuiderbreedte en 153°15′ oosterlengte.
- 10.
wordt onder schadelijke vloeistof verstaan iedere stof die is vermeld in de kolom Verontreinigingscategorie van hoofdstuk 17 of 18 van de Internationale Code voor chemicaliën in bulk of die ingevolge de bepalingen van voorschrift 6.3 voorlopig is ingedeeld in categorie X, Y of Z.
- 11.
wordt onder PPM verstaan ml/m3.
- 12.
wordt onder residu verstaan elke schadelijke vloeistof die overblijft waarvan men zich nog moet voldoen.
- 13.
wordt onder residu-watermengsel verstaan residu waaraan voor enig doel water is toegevoegd (bijv. tankreiniging, ballasten, lenswater).
- 14.Bouw schip
- 14.1.
wordt onder schip dat wordt gebouwd verstaan een schip waarvan de kiel is gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt. Een schip dat verbouwd is tot chemicaliëntankschip, wordt, ongeacht de datum van de bouw, beschouwd als een chemicaliëntankschip dat gebouwd is op de datum waarop met deze verbouw is begonnen. Deze bepaling inzake de verbouw van schepen is niet van toepassing op de wijziging van een schip dat aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- 1.
het schip is gebouwd vóór 1 juli 1986; en
- 2.
met betrekking tot het schip is krachtens de Code voor chemicaliën in bulk een certificaat afgegeven voor het uitsluitend vervoer van die producten welke in de Code zijn aangemerkt als stoffen die uitsluitend een verontreinigingsrisico opleveren.
- 14.2.
wordt onder soortgelijk stadium van aanbouw verstaan het stadium waarin:
- 1.
de bouw als die van een bepaald schip herkenbaar is; en
- 2.
met de samenbouw van dat schip is begonnen, omvattende ten minste 50 ton of één procent van de geschatte massa van alle bouwmateriaal, naar gelang van welke van beide het minst is.
- 15.Stollend/niet-stollend
- 15.1.
wordt onder stollende stof verstaan een schadelijke vloeistof die:
- 1.
in het geval van een stof met een smeltpunt van minder dan 15°C een temperatuur heeft van minder dan 5°C boven het smeltpunt op het tijdstip van lossen; of
- 2.
in het geval van een stof met een smeltpunt van 15°C of meer een temperatuur heeft van minder dan 10°C boven het smeltpunt op het tijdstip van lossen.
- 15.2.
wordt onder niet-stollende stof verstaan, een schadelijke vloeistof die geen stollende stof is.
- 16.Tankschip
- 1.
wordt onder chemiealiëntankschip verstaan een schip, gebouwd of aangepast voor het vervoer in bulk van een vloeibaar product dat staat vermeld in hoofdstuk 17 van de Internationale code voor chemicaliën in bulk;
- 2.
wordt onder NLS-tankschip verstaan een schip, gebouwd of aangepast voor het vervoer in bulk van schadelijke vloeistoffen, alsmede een ‘olietankschip’ als omschreven in Bijlage I van dit Verdrag wanneer dit schip is gecertificeerd voor het vervoer van lading of deellading van schadelijke vloeistoffen in bulk.
- 17.Viscositeit
- 1.
wordt onder hoogvisceuze stof verstaan een schadelijke vloeistof van categorie X of Y met een viscositeit van 50 mPa.s of meer bij de lostemperatuur.
- 2.
wordt onder laagvisceuze stof verstaan, een schadelijke vloeistof die geen hoogvisceuze stof is.
- 18.
wordt onder Audit verstaan: een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van audit-informatie en de objectieve beoordeling daarvan teneinde te bepalen in hoeverre aan de auditcriteria is voldaan.
- 19.
wordt onder Auditprogramma verstaan: het auditprogramma voor IMO-lidstaten dat door de Organisatie is opgezet, rekening houdend met de door de Organisatie ontwikkelde richtlijnen.
- 20.
wordt onder Implementatiecode verstaan: de Code voor de implementatie van IMO-instrumenten (III Code) aangenomen door de Organisatie bij resolutie A.1070(28).
- 21.
wordt onder Auditnorm verstaan: de Implementatiecode.
- 22.
wordt onder elektronisch journaal verstaan, een door de Administratie goedgekeurd apparaat of systeem dat, in plaats van een papieren journaal, gebruikt wordt voor het elektronisch vastleggen van de vereiste aantekeningen voor lozingen, overbrengingen en overige operaties zoals vereist ingevolge deze Bijlage.
- 23.
wordt onder persistente drijver verstaan: een stof die een oppervlaktefilm vormt en de volgende eigenschappen heeft:
- –
Dichtheid: ≤ zeewater (1025 kg/m3 bij 20°C);
- –
Dampdruk: ≤ 0,3 kPa;
- –
Oplosbaarheid: ≤ 0,1% (voor vloeistoffen) ≤ 10% (voor vaste stoffen); en
- –
Kinematische viscositeit: > 10 cSt bij 20°C.
Voorschrift 2. Toepassing
1
Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, zijn de bepalingen van deze Bijlage van toepassing op alle schepen die gecertificeerd zijn voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.
Voorschrift 3. Uitzonderingen
1
De lozingsvereisten van deze Bijlage en hoofdstuk 2 van deel II-A van de Polar Code zijn niet van toepassing op de lozing in zee van schadelijke vloeistoffen of mengsels die deze stoffen bevatten wanneer een dergelijke lozing:
- 1.
noodzakelijk is om de veiligheid van een schip te verzekeren of om mensenlevens op zee te redden; of
- 2.
het gevolg is van schade aan een schip of aan de uitrusting daarvan:
- 1.
mits na het ontstaan van de schade of na het ontdekken van de lozing alle redelijke voorzorgen zijn getroffen om de lozing te voorkomen of tot een minimum te beperken; en
- 2.
uitgezonderd ingeval de eigenaar of de kapitein handelde met de bedoeling schade te veroorzaken, of wel roekeloos handelde en in de wetenschap dat er waarschijnlijk schade zou ontstaan;
of
- 3.
wordt goedgekeurd door de Administratie, wanneer de lozing wordt gebruikt met het oog op de bestrijding van specifieke verontreinigingsvoorvallen of ter minimalisering van de door verontreiniging veroorzaakte schade. Dergelijke lozingen moeten worden goedgekeurd door de Regering in wier rechtsgebied de lozing naar verwachting zal plaatsvinden.
Voorschrift 4. Ontheffingen
1
Ten aanzien van de vervoersvereisten als gevolg van de indeling van de stof in een strengere categorie, is het volgende van toepassing:
- 1.
Indien een wijziging van deze Bijlage en van de Internationale Code voor chemicaliën in bulk en de Code voor chemicaliën in bulk veranderingen inhoudt voor de bouw of de uitrusting en de installaties als gevolg van het aanscherpen van de vereisten voor het vervoer van bepaalde stoffen, kan de Administratie de toepassing van deze wijziging voor een omschreven periode aanpassen of uitstellen voor schepen gebouwd vóór de datum waarop deze wijziging van kracht wordt, indien de onmiddellijke toepassing van deze wijziging onredelijk of onuitvoerbaar wordt geacht. De mate van versoepeling wordt ten aanzien van elke stof afzonderlijk bepaald;
- 2.
de Administratie die uit hoofde van dit lid een versoepeling van de toepassing van een wijziging toestaat, dient bij de Organisatie een rapport in dat bijzonderheden bevat van het desbetreffende schip of de desbetreffende schepen, de ladingen die het op grond van het certificaat mag of mogen vervoeren, de vaart waarin elk schip wordt gebruikt, en de gronden voor de versoepeling, ter verspreiding onder de Partijen bij het Verdrag te hunner informatie en ten behoeve van eventuele passende maatregelen, en waarin wordt aangegeven welke ontheffingen voor het certificaat gelden als bedoeld in voorschrift 7 of 9 van deze Bijlage;
- 3.
Niettegenstaande het bovenstaande kan een Administratie vrijstelling van de in voorschrift 11 bedoelde vervoersvoorwaarden, verlenen aan schepen die afzonderlijk benoemde plantaardige oliën op grond van het certificaat mogen vervoeren als genoemd in de desbetreffende voetnoot in hoofdstuk 17 van de IBC-code, mits het schip aan de volgende vereisten voldoet:
- 1.
Onverminderd dit voorschrift dient een NLS-tankschip te voldoen aan alle vereisten voor scheepstype 3 als omschreven in de IBC-code, behoudens wat betreft de plaats van de lading-tank;
- 2.
ingevolge dit voorschrift dienen ladingtanks op de volgende afstanden binnenboord te zijn geplaatst. De gehele lengte van het ladingtankgedeelte dient als volgt te worden beschermd door ballasttanks of ruimten, die geen brandstoftanks zijn:
- 1.
zijtanks of ruimten dienen zodanig te zijn geplaatst dat de ladingtanks zich bevinden binnen de doorgestrookte lijn van de zijbeplating van het schip, nergens op minder dan 760 mm;
- 2.
dubbele-bodemtanks of -ruimten dienen zodanig te zijn geplaatst dat de afstand tussen de bodem van de ladingtanks en de doorgestrookte lijn van de vlakbeplating van het schip, gemeten in een rechte hoek met de vlakbeplating, niet minder is dan B/15 (m) of 2,0 m op de middenlijn, naar gelang van welke afstand kleiner is. De minimum afstand dient 1,0 m te bedragen; en
- 3.
op het desbetreffende certificaat dient de verleende ontheffing te zijn vermeld.
2
Behoudens het bepaalde in lid 3 van dit voorschrift zijn de bepalingen van voorschrift 12.1 niet van toepassing op een schip dat vóór 1 juli 1986 is gebouwd en dat door de Administratie te bepalen reizen in een beperkt vaargebied maakt tussen:
- 1.
havens of laad- en losplaatsen binnen een Staat die Partij bij dit Verdrag is; of
- 2.
havens of laad- en losplaatsen van Staten die Partij bij dit Verdrag zijn.
3
De bepalingen van het tweede lid van dit voorschrift zijn uitsluitend van toepassing op een schip dat vóór 1 juli 1986 is gebouwd indien:
- 1.
elke keer dat een tank die stoffen of mengsels van categorie X, Y of Z bevat, dient te worden gewassen of geballast, deze tank wordt gewassen overeenkomstig een voorwasprocedure die is goedgekeurd door de Administratie overeenkomstig aanhangsel 6 van deze Bijlage, en het tankwaswater wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening;
- 2.
het daarna ontstane waswater of ballastwater wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening of in zee wordt geloosd overeenkomstig de overige bepalingen van deze Bijlage;
- 3.
de geschiktheid van de ontvangstvoorzieningen in de hierboven bedoelde havens of laad- en losplaatsen voor de toepassing van het bepaalde in dit lid is goedgekeurd door de Regeringen van de Staten die Partij bij dit Verdrag zijn en binnen welker grondgebied deze havens of laad- en losplaatsen zijn gelegen;
- 4.
in het geval van schepen die reizen maken tussen havens of laad- en losplaatsen onder de rechtsmacht van andere Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, de Administratie bijzonderheden omtrent de vrijstelling aan de Organisatie mededeelt en de Organisatie deze gegevens aan de Partijen bij dit Verdrag toezendt om daarvan kennis te nemen en eventueel passende maatregelen te treffen; en
- 5.
op het krachtens het bepaalde in deze Bijlage vereiste certificaat wordt aangetekend dat het schip uitsluitend deze beperkte reizen maakt.
4
Met betrekking tot een schip waarvan de constructie-eisen en de bedrijfsvoering zodanig zijn, dat het ballasten van de ladingtanks niet is vereist en het wassen van de ladingtanks slechts is vereist voor reparatie of voor het droog zetten, kan de Administratie vrijstelling van het bepaalde in voorschrift 12 verlenen, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1.
het ontwerp, de constructie en de uitrusting van het schip worden door de Administratie goedgekeurd, rekening houdend met de reizen welke het schip gaat maken;
- 2.
ieder effluent, afkomstig van het wassen van de tanks vóór de uitvoering van de reparatie of vóór het droogzetten, wordt afgegeven aan een ontvangstvoorziening waarvan de geschiktheid door de Administratie is verzekerd;
- 3.
in het krachtens het bepaalde in deze Bijlage vereiste certificaat wordt het volgende aangetekend:
- 1.
dat in elke ladingtank een beperkt aantal vergelijkbare stoffen mag worden vervoerd die beurtelings in dezelfde tank kunnen worden vervoerd zonder tussentijdse reiniging; en
- 2.
de bijzonderheden omtrent de ontheffing;
- 4.
aan boord van het schip is een door de Administratie goedgekeurd Handboek aanwezig; en
- 5.
in het geval van schepen die reizen maken tussen havens of laad- en losplaatsen onder de rechtsmacht van andere Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, de Administratie bijzonderheden omtrent de vrijstelling aan de Organisatie mededeelt en de Organisatie deze gegevens aan de Partijen bij dit Verdrag toezendt om daarvan kennis te nemen en eventueel passende maatregelen te treffen.
Voorschrift 5. Gelijkwaardige voorzieningen
1
De Administratie kan het aanbrengen van andere onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur dan die welke in deze Bijlage worden voorgeschreven, op een schip toestaan, mits deze onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur ten minste even doelmatig zijn als die welke in deze Bijlage worden vereist. Deze bevoegdheid van de Administratie strekt zich niet uit tot de vervanging van operationele methoden voor de beheersing van de lozing van schadelijke vloeistoffen als equivalent van de door de voorschriften in deze Bijlage voorgeschreven ontwerp- en constructievormen.
2
De Administratie die het aanbrengen toestaat van andere onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur dan die welke in deze Bijlage, krachtens lid 1 van dit voorschrift, worden vereist, stelt de Organisatie in kennis van de bijzonderheden; de Organisatie zendt deze vervolgens aan de Partijen bij het Verdrag, ter kennisneming en voor het eventueel nemen van passende maatregelen.
3
Niettegenstaande het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit voorschrift worden de constructie en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren die gecertificeerd zijn om de in de toepasselijke Gas Carrier Code vermelde schadelijke vloeistoffen te vervoeren, geacht gelijkwaardig te zijn aan de in de voorschriften 11 en 12 van deze Bijlage vervatte constructie en uitrustingsvereisten, mits het gastankschip aan alle volgende vereisten voldoet:
- 1.
het heeft een certificaat van geschiktheid overeenkomstig de desbetreffende Gas Carrier Code voor schepen die gecertificeerd zijn om vloeibare gassen in bulk te vervoeren;
- 2.
het heeft een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk aan boord, waarin wordt verklaard dat het gastankschip uitsluitend die schadelijke vloeistoffen mag vervoeren welke in de desbetreffende Gas Carrier Code zijn geïdentificeerd en vermeld;
- 3.
het is uitgerust met gescheiden ballastvoorzieningen;
- 4.
het is uitgerust met pompen en pijpleidingen die, ten genoegen van de Administratie, waarborgen dat de hoeveelheid ladingresiduen die na het lossen in de tank en bijbehorende pijpleidingen achterblijven, niet meer bedraagt dan de desbetreffende hoeveelheid residuen als vereist in voorschrift 12.1, 12.2 of 12.3; en
- 5.
het is uitgerust met een, door de Administratie goedgekeurd, Handboek zodat wordt gewaarborgd dat geen bedrijfsmatige vermenging van ladingsresiduen en water plaatsvindt en dat geen ladingresiduen in de tank achterblijven na toepassing van de in het Handboek voorgeschreven ventilatieprocedures.
Hoofdstuk 2. Indeling in categorieën van gevaarlijke vloeistoffen
Voorschrift 6. Indeling in categorieën en opsomming van schadelijke vloeistoffen en andere stoffen
1
Voor de toepassing van de voorschriften van deze Bijlage, worden schadelijke vloeistoffen ingedeeld in de volgende vier categorieën:
- 1.
Categorie X: Schadelijke vloeistoffen die, wanneer zij bij het reinigen van tanks of het verwijderen van ballast in zee worden geloosd, worden geacht een groot gevaar op te leveren voor hetzij het mariene milieu, hetzij de gezondheid van de mens, en derhalve het verbod van lozing in het mariene milieu rechtvaardigen;
- 2.
Categorie Y: Schadelijke vloeistoffen die, wanneer zij bij het reinigen van tanks of het verwijderen van ballast in zee worden geloosd, worden geacht een gevaar op te leveren voor hetzij het mariene milieu, hetzij de gezondheid van de mens, of die ernstige schade zouden toebrengen aan de rijkdommen van de zee, de recreatiemogelijkheden of aan ander rechtmatig gebruik van de zee en derhalve een kwalitatieve en kwantitatieve beperking van de lozing in het mariene milieu rechtvaardigen;
- 3.
Categorie Z: Schadelijke vloeistoffen die, wanneer zij bij het reinigen van tanks of het verwijderen van ballast in zee worden geloosd, worden geacht een klein gevaar op te leveren voor hetzij het mariene milieu, hetzij de gezondheid van de mens, en derhalve minder strenge kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen van lozing in het mariene milieu rechtvaardigen;
- 4.
Andere stoffen die in de kolom verontreinigingscategorie van hoofdstuk 18 van de Internationale code voor chemicaliën in bulk zijn aangeduid als OS (Other Substances) die zijn beoordeeld en waarvan is vastgesteld dat zij niet vallen onder categorie X, Y of Z zoals omschreven in voorschrift 6.1 van deze Bijlage, aangezien zij op het ogenblik niet schadelijk worden geacht voor de gezondheid van de mens, de rijkdommen van de zee, de recreatiemogelijkheden en ander rechtmatig gebruik van de zee, wanneer zij in zee worden geloosd als gevolg van het reinigen van tanks of het verwijderen van ballast. De bepalingen van deze Bijlage zijn niet van toepassing op het lozen van lenswater of ballastwater of andere residuen of mengsels die alleen stoffen bevatten waarnaar wordt verwezen als ‘Andere stoffen’.
2
Richtlijnen voor de indeling in categorieën van schadelijke vloeistoffen worden gegeven in aanhangsel I van deze Bijlage.
3
Wanneer wordt voorgesteld een vloeistof in bulk te vervoeren, die niet in een categorie is ingedeeld ingevolge het eerste lid van dit voorschrift, komen de Regeringen van de Partijen bij dit Verdrag die bij het voorgestelde vervoer zijn betrokken een voorlopige indeling overeen voor het voorgestelde vervoer, zulks op grond van de richtlijnen bedoeld in lid 2 van dit voorschrift. Totdat de betrokken Regeringen volledige overeenstemming hebben bereikt, mag de stof niet worden vervoerd. Zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen nadat overeenstemming is bereikt, stelt de Regering van het producerende of vervoerende land, die de aanzet tot de desbetreffende overeenkomst heeft gegeven, de Organisatie in kennis en verstrekt zij nadere gegevens met betrekking tot de stof en de voorlopige indeling ten behoeve van de jaarlijkse rondzending ter kennisgeving aan alle Partijen. De Organisatie houdt een register bij van al deze stoffen en de voorlopige indeling ervan totdat de stoffen officieel in de IBC-code worden opgenomen.
Hoofdstuk 3. Onderzoeken en certificeringen
Voorschrift 7. Onderzoek van en afgifte van een certificaat aan chemicaliëntankschepen
Chemicaliëntankschepen die zijn onderzocht en waaraan een certificaat is afgegeven door Staten die Partij bij dit Verdrag zijn, overeenkomstig de bepalingen van de IBC-Code of de Code voor chemicaliën in bulk, al naar gelang van toepassing, worden niettegenstaande het bepaalde in de voorschriften 8, 9 en 10 van deze Bijlage geacht te hebben voldaan aan het bepaalde in de genoemde voorschriften, en het krachtens deze Code afgegeven certificaat heeft dezelfde waarde en moet op dezelfde wijze worden erkend als het krachtens het bepaalde in voorschrift 9 van deze Bijlage afgegeven certificaat.
Voorschrift 8. Onderzoeken
1
Schepen die schadelijke vloeistoffen in bulk vervoeren, zijn onderworpen aan de hieronder aangegeven onderzoeken:
- 1.
Een eerste onderzoek voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat, als vereist volgens voorschrift 9 van deze Bijlage, voor de eerste maal wordt afgegeven, waaronder begrepen een compleet onderzoek van de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en materialen voorzover het schip onder deze Bijlage valt. Dit onderzoek dient zodanig te zijn dat het zeker is dat de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en materialen volledig voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
- 2.
Een hernieuwd onderzoek dat wordt verricht met inachtneming van door de Administratie vast te stellen tussenpozen van ten hoogste vijf jaar, behalve wanneer voorschrift 10.2, 10.5, 10.6 of 10.7 van deze Bijlage toepassing is. Dit hernieuwde onderzoek dient zodanig te zijn dat het zeker is dat de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en materialen volledig voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
- 3.
Een tussentijds onderzoek binnen drie maanden voor of na de tweede verjaardatum of binnen drie maanden voor of na de derde verjaardatum van het certificaat, dat in de plaats treedt van een van de jaarlijkse onderzoeken voorgeschreven in lid 1, punt 4, van dit voorschrift. Dit onderzoek dient zodanig te zijn dat het zeker is dat de uitrusting en de bijbehorende pompsystemen en pijpleidingen volledig voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van deze Bijlage en in goede staat verkeren. Deze tussentijdse onderzoeken worden aangetekend op het certificaat afgegeven krachtens voorschrift 9 van deze Bijlage.
- 4.
Een jaarlijks onderzoek binnen 3 maanden voor of na de verjaardatum van het certificaat, met inbegrip van een algemene inspectie van de bouw, de uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en materialen bedoeld in lid 1, punt 1, van dit voorschrift, teneinde vast te stellen dat de toestand ervan is gehandhaafd in overeenstemming met lid 3 van dit voorschrift en dat zij geschikt blijven voor de dienst waarvoor het schip is bestemd. Deze jaarlijkse onderzoeken worden aangetekend op het certificaat afgegeven krachtens voorschrift 9 van deze Bijlage.
- 5.
Een aanvullend onderzoek dient, hetzij volledig hetzij ten dele al naar gelang de omstandigheden te worden uitgevoerd na een reparatie naar aanleiding van de in het derde lid van dit voorschrift vereiste onderzoeken, en steeds wanneer belangrijke reparaties of vervangingen hebben plaatsgevonden. Het onderzoek dient zodanig te zijn dat gewaarborgd wordt dat de nodige reparaties of vervangingen deugdelijk zijn uitgevoerd, dat het materiaal en de deskundigheid waarmee zij zijn uitgevoerd in alle opzichten toereikend zijn en dat het schip in alle opzichten voldoet aan de vereisten van deze Bijlage.
2.1
Onderzoeken van schepen, aangaande de handhaving van de bepalingen van deze Bijlage, worden uitgevoerd door ambtenaren van de Administratie. De Administratie kan de onderzoeken evenwel toevertrouwen aan hetzij daartoe benoemde inspecteurs, hetzij door haar erkende organisaties.
2.2
Deze organisaties, met inbegrip van classificatiebureaus, worden door de Administratie gemachtigd in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en met de Code voor Erkende Organisaties (RO-Code), die bestaat uit een deel 1 en deel 2 (waarvan de bepalingen als verplicht worden aangemerkt) en een deel 3 (waarvan de bepalingen als aanbeveling worden aangemerkt), zoals aangenomen door de Organisatie bij resolutie [MEPC.237(65)], eventueel als gewijzigd door de Organisatie, mits:
- .1.
wijzigingen van deel 1 en deel 2 van de RO-Code worden aangenomen, in werking worden gesteld en van kracht worden in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 van dit Verdrag inzake de wijzigingsprocedures die van toepassing zijn op deze Bijlage;
- .2.
wijzigingen van deel 3 van de RO-Code worden aangenomen door de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu in overeenstemming met haar reglement van orde; en
- .3.
de in .1 en .2 bedoelde eventuele wijzigingen die worden aangenomen door de Maritieme Veiligheidscommissie en de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu identiek zijn en tegelijkertijd in werking treden of van kracht worden, al naargelang van toepassing.
2.3
Een Administratie die inspecteurs benoemt of organisaties erkent voor het verrichten van onderzoeken als omschreven in lid 2.1 van dit voorschrift, verleent deze inspecteurs of organisaties ten minste de bevoegdheid:
- 1.
reparaties aan een schip te verlangen; en
- 2.
onderzoeken uit te voeren indien de bevoegde autoriteiten van een havenstaat hierom verzoeken.
2.4
De Administratie stelt de Organisatie in kennis van de specifieke verantwoordelijkheden en voorwaarden voor de aan de benoemde inspecteurs of erkende organisaties gedelegeerde bevoegdheden die deze ten behoeve van hun functionarissen doorgeeft aan de Partijen bij dit Verdrag.
2.5
Wanneer een benoemde inspecteur of erkende organisatie vaststelt dat de toestand van schip of uitrusting in belangrijke mate afwijkt van de gegevens vermeld op het certificaat of zodanig is dat het schip ongeschikt is om naar zee te vertrekken zonder een onredelijk gevaar voor schade aan het mariene milieu te vormen, dient de inspecteur of organisatie onverwijld te verzekeren dat corrigerende maatregelen worden getroffen en de Administratie te zijner tijd op de hoogte te stellen. Indien dergelijke corrigerende maatregelen niet worden getroffen, dient het certificaat te worden ingetrokken en de Administratie onverwijld te worden ingelicht; indien het schip in een haven van een andere Partij ligt, dienen de desbetreffende autoriteiten van de havenstaat eveneens onverwijld te worden ingelicht. Wanneer een ambtenaar van de Administratie, een benoemde inspecteur of een erkende organisatie de bevoegde autoriteiten van de havenstaat waar het schip ligt, heeft ingelicht, dient de Regering van die havenstaat deze ambtenaar, inspecteur of organisatie alle nodige hulp te verlenen om hun verplichtingen ingevolge dit voorschrift te vervullen. Wanneer toepasselijk dient de Regering van de betrokken havenstaat erop toe te zien dat het schip niet vertrekt alvorens het zonder onredelijk gevaar voor schade aan het mariene milieu naar zee kan gaan dan wel de haven kan verlaten met het doel naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiewerf te gaan.
2.6
In alle gevallen staat de betrokken Administratie volledig garant voor de volledigheid en doeltreffendheid van het onderzoek en dient zij te waarborgen dat de nodige maatregelen worden getroffen om aan deze verplichting te voldoen.
3.1
De toestand van het schip en zijn uitrusting dienen zodanig te worden onderhouden dat voldaan wordt aan de bepalingen van dit Verdrag om te waarborgen dat het schip in alle opzichten geschikt blijft om zonder een onredelijk gevaar voor schade aan het mariene milieu naar zee te vertrekken.
3.2
Nadat een onderzoek van het schip uit hoofde van lid 1 van dit voorschrift is voltooid mogen er, afgezien van de directe vervanging van uitrusting of installaties, geen wijzigingen worden aangebracht in de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen of materialen waarop het onderzoek betrekking had, zonder dat de Administratie haar goedkeuring heeft verleend.
3.3
Wanneer een ongeval plaatsvindt met een schip of gebreken worden geconstateerd waardoor de integriteit van het schip of de doelmatigheid of volledigheid van de uitrusting waarop deze Bijlage van toepassing is wezenlijk worden aangetast, rapporteert de kapitein of eigenaar van het schip dit zo spoedig mogelijk aan de Administratie, de erkende organisatie of de benoemde inspecteur die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat; deze ziet erop toe dat een onderzoek wordt ingesteld om te bepalen of een onderzoek als vereist op grond van lid 1 van dit voorschrift noodzakelijk is. Indien het schip in een haven van een andere Partij ligt, dient de kapitein of eigenaar van het schip eveneens onverwijld de desbetreffende autoriteiten van de havenstaat in te lichten en dient de benoemde inspecteur of erkende organisatie na te gaan of een dergelijke melding heeft plaatsgevonden.
Voorschrift 9. Afgifte van of aantekening op het certificaat
1
Na een eerste onderzoek of een hernieuwd onderzoek overeenkomstig de bepalingen van voorschrift 8 van deze Bijlage wordt een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk afgegeven aan elk schip dat bestemd is om schadelijke vloeistoffen in bulk te vervoeren en dat reizen maakt naar havens of laad- of losplaatsen buitengaats onder de rechtsmacht van andere Partijen bij het Verdrag.
2
Dit certificaat wordt afgegeven of hierop wordt een aantekening geplaatst hetzij door de Administratie, hetzij door daartoe door haar gemachtigde personen of organisaties. In alle gevallen neemt de Administratie de volle verantwoordelijkheid voor het certificaat op zich.
3.1
De Regering van een Partij bij het Verdrag kan, op verzoek van de Administratie, een schip aan een onderzoek doen onderwerpen en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de bepalingen van deze Bijlage wordt voldaan, een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk afgeven, of machtigen tot afgifte daarvan, en in voorkomend geval, een aantekening plaatsen, of machtigen tot plaatsing van een aantekening, op dat certificaat aan boord van het schip, overeenkomstig deze Bijlage.
3.2
Een afschrift van het certificaat en een afschrift van het onderzoeksrapport worden zo spoedig mogelijk toegezonden aan de Administratie die het verzoek heeft gedaan.
3.3
Een aldus afgegeven certificaat dient een verklaring te bevatten, inhoudende dat het is afgegeven op verzoek van de Administratie; het heeft dezelfde waarde en wordt op dezelfde wijze erkend als een certificaat dat is afgegeven krachtens lid 1 van dit voorschrift.
3.4
Er wordt geen Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van een Staat die geen Partij is bij dit Verdrag.
4
Het Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in aanhangsel 3 bij deze Bijlage en dient ten minste in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal te zijn opgesteld. Wanneer de aantekeningen tevens zijn gesteld in een officiële taal van de Staat waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren, zijn deze doorslaggevend in geval van een geschil of een tegenstrijdigheid.
Voorschrift 10. Geldigheidsduur en geldigheid van het certificaat
1
Een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt afgegeven voor een door de Administratie vastgesteld tijdvak dat evenwel niet langer is dan vijf jaar.
2.1
Wanneer het hernieuwde onderzoek wordt voltooid binnen drie maanden voor de datum van verstrijken van het bestaande certificaat, is het nieuwe certificaat, niettegenstaande het bepaalde in lid 1 van dit voorschrift, geldig vanaf de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van verstrijken van het bestaande certificaat.
2.2
Indien het hernieuwde onderzoek wordt voltooid na de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt, is het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum waarop het hernieuwde onderzoek is voltooid tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt.
2.3
Indien het hernieuwde onderzoek meer dan drie maanden voor de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt wordt voltooid, is het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum waarop het hernieuwde onderzoek is voltooid tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het hernieuwde onderzoek is voltooid.
3
Indien een certificaat wordt afgegeven voor een tijdvak korter dan vijf jaar kan de Administratie de geldigheid van het certificaat tot na de datum van verstrijken verlengen tot het in lid 1 van dit voorschrift aangegeven maximumtijdvak, mits de onderzoeken bedoeld in voorschrift 8.1.3 en 8.1.4 van deze Bijlage, die van toepassing zijn wanneer een certificaat wordt afgegeven voor een tijdvak van vijf jaar naar behoren worden verricht.
4
Indien een hernieuwd onderzoek is voltooid en een nieuw certificaat niet kan worden afgegeven of aan boord van het schip geplaatst vóór de datum van verstrijken van het bestaande certificaat, kan de door de Administratie gemachtigde persoon of organisatie een aantekening op het certificaat plaatsen en wordt dit certificaat als geldig aanvaard voor een nieuw tijdvak dat niet langer mag zijn dan vijf maanden na de datum van verstrijken.
5
Indien een schip zich op het tijdstip waarop een certificaat zijn geldigheid verliest niet in een haven bevindt waar het moet worden onderzocht, kan de Administratie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen, maar deze verlenging wordt uitsluitend verleend om het schip in staat te stellen zijn reis naar de haven waar het moet worden onderzocht te voltooien en dan uitsluitend in gevallen waarin het juist en redelijk voorkomt zulks te doen. Geen enkel certificaat wordt verlengd met meer dan drie maanden en geen enkel schip waarvan het certificaat wordt verlengd is, na aankomst in de haven waarin het moet worden onderzocht gerechtigd op grond van die verlenging de haven te verlaten zonder nieuw certificaat. Wanneer het hernieuwde onderzoek is voltooid, is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van verstrijken van het bestaande certificaat voordat de verlenging werd verleend.
6
Voor een certificaat afgegeven ten behoeve van een schip dat korte reizen maakt en dat niet is verlengd op grond van de voorgaande bepalingen van dit voorschrift kan door de Administratie ten hoogste een maand uitstel worden verleend vanaf de erop vermelde datum van verstrijken. Wanneer het hernieuwde onderzoek is voltooid, is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van verstrijken van het bestaande certificaat voordat de verlenging werd verleend.
7
Onder bijzondere omstandigheden vast te stellen door de Administratie behoeft een nieuw certificaat niet te worden gedateerd vanaf de datum van verstrijken van het bestaande certificaat zoals bepaald in punt 2.2, onderdeel 5 of 6, van dit voorschrift. Onder deze bijzondere omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek.
8
Indien een jaarlijks of tussentijds onderzoek is voltooid vóór het in voorschrift 8 van deze Bijlage aangegeven tijdvak:
- 1.
wordt de verjaardatum op het certificaat door middel van een aantekening gewijzigd in een datum uiterlijk drie maanden na de datum waarop het onderzoek werd voltooid;
- 2.
wordt het in voorschrift 8 van deze Bijlage voorgeschreven volgende jaarlijkse of tussentijdse onderzoek voltooid met de in dat voorschrift voorgeschreven tussenpozen met inachtneming van de nieuwe verjaardatum;
- 3.
kan de datum van verstrijken onveranderd blijven mits er een of meer jaarlijkse of tussentijdse onderzoeken, naar gelang van het geval, zijn verricht zodat de maximale tussenpozen tussen de in voorschrift 8 van deze Bijlage voorgeschreven onderzoeken niet worden overschreden.
9
Een ingevolge voorschrift 9 van deze Bijlage afgegeven certificaat verliest zijn geldigheid in de volgende gevallen:
- 1.
indien de desbetreffende onderzoeken niet zijn voltooid binnen de termijnen vermeld in voorschrift 8.1 van deze Bijlage;
- 2.
indien er op het certificaat geen aantekening is geplaatst in overeenstemming met voorschrift 8.1.3 of 8.1.4 van deze Bijlage;
- 3.
bij overdracht van het schip onder de vlag van een andere Staat. Er mag uitsluitend een nieuw certificaat worden afgegeven wanneer de Regering die het nieuwe certificaat afgeeft er ten volle van overtuigd is dat het schip volledig voldoet aan de vereisten van de voorschriften 8.3.1 en 8.3.2 van deze Bijlage. In het geval van een overdracht tussen Partijen zendt de Regering van de Partij wier vlag het schip voordien gerechtigd was te voeren, indien zij daarom wordt verzocht binnen drie maanden nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, zo spoedig mogelijk aan de Administratie van de andere Partij afschriften van het certificaat die het schip aan boord had vóór de overdracht en, indien beschikbaar, afschriften van de desbetreffende onderzoeksrapporten.
Hoofdstuk 4. Ontwerp, constructie, voorzieningen en uitrusting
Voorschrift 11. Ontwerp, constructie, uitrusting en bedrijfsvoering
1
Van schepen gecertificeerd voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk genoemd in hoofdstuk 17 van de Internationale code voor chemicaliën in bulk, dienen het ontwerp, de constructie, de uitrusting en de bedrijfsvoering in overeenstemming met de volgende bepalingen te zijn, zodat het ongecontroleerd lozen in zee van dergelijke stoffen tot een minimum wordt beperkt:
- 1.
de Internationale code voor chemicaliën in bulk, wanneer het chemicaliëntankschip is gebouwd op of na 1 juli 1986; of
- 2.
de Code voor chemicaliën in bulk bedoeld in lid 1.7.2 van die code voor:
- 1.
schepen waarvoor het bouwcontract op of na 2 november 1973 is afgesloten, maar gebouwd vóór 1 juli 1986, en die reizen maken naar havens of laad- of losplaatsen onder de rechtsmacht van andere Staten die Partij bij het Verdrag zijn; en
- 2.
schepen die op of na 1 juli 1983 zijn gebouwd, maar vóór 1 juli 1986, en die uitsluitend reizen maken tussen havens of laad- of losplaatsen binnen de Staat waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren.
- 3.
De Code voor chemicaliën in bulk bedoeld in lid 1.7.3 van die code voor:
- 1.
schepen waarvoor het bouwcontract vóór 2 november 1973 is afgesloten en die reizen maken naar havens of laad- en losplaatsen onder de rechtsmacht van andere Staten die Partij bij dit Verdrag zijn; en
- 2.
schepen die vóór 1 juli 1983 zijn gebouwd en die uitsluitend reizen maken tussen havens of laad- of losplaatsen binnen de Staat waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren.
2
Ten aanzien van andere schepen dan chemicaliëntankschepen of vloeibaar-gastankschepen gecertificeerd voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk genoemd in hoofdstuk 17 van de Internationale code voor chemicaliën in bulk, stelt de Administratie passende maatregelen op aan de hand van de door de Organisatie ontwikkelde Richtlijnen, zodat het ongecontroleerd lozen in zee van dergelijke stoffen tot een minimum wordt beperkt.
Voorschrift 12. Pompen, pijpleidingen, losvoorzieningen en sloptanks
1
Elk schip dat vóór 1 juli 1986 is gebouwd dient te zijn uitgerust met een pomp- en pijpleidingvoorziening die waarborgt dat in geen van de tanks gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie X of Y een residu achterblijft van meer dan 300 liter in de tank en de bijbehorende pijpleidingen en dat in geen van de tanks gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie Z een residu achterblijft van meer dan 900 liter in de tank en de bijbehorende pijpleidingen. In overeenstemming met aanhangsel 5 van deze Bijlage wordt de werking van deze voorzieningen beproefd.
2
Elk schip dat is gebouwd op of na 1 juli 1986, maar vóór 1 juli 2007, dient te zijn uitgerust met een pomp- en pijpleidingvoorziening die waarborgt dat in geen van de tanks gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie X of Y een residu achterblijft van meer dan 100 liter in de tank en de bijbehorende pijpleidingen en dat in geen van de tanks gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie Z een residu achterblijft van meer dan 300 liter in de tank en de bijbehorende pijpleidingen. In overeenstemming met aanhangsel 5 van deze Bijlage wordt de werking van deze voorzieningen beproefd.
3
Elk schip dat is gebouwd op of na 1 januari 2007 dient te zijn uitgerust met een pomp- en pijpleidingvoorziening die waarborgt dat in geen van de tanks gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie X, Y of Z een residu achterblijft van meer dan 75 liter in de tank en de bijbehorende pijpleidingen. In overeenstemming met aanhangsel 5 van deze Bijlage wordt de werking van deze voorzieningen beproefd.
4
Voor andere schepen dan chemicaliëntankschepen die zijn gebouwd vóór 1 januari 2007 die niet kunnen voldoen aan de vereisten van de pomp- en pijpleidingvoorzieningen voor de in lid 1 en 2 van dit voorschrift bedoelde stoffen van categorie Z, zijn geen kwantitatieve vereisten van toepassing. Naleving wordt geacht te zijn gerealiseerd indien de tank zoveel mogelijk is geleegd.
5
De in lid 1, 2 en 3 van dit voorschrift bedoelde werkingsproeven van de pompen moeten door de Administratie worden goedgekeurd. Bij de pompwerkingsproeven moet water als beproevingsmiddel worden gebruikt.
6
Schepen gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie X, Y of Z, dienen een of meerdere onderwateruitlaat of -uitlaten te hebben.
7
Voor schepen die zijn gebouwd vóór 1 januari 2007 die zijn gecertificeerd voor het vervoer van stoffen van categorie Z, is een onderwateruitlaat als vereist in lid 6 van dit voorschrift niet verplicht.
8
De onderwateruitlaat (of uitlaten) dient (dienen) zich te bevinden in het ladinggedeelte, nabij de ronding van de kim, en dient (dienen) zodanig te zijn aangebracht dat wordt vermeden dat residu-watermengsels weer naar binnen worden gezogen via de zeewaterinlaten van het schip.
9
De voorziening van de onderwateruitlaat dient zodanig te zijn dat de geloosde residu-watermengsels niet door de huidbeplating van het schip lopen. Daarom dient, wanneer de lozing loodrecht op de huidbeplating plaatsvindt, de lozingsuitlaat minimaal een diameter te hebben die wordt berekend met de volgende formule:
d = Qd/5Ld
waarbij:
d = | de minimum diameter van de uitlaat (m) |
Ld = | de afstand van de voorloodlijn tot de uitlaat (m) |
Qd = | de geselecteerde maximum snelheid waarbij het schip een residu-watermengsel kan lozen via de uitlaat (m3/u). |
10
Wanneer de lozing plaatsvindt bij een hoek ten opzichte van de huidbeplating van het schip, dient bovenstaande verhouding te worden veranderd door Qd te vervangen door de component van Qd loodrecht op de huidbeplating.
11
Sloptanks
In deze Bijlage wordt het aanbrengen van afzonderlijke sloptanks weliswaar niet verplicht gesteld, maar voor bepaalde wasprocedures kunnen sloptanks toch noodzakelijk zijn. In dat geval kunnen ladingtanks als sloptanks worden gebruikt.
Hoofdstuk 5. Operationele lozingen van residuen van schadelijke vloeistoffen
Voorschrift 13. Regeling van lozingen van residuen van schadelijke vloeistoffen
Onverminderd de bepalingen van voorschrift 3 van deze Bijlage dient de regeling van lozingen van residuen van schadelijke vloeistoffen of van ballastwater, tankwaswater of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten, in overeenstemming te zijn met de volgende vereisten.
- 1.Lozingsbepalingen
- 1.1.
Het lozen in zee van residuen van stoffen die vallen in categorie X, Y of Z, of van stoffen die voorlopig als zodanig zijn ingedeeld, of van ballastwater, tankwaswater, of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten, is verboden, behalve wanneer deze lozingen plaatsvinden in volledige overeenstemming met de in deze Bijlage vervatte operationele vereisten.
- 1.2.
Voordat in overeenstemming met dit voorschrift een voorwas- of lozingsprocedure wordt uitgevoerd, dient de tank in kwestie zoveel mogelijk te worden geleegd in overeenstemming met de in het Handboek voorgeschreven procedures.
- 1.3.
Het vervoer van stoffen die niet zijn gecategoriseerd, niet voorlopig ingedeeld of niet geëvalueerd zoals bedoeld in voorschrift 6 van deze Bijlage, of van ballastwater, tankwaswater of andere mengsels die dergelijke residuen bevatten, is verboden evenals eventuele bijkomende lozing van dergelijke stoffen in zee.
- 2.Lozingsnormen
- 2.1.
Wanneer de bepalingen van dit voorschrift de lozing in zee toestaan van residuen van stoffen die vallen in categorie X, Y of Z of van die welke voorlopig zijn beoordeeld als zodanig, of ballastwater, tankwaswater of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten, zijn de volgende lozingsbepalingen van toepassing:
- 1.
het schip is onderweg met een snelheid van ten minste 7 knopen in geval van schepen met eigen voortstuwing, en van ten minste 4 knopen in geval van schepen zonder eigen voortstuwing;
- 2.
de lozing vindt plaats onder de waterlijn via de onderwateruitlaat of -uitlaten met een snelheid die niet meer bedraagt dan de maximumsnelheid waarvoor de onderwateruitlaat of -uitlaten zijn ontworpen; en
- 3.
de lozing geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land in water van ten minste 25 meter diepte.
- 2.2.
Voor schepen gebouwd vóór 1 januari 2007 is het lozen onder de waterlijn in zee van residuen van stoffen die vallen in categorie Z, of van stoffen die voorlopig als zodanig zijn ingedeeld, of van ballastwater, tankwaswater, of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten, niet verplicht.
- 2.3.
De Administratie kan voor de vereisten van lid 2.1.3 ontheffing verlenen voor stoffen van categorie Z, wat betreft de afstand van ten minste 12 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land, voor schepen die uitsluitend reizen maken binnen wateren die vallen onder de soevereiniteit of rechtsmacht van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren. Daarnaast kan de Administratie ontheffing van hetzelfde vereiste verlenen wat betreft de lozingsafstand van ten minste 12 zeemijlen voor een specifiek schip dat gerechtigd is de vlag van de Staat te voeren, wanneer het reizen maakt binnen de wateren die vallen onder de soevereiniteit of rechtsmacht van een aangrenzende staat na de opstelling van een schriftelijke ontheffingsovereenkomst tussen beide betrokken kuststaten, mits een derde partij hiervan geen nadeel ondervindt. Informatie met betrekking tot een dergelijke overeenkomst moet binnen 30 dagen aan de Organisatie worden medegedeeld voor verdere verzending naar de Partijen bij het Verdrag ter kennisneming en met het oog op eventuele passende maatregelen.
- 3.Verwijdering van ladingresiduen door middel van ventilatie
Voor het verwijderen van ladingresiduen uit een tank mogen ventilatiemethoden worden toegepast die door de Administratie zijn goedgekeurd. Dergelijke methoden dienen in overeenstemming te zijn met aanhangsel 7 van deze Bijlage. Water dat vervolgens in de tank wordt gebracht, wordt als schoon beschouwd en is niet onderworpen aan de in deze Bijlage genoemde lozingsvereisten.
- 4.Uitzondering voor een voorwas
Op verzoek van de kapitein van het schip kan een ontheffing voor het voorwassen worden verleend door de Regering van de ontvangende Partij, wanneer deze ervan overtuigd is dat:
- 1.
de geloste tank opnieuw zal worden geladen met dezelfde stof of met een andere stof die daarmee verenigbaar is, en dat de tank niet wordt schoongemaakt of geballast vóór het laden; of
- 2.
de geloste tank niet op zee wordt schoongemaakt of geballast. De voorwasprocedure in overeenstemming met het desbetreffende lid van dit voorschrift wordt uitgevoerd in een andere haven, mits schriftelijk is bevestigd dat in deze haven een daartoe geschikte ontvangstvoorziening beschikbaar is; of
- 3.
de ladingresiduen worden verwijderd door middel van een door de Administratie in overeenstemming met aanhangsel 7 van deze Bijlage goedgekeurde ventilatieprocedure.
- 5.Gebruik van wasmedium of schoonmaakmiddelen
- 5.1.
Wanneer voor het reinigen van een tank een ander wasmedium dan water wordt gebruikt, bijvoorbeeld minerale olie of een chlooroplossing, wordt de lozing ervan beheerst door de bepalingen van Bijlage I of Bijlage 2, naar gelang van welke Bijlage op het wasmedium van toepassing zou zijn indien het als lading zou zijn vervoerd. Tank-wasprocedures waarbij dergelijke middelen worden gebruikt, moeten in het Handboek worden vermeld en door de Administratie worden goedgekeurd.
- 5.2.
Wanneer kleine hoeveelheden schoonmaakmiddelen (synthetische reinigingsmiddelen) aan water worden toegevoegd om het wassen te vergemakkelijken, mogen geen schoonmaakmiddelen worden gebruikt die stoffen van verontreinigingscategorie X bevatten, behoudens die stoffen welke snel biologisch afbreekbaar zijn en in een concentratie van minder dan 10% in het schoonmaakmiddel aanwezig zijn. Er gelden geen extra beperkingen naast die welke van toepassing zijn op de tank vanwege de vorige lading.
- 6.Lozing van residuen van categorie X
- 6.1.
Onverminderd het bepaalde in lid 1, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- 1.
Een tank waaruit een stof van categorie X is gelost, dient te worden voorgewassen voordat het schip de loshaven verlaat. De daaruit voortkomende residuen dienen in een ontvangstinrichting te worden geloosd, totdat de concentratie van de stof in de te lozen vloeistof, blijkens analyses van door de inspecteur genomen monsters van het effluent, is gedaald tot een gewichtspercentage van 0,1% of minder. Wanneer het vereiste concentratieniveau is bereikt, dient de lozing van het overgebleven tankwaswater in de ontvangstinrichting te worden voortgezet totdat de tank leeg is. Van deze handelingen dient behoorlijk aantekening te worden gemaakt in het Ladingjournaal en deze dient te worden goedgekeurd door de in voorschrift 16.1 bedoelde inspecteur.
- 2.
Al het water dat daarna in de tank wordt gebracht, mag in zee worden geloosd overeenkomstig de in voorschrift 13.2 vervatte lozingsnormen.
- 3.
In gevallen waarin de Regering van de ontvangende Partij de zekerheid heeft verkregen dat het ondoenlijk is de concentratie van de stof in de vloeistof te meten zonder onnodig oponthoud van het schip te veroorzaken, kan deze Partij een andere methode aanvaarden als equivalent voor het verkrijgen van de in voorschrift 13.6.1.1 vereiste concentratie, mits:
- 1.
de tank wordt voorgewassen overeenkomstig een door de Administratie goedgekeurde procedure conform aanhangsel 6 bij deze Bijlage; en
- 2.
behoorlijk aantekening wordt gemaakt in het Ladingjournaal en dit wordt goedgekeurd door de in voorschrift 16.1 bedoelde inspecteur.
- 7.Lozing van residuen van categorie Y en Z
- 7.1.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- 1.
Ten aanzien van de procedures voor het lozen van residuen van stoffen van categorie Y of Z, zijn de in voorschrift 13.2 vervatte lozingsnormen van toepassing.
- 2.
Indien het lossen van een stof van categorie Y of Z niet wordt uitgevoerd overeenkomstig het Handboek, dient een voorwasprocedure te worden uitgevoerd voordat het schip de loshaven verlaat, tenzij andere maatregelen worden genomen ten genoegen van de in voorschrift 16.1 van deze Bijlage bedoelde inspecteur om zodanige hoeveelheden ladingresiduen uit het schip te verwijderen, dat de in deze Bijlage gespecificeerde hoeveelheden overblijven. Het uit de voorwas verkregen tankwaswater dient te worden geloosd in een ontvangstinrichting in de loshaven of in een andere haven met een geschikte ontvangstinrichting, mits schriftelijk is bevestigd dat in deze haven een daartoe geschikte ontvangstvoorziening beschikbaar is.
- 3.
Voor hoogvisceuze of stollende stoffen in categorie Y is het volgende van toepassing:
- 1.
er dient een voorwasprocedure als vermeld in aanhangsel 6 te worden toegepast;
- 2.
het tijdens het voorwassen ontstane residu-watermengsel dient te worden geloosd in een ontvangstinrichting totdat de tank leeg is; en
- 3.
al het water dat daarna in de tank wordt gebracht, mag in zee worden geloosd overeenkomstig de in voorschrift 13.2 vervatte lozingsnormen.
- 7.1.4.
Voor stoffen in categorie Y die persistente drijvers zijn met een viscositeit gelijk aan of groter dan 50 mPa·s bij 20°C en/of een smeltpunt gelijk aan of hoger dan 0°C, als aangeduid met ‘16.2.7’ in kolom ‘o’ van hoofdstuk 17 van de IBC-code, geldt in de in paragraaf 9 genoemde gebieden het volgende:
- .1.
er dient een voorwasprocedure als vermeld in aanhangsel 6 bij deze bijlage te worden toegepast;
- .2.
het tijdens het voorwassen ontstane residu-watermengsel dient te worden geloosd in een ontvangstinrichting van de loshaven totdat de tank leeg is; en
- .3.
elk water dat daarna in de tank wordt gebracht, mag in zee worden geloosd overeenkomstig de in voorschrift 13.2 vervatte lozingsnormen.
- 7.2.
Bedrijfsvoeringsvereisten voor ballasten en ontballasten
- 7.2.1.
Na het lossen en, zo nodig, na het voorwassen kan een ladingtank van ballast worden voorzien. De procedures voor de lozing van dergelijke ballast zijn vermeld in voorschrift 13.2.
- 7.2.2.
Ballast ingebracht in een ladingtank die in zoverre is gewassen dat de ballast minder dan 1 ppm van de eerder vervoerde stof bevat, kan in zee worden geloosd zonder rekening te houden met de lozingssnelheid, de snelheid van het schip en de plaats van de lozingsuitlaat, mits het schip zich ten minste 12 mijl vanaf het dichtstbijzijnde land bevindt, in water dat ten minste 25 meter diep is. De vereiste mate van reinheid is bereikt, wanneer een voorwas zoals aangeduid in aanhangsel 6 heeft plaatsgevonden en de tank vervolgens de volledige cyclus van de tankwasmachine heeft doorlopen, voor schepen gebouwd vóór 11 juli 1994 of met een waterhoeveelheid van niet minder dan die welke wordt berekend via k=1,0.
- 7.2.3.
De bepalingen van deze Bijlage zijn niet van toepassing op het lozen in zee van schone ballast of gescheiden ballast.
- 8.Lozingen in het Antarctisch gebied
- 8.1.
Onder ‘het Antarctisch gebied’ wordt verstaan het gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte.
- 8.2.
In het Antarctisch gebied zijn lozingen in de zee van schadelijke vloeistoffen of mengsels die zodanige stoffen bevatten, verboden.
- 9.Gebieden waarop voorschrift 13.7.1.4 van toepassing is
- 9.1.
onder de „Noordwest-Europese wateren” vallen de Noordzee en de toegangen daartoe, de Ierse Zee en de toegangen daartoe, de Keltische Zee, het Kanaal en de toegangen daartoe en een deel van de Noordoost-Atlantische Oceaan direct ten westen van Ierland. Het gebied wordt begrensd door lijnen die de volgende punten verbinden:
48°27’ noorderbreedte aan de Franse kust
48° 27’ noorderbreedte; 006°25’ westerlengte
49° 52’ noorderbreedte; 007°44’ westerlengte
50° 30’ noorderbreedte; 012° westerlengte
56° 30’ noorderbreedte; 012° westerlengte
62° noorderbreedte; 003° westerlengte
62° noorderbreedte aan de Noorse kust
57° 44,8’ noorderbreedte aan de Deense en Zweedse kust;
- 9.2.
onder het „gebied van de Oostzee” wordt verstaan de Oostzee zelf met inbegrip van de Botnische Golf, de Finse Golf en de toegang tot de Oostzee, begrensd door de parallel van Kaap Skagen in het Skagerrak op 57°44.8’ noorderbreedte;
- 9.3.
de „West-Europese wateren” bestaan uit een gebied dat het Verenigd Koninkrijk, Ierland, België, Frankrijk, Spanje en Portugal omvat, van de Shetlandeilanden in het noorden tot Kaap Sint Vincent in het zuiden, en het Kanaal en de toegangen daartoe. Het gebied wordt begrensd door lijnen die de volgende punten verbinden:
58°30’.00 noorderbreedte aan de kust van het Verenigd Koninkrijk
58°30’.00 noorderbreedte, 000°00’.00 westerlengte
62°00’.00 noorderbreedte; 000°00’.00 westerlengte
62°00’.00 noorderbreedte; 003°00’.00 westerlengte
56°30’.00 noorderbreedte; 012°00’.00 westerlengte
54°40’.41 noorderbreedte; 015°00’.00 westerlengte
50°56’.45 noorderbreedte; 015°00’.00 westerlengte
48°27’.00 noorderbreedte; 006°25’.00 westerlengte
48°27’.00 noorderbreedte; 008°00’.00 westerlengte
44°52’.00 noorderbreedte; 003°10’.00 westerlengte
44°52’.00 noorderbreedte; 010°00’.00 westerlengte
44°14’.00 noorderbreedte; 011°34’.00 westerlengte
42°55’.00 noorderbreedte; 012°18’.00 westerlengte
41°50’.00 noorderbreedte; 011°34’.00 westerlengte
37°00’.00 noorderbreedte; 009°49’.00 westerlengte
36°20’.00 noorderbreedte; 009°00’.00 westerlengte
36°20’.00 noorderbreedte; 007°47’.00 westerlengte
37°10’.00 noorderbreedte; 007°25’.00 westerlengte
51°22’.25 noorderbreedte; 003°21’.53 oosterlengte
52°12’.00 noorderbreedte aan de oostkust van het Verenigd Koninkrijk
52°10’.30 noorderbreedte; 006°21.80 westerlengte
52°01’.52 noorderbreedte; 005°04’.18 westerlengte
54°51’.43 noorderbreedte; 005°08’.47 westerlengte
54°40’.39 noorderbreedte; 005°34’.34 westerlengte
- 9.4.
de „Noorse zee” wordt begrensd door lijnen die de volgende punten verbinden:
69°47’.69 noorderbreedte; 030°49’.06 oosterlengte
69°58’.76 noorderbreedte; 031°06’.26 oosterlengte
70°08’.63 noorderbreedte; 031°35’.14 oosterlengte
70°16’.48 noorderbreedte; 032°04’.38 oosterlengte
73°23’.07 noorderbreedte; 036°28’.57 oosterlengte
73°35’.66 noorderbreedte; 035°27’.34 oosterlengte
74°02’.97 noorderbreedte; 033°17’.86 oosterlengte
74°20’.71 noorderbreedte; 030°33’.51 oosterlengte
74°29’.80 noorderbreedte; 026°28’.18 oosterlengte
74°24’.24 noorderbreedte; 022°55’.03 oosterlengte
74°13’.72 noorderbreedte; 020°15’.98 oosterlengte
73°35’.44 noorderbreedte; 016°36’.50 oosterlengte
73°14’.83 noorderbreedte; 014°09’.43 oosterlengte
72°42’.54 noorderbreedte; 011°42’.14 oosterlengte
71°58’.20 noorderbreedte; 009°54’.96 oosterlengte
71°37’.56 noorderbreedte; 008°43’.82 oosterlengte
70°43’.16 noorderbreedte; 006°36’.07 oosterlengte
69°36’.62 noorderbreedte; 004°47’.32 oosterlengte
68°58’.32 noorderbreedte; 003°51’.22 oosterlengte
68°14’.99 noorderbreedte; 003°17’.03 oosterlengte
67°25’.80 noorderbreedte; 003°10’.21 oosterlengte
66°49’.73 noorderbreedte; 003°25’.13 oosterlengte
66°25’.93 noorderbreedte; 003°17’.11 oosterlengte
65°22’.72 noorderbreedte; 001°24’.59 oosterlengte
64°25’.97 noorderbreedte; 000°29’.32 westerlengte
63°53’.22 noorderbreedte; 000°29’.44 westerlengte
62°53’.47 noorderbreedte; 000°38’.36 oosterlengte
62°00’.00 noorderbreedte; 001°22’.25 oosterlengte
62°00’.00 noorderbreedte; 004°52’.35 oosterlengte
Voorschrift 14. Handboek voor procedures en voorzieningen
1
Elk schip dat is gecertificeerd om stoffen van categorie X, Y of Z te vervoeren, moet een door de Administratie goedgekeurd Handboek aan boord hebben. Het Handboek dient overeenkomstig aanhangsel 4 bij deze Bijlage een standaardformaat te hebben. In het geval van een schip dat internationale reizen maakt waarop de gebruikte taal een andere is dan de Engelse, de Franse of de Spaanse taal gaat de tekst vergezeld van een vertaling in één van deze talen.
2
Het Handboek heeft voornamelijk tot doel voor de officieren op het schip vast te stellen wat de fysieke voorzieningen en alle operationele procedures zijn die met betrekking tot het behandelen van lading, het reinigen van tanks, de behandeling van residuen uit sloptanks en het ballasten en ontballasten van ladingtanks in acht dienen te worden genomen teneinde te voldoen aan de vereisten van deze Bijlage.
Voorschrift 15. Ladingjournaal
1
Elk schip waarop deze Bijlage van toepassing is, dient te zijn voorzien van een Ladingjournaal, hetzij als onderdeel van het scheepsjournaal, als elektronisch journaal dat door de Administratie dient te worden goedgekeurd rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen, of anderszins, volgens het model zoals aangegeven in Aanhangsel II bij deze Bijlage.
2
Na de voltooiing van een in aanhangsel 2 bij deze Bijlage bedoelde handeling, dient de handeling onverwijld in het Ladingjournaal te worden opgetekend.
3
Van elke onbedoelde lozing van een schadelijke vloeistof of een mengsel dat een dergelijke stof bevat of een lozing die valt onder het bepaalde in voorschrift 3 van deze Bijlage, dient aantekening te worden gemaakt in het Ladingjournaal onder vermelding van de omstandigheden waaronder en de reden waarom het lozen geschiedde.
4
Elke aantekening dient door de officier of officieren, belast met de desbetreffende handeling, te worden ondertekend en elke ingevulde bladzijde of groep van elektronische aantekeningen dient te worden ondertekend door de kapitein van het schip. Op schepen die een Internationaal certificaat betreffende voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk of een in voorschrift 7 van deze Bijlage genoemd certificaat hebben, dienen de aantekeningen in het Ladingjournaal ten minste in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal te zijn gesteld. Wanneer de aantekeningen tevens zijn gesteld in een officiële taal van de Staat waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren, zijn deze doorslaggevend in geval van een geschil of een tegenstrijdigheid.
5
Het Ladingjournaal wordt bewaard op een plaats waar het direct beschikbaar is voor inspectie en wel, behalve in het geval van onbemande gesleepte schepen, aan boord van het schip. Het journaal dient gedurende een termijn van drie jaar na de laatste aantekening te worden bewaard.
6
De bevoegde instantie van de Regering van een Partij heeft het recht het Ladingjournaal in te zien aan boord van alle schepen waarop deze Bijlage van toepassing is, terwijl het schip zich in een van haar havens bevindt, en een afschrift te maken van elke aantekening in dat journaal en van de kapitein van het schip te verlangen, het afschrift te waarmerken als een waarheidsgetrouw afschrift van de betrokken aantekening. Elk aldus vervaardigd afschrift, dat de kapitein van het schip als een waarheidsgetrouw afschrift van een aantekening in het Ladingjournaal van het schip heeft gewaarmerkt, wordt bij alle gerechtelijke procedures toegelaten als bewijsstuk voor de in die aantekening vermelde feiten. De inspectie van een Ladingjournaal en de vervaardiging van een gewaarmerkt afschrift door de bevoegde instantie ingevolge het bepaalde in dit lid dienen zo snel mogelijk te geschieden zonder het schip onnodig oponthoud te veroorzaken.
Hoofdstuk 6. Maatregelen ten behoeve van het toezicht door havenstaten
Voorschrift 16. Maatregelen ten behoeve van het toezicht
1
De Regering van elke Partij bij dit Verdrag benoemt of machtigt inspecteurs, belast met de zorg voor de naleving van dit voorschrift. De inspecteurs oefenen toezicht uit overeenkomstig de door de Organisatie opgestelde controleprocedures.
2
Wanneer een inspecteur, benoemd of gemachtigd door de Regering van een Partij bij het Verdrag, heeft gecontroleerd dat een handeling is verricht conform de in het Handboek vervatte vereisten, of een ontheffing voor een voorwasprocedure heeft verleend, maakt deze inspecteur daarvan aantekening in het Ladingjournaal.
3
De kapitein van een schip dat is gecertificeerd om schadelijke vloeistoffen in bulk te vervoeren, zorgt ervoor dat het bepaalde in voorschrift 13 en in dit voorschrift, en in hoofdstuk 2 van deel II-A van de Polar Code wanneer het schip in Arctische wateren vaart, wordt nageleefd en dat het Ladingjournaal wordt ingevuld overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 15 van deze Bijlage, telkens wanneer de in dat voorschrift bedoelde handelingen plaatsvinden.
4
Een tank waarin een stof van categorie X is vervoerd, dient te worden voorgewassen in overeenstemming met voorschrift 13.6. Van deze handelingen dient naar behoren aantekening te worden gemaakt in het Ladingjournaal en dit dient te worden goedgekeurd door de in lid 1 van dit voorschrift bedoelde inspecteur.
5
In gevallen waarin de Regering van de ontvangende partij de zekerheid heeft verkregen dat het ondoenlijk is de concentratie van de stof in de vloeistof te meten zonder onnodig oponthoud van het schip te veroorzaken, kan deze Partij de in voorschrift 13.6.3 bedoelde alternatieve methode aanvaarden, mits de in lid 1 van dit voorschrift bedoelde inspecteur in het Ladingjournaal bevestigt dat:
- 1.
de tank en de bijbehorende pomp en pijpleidingen zijn geleegd;
- 2.
de voorwasprocedure is uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van aanhangsel 6 van deze Bijlage; en
- 3.
het tankwaswater, afkomstig van deze voorwas, is afgegeven aan een ontvangstvoorziening en de tank leeg is,
6
Op verzoek van de kapitein van het schip kan de Regering van de ontvangende Partij het schip ontheffing verlenen van de vereisten voor de in de desbetreffende leden van voorschrift 13 bedoelde voorwasprocedure, wanneer aan een van de in voorschrift 13.4 bedoelde voorwaarden wordt voldaan.
7
Een in lid 6 bedoelde ontheffing kan slechts worden verleend door de Regering van de ontvangende Partij aan een schip dat reizen maakt naar havens of laad- en losplaatsen onder de rechtsmacht van andere Staten die Partij bij dit Verdrag zijn. Wanneer een dergelijke ontheffing is verleend, dient de in het Ladingjournaal gemaakte aantekening daarvan te worden afgetekend door de in lid 1 van dit voorschrift bedoelde inspecteur.
8
Indien het lossen niet wordt uitgevoerd overeenkomstig de omstandigheden tijdens het pompen voor de tank die door de Administratie zijn goedgekeurd en zijn gebaseerd op aanhangsel 5 van deze Bijlage, mogen andere maatregelen worden genomen ten genoegen van de in het eerste lid van dit voorschrift bedoelde inspecteur om zodanige hoeveelheden ladingresten uit het schip te verwijderen, dat de in voorschrift 12 gespecificeerde hoeveelheden overblijven, al naargelang van toepassing. Hiervan moet aantekening worden gemaakt in het Ladingjournaal.
9. Door de havenstaat uit te oefenen controle op de vereisten met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord
- 9.1.
Een schip dat zich bevindt in een haven van een andere Partij wordt geïnspecteerd door ambtenaren die door bedoelde Partij naar behoren zijn gemachtigd om te controleren of is voldaan aan de in deze Bijlage bedoelde vereisten met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord, wanneer er duidelijke gronden zijn om aan te nemen dat de kapitein of de leden van de bemanning niet op de hoogte zijn van de essentiële procedures die aan boord moeten worden toegepast om verontreiniging door schadelijke vloeistoffen te voorkomen.
- 9.2.
In de omstandigheden bedoeld in lid 9.1 van dit voorschrift, neemt de Partij de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat het schip niet uitvaart voordat de situatie in overeenstemming is gebracht met de vereisten van deze Bijlage.
- 9.3.
De procedures betreffende de controle door de havenstaat voorgeschreven in artikel 5 van dit Verdrag zijn van toepassing op dit voorschrift.
- 9.4.
Geen enkele bepaling van dit voorschrift mag zo worden uitgelegd dat daardoor de rechten en plichten van een Partij die de uitdrukkelijk in dit Verdrag genoemde vereisten met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord controleert, worden beperkt.
Hoofdstuk 7. Voorkoming van verontreiniging als gevolg van een incident met schadelijke vloeistoffen
Voorschrift 17. Rampenplan aan boord van schepen voor verontreiniging van de zee door schadelijke vloeistoffen
1
Elk schip met een bruto-tonnage van 150 of meer dat is gecertificeerd voor het vervoer in bulk van schadelijke vloeistoffen dient een door de Administratie goedgekeurd scheepsnoodplan voor verontreiniging van de zee door schadelijke vloeistoffen aan boord te hebben.
2
Een dergelijk plan dient gebaseerd te zijn op de Richtlijnen die door de Organisatie zijn opgesteld en die zijn gesteld in een voertaal of in voertalen die door de kapitein en zijn officieren worden begrepen. Het plan omvat ten minste:
- 1.
de procedure die dient te worden gevolgd door de kapitein of anderen die het bevel voeren over het schip voor het melden van voorvallen van verontreiniging door schadelijke vloeistoffen, zoals vereist volgens artikel 8 en Protocol I van dit Verdrag, op basis van de door de Organisatie ontwikkelde Richtlijnen;
- 2.
de lijst van autoriteiten of personen met wie contact dient te worden opgenomen in het geval van een voorval van verontreiniging door schadelijke vloeistoffen;
- 3.
een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk dienen te worden genomen door personen aan boord om de lozing van schadelijke vloeistoffen als gevolg van het voorval te beperken of te beteugelen; en
- 4.
de procedures en de contactpersoon aan boord van het schip voor de coördinatie van de aan boord te nemen maatregelen aan boord en maatregelen met de nationale en lokale autoriteiten bij de bestrijding van de verontreiniging.
3
In het geval van schepen waarop voorschrift 37 van Bijlage I bij het Verdrag ook van toepassing is, kan een dergelijk plan gecombineerd worden met het rampenplan voor olieverontreiniging aan boord van schepen dat vereist is ingevolge voorschrift 37 van Bijlage I bij het Verdrag. In dit geval luidt de titel van het plan ‘Scheepsnoodplan voor verontreiniging van de zee’.
Hoofdstuk 8. Ontvangstinrichtingen
Voorschrift 18. Ontvangstinrichtingen en losplaatsvoorzieningen
1
De Regering van elke Partij bij dit Verdrag verbindt zich ertoe, zorg te dragen voor de installatie van ontvangstinrichtingen al naar gelang de behoeften van schepen, die gebruik maken van haar havens, laad- en losplaatsen of scheepsreparatiehavens, en wel als volgt:
- 1.
havens en overslagplaatsen die betrokken zijn bij de afhandeling van de lading van schepen moeten over adequate inrichtingen beschikken voor de ontvangst van residuen en mengsels die dergelijke residuen bevatten van schadelijke vloeistoffen die uit de naleving van deze Bijlage voortvloeien, zonder onnodig oponthoud voor de betrokken schepen.
- 2.
scheepsreparatiehavens waar herstelwerkzaamheden aan NLS-tankers worden ondernomen, moeten zijn uitgerust met inrichtingen geschikt voor de ontvangst van schadelijke vloeistoffen bevattende residuen en mengsels van schepen die die haven aandoen.
2
De Regering van elke Partij dient de soorten van inrichtingen te bepalen die, ter toepassing van het bepaalde onder 1 van dit voorschrift, in elke laad- en losplaats, overslagplaats, en scheepsreparatiehaven binnen haar grondgebied zijn geïnstalleerd en de organisatie daarvan in kennis te stellen.
2bis
Kleine eilandstaten in ontwikkeling kunnen met behulp van regionale regelingen voldoen aan de vereisten van de leden 1, 2 en 4 van dit voorschrift, indien dergelijke regelingen de enige praktische manier zijn om aan deze vereisten te voldoen vanwege de unieke omstandigheden van die staten. Partijen die deelnemen aan een regionale regeling moeten een regionaal plan voor ontvangstfaciliteiten opstellen waarbij rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
De Regering van elke Partij die deelneemt aan de regeling overlegt met de Organisatie, ten behoeve van het rondsturen aan de Partijen bij dit Verdrag, over:
- .1.
de wijze waarop in het regionale plan voor ontvangstfaciliteiten rekening wordt gehouden met de richtlijnen;
- .2.
bijzonderheden van de aangewezen regionale ontvangstfaciliteiten voor afval van schepen; en
- .3.
bijzonderheden van havens met beperkte voorzieningen.
2ter
Indien voorschrift 13 van deze Bijlage een voorwas verplicht stelt en het regionale plan voor ontvangstfaciliteiten van toepassing is op de haven van lossen, wordt de voorwas en de daarop volgende afgifte aan een ontvangstfaciliteit uitgevoerd zoals voorgeschreven door voorschrift 13 van deze Bijlage of bij een regionale ontvangstfaciliteit voor afval van schepen vermeld in het desbetreffende regionale plan voor ontvangstfaciliteiten.
3
De volgende staten kunnen met behulp van regionale regelingen voldoen aan de vereisten van de paragrafen 1, 2 en 6 van dit voorschrift, indien dergelijke regelingen de enige praktische manier zijn om aan deze vereisten te voldoen vanwege de unieke omstandigheden van die staten:
- .1.
kleine eilandstaten in ontwikkeling; en
- .2.
staten waarvan de kustlijn grenst aan Arctische wateren mits de regionale regelingen alleen betrekking hebben op de havens van die staten in de Arctische wateren.
Partijen die deelnemen aan een regionale regeling moeten een regionaal plan voor ontvangstinrichtingen opstellen waarbij rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
De Regering van elke Partij die deelneemt aan de regeling overlegt met de Organisatie, ten behoeve van het rondsturen aan de Partijen bij dit Verdrag, over:
- .1.
de wijze waarop in het regionale plan voor ontvangstinrichtingen rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen;
- .2.
bijzonderheden van de aangewezen regionale ontvangstcentra voor afval van schepen rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen; en
- .3.
bijzonderheden van havens met beperkte voorzieningen.
4
De Regering van elke Partij bij dit Verdrag verbindt zich ertoe ervoor te zorgen dat de losplaatsen beschikken over voorzieningen voor het vergemakkelijken van het nazuigen van de ladingtanks van schepen die schadelijke vloeistoffen lossen op deze losplaatsen. De nog in de laadslangen en leidingsystemen van de losplaats aanwezige schadelijke vloeistoffen, afkomstig van schepen die deze stoffen op de losplaats lossen, mogen niet terugstromen naar het schip.
5
Elke Partij geeft kennis aan de Organisatie, ter mededeling aan de betrokken Partijen, van ieder geval waarin wordt beweerd dat de krachtens het bepaalde in lid 1 van dit voorschrift vereiste inrichtingen of de krachtens het bepaalde in lid 3 van dit voorschrift vereiste voorzieningen ontoereikend zijn.
Hoofdstuk 9. Verificatie van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag
Voorschrift 19. Toepassing
De Partijen gebruiken de bepalingen van de Implementatiecode bij de uitvoering van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden zoals vervat in deze Bijlage.
Voorschrift 20. Verificatie van de naleving
1
Elke partij wordt onderworpen aan een periodieke audit door de Organisatie in overeenstemming met de auditnorm teneinde naleving en implementatie van deze Bijlage te verifiëren.
2
De Secretaris-Generaal van de Organisatie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het auditprogramma, op basis van de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
3
Elke partij is verantwoordelijk voor het faciliteren van de uitvoering van de audit en de implementatie van een actieprogramma teneinde een vervolg te geven aan de bevindingen, op basis van de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
4
De audit van alle partijen:
- .1.
is gebaseerd op een door de Secretaris-Generaal van de Organisatie ontwikkeld algemeen schema, rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen; en
- .2.
vindt periodiek plaats, rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
Hoofdstuk 10. Internationale code voor schepen die in polaire wateren varen
Voorschrift 21. Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze Bijlage:
- 1.
wordt onder Polar Code verstaan de Internationale Code voor schepen die in polaire wateren varen, bestaande uit een inleiding, deel I-A en deel II-A en de delen I-B en II-B, zoals aangenomen bij de resoluties MSC.385(94) en MEPC.264(68), zoals eventueel gewijzigd, op voorwaarde dat:
- .1.
wijzigingen van de op het milieu betrekking hebbende bepalingen van de inleiding en hoofdstuk 2van deel II-A van de Polar Code worden aangenomen, in werking worden gesteld en van kracht worden in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 van dit Verdrag inzake de wijzigingsprocedures die van toepassing zijn op een aanhangsel bij een bijlage; en
- .2.
wijzigingen van deel II-B van de Polar Code worden aangenomen door de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu in overeenstemming met haar reglement van orde.
- 2.
wordt onder Arctische wateren verstaan de wateren ten noorden van een lijn van 58°00'.0 noorderbreedte en 042°00'.0 westerlengte tot 64°37'.0 noorderbreedte, 035°27'.0 westerlengte en vanaf dat punt een loxodroom tot 67°03'.9 noorderbreedte, 026°33'.4 westerlengte en vanaf dat punt een loxodroom tot 70°49'.56 noorderbreedte en 008°59'.61 westerlengte (Sørkapp, Jan Mayen) en via de zuidkust van Jan Mayen naar 73°31'.6 noorderbreedte en 019°01'.0 oosterlengte via het eiland Bjørnøya, en vanaf dat punt via de boog van een grote cirkel naar 68°38'.29 noorderbreedte en 043°23'.08 oosterlengte (Kaap Kanin Nos) en vanaf dat punt via de noordkust van het Aziatische continent oostwaarts naar de Beringstraat en vanaf de Beringstraat westwaarts naar 60° noorderbreedte tot aan Il'pyrskiy en vervolgens via de 60e noorderbreedtecirkel oostwaarts tot en met de Etolin Strait en vanaf dat punt via de noordkust van het Noord-Amerikaanse continent in zuidelijke richting tot 60° noorderbreedte en vanaf dat punt oostwaarts via de breedtecirkel van 60° noorderbreedte tot 056°37'.1 westerlengte en vanaf dat punt naar 58°00'.0 noorderbreedte, 042°00'.0 westerlengte.
- 3.
wordt onder polaire wateren verstaan de Arctische wateren en/of het Antarctisch gebied
Voorschrift 22. Toepassing en vereisten
1
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle schepen die gecertificeerd zijn om schadelijke vloeistoffen in bulk te vervoeren die in polaire wateren varen.
2
Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald moeten schepen waarop paragraaf 1 van dit voorschrift van toepassing is, voldoen aan de op het milieu betrekking hebbende bepalingen van de inleiding en aan hoofdstuk 2 van deel II-A van de Polar Code naast de overige van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
3
Bij de toepassing van hoofdstuk 2 van deel II-A van de Polar Code moet rekening worden gehouden met de aanvullende richtlijnen van deel II-B van de Polar Code.