Einde inhoudsopgave
Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973
Bijlage IV Voorschriften ter voorkoming van verontreiniging door sanitair afval van schepen
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2024
- Redactionele toelichting
De aanhangsels zijn niet opgenomen.
- Bronpublicatie:
16-12-2022, Trb. 2023, 100 (uitgifte: 24-08-2023, regelingnummer: MEPC.359(79))
- Inwerkingtreding
01-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2024, Trb. 2024, 52 (uitgifte: 10-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Hoofdstuk 1. Algemeen
Voorschrift 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Bijlage wordt verstaan onder:
- 1.
‘nieuw schip’, een schip
- .1.
waarvoor het bouwcontract wordt afgesloten of waarvan, bij het ontbreken van een bouwcontract, de kiel wordt gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt op of na de datum van inwerkingtreding van deze Bijlage; of
- .2.
waarvan de oplevering drie jaar of langer na de datum van inwerkingtreding van deze Bijlage plaatsvindt.
- 2.
‘bestaand schip’ een schip dat geen nieuw schip is.
- 3.
‘sanitair afval’,
- .1.
spoelwater en andere afvalstoffen afkomstig uit alle soorten toiletten en urinoirs;
- .2.
spoelwater afkomstig uit medische ruimten (behandelkamer, ziekenboeg, etc.) via wastafels, badkuipen en spuigaten in dergelijke ruimten;
- .3.
spoelwater afkomstig uit ruimten waar zich levende dieren bevinden; of
- .4.
ander afvalwater indien vermengd met het bovenomschreven spoelwater.
- 4.
‘verzameltank’, een tank die wordt gebruikt voor het verzamelen en opslaan van sanitair afval.
- 5.
‘dichtstbijzijnde land’, de uitdrukking ‘van het dichtstbijzijnde land’ betekent: van de basislijn van waaruit de territoriale zee van het betrokken gebied wordt bepaald overeenkomstig het internationale recht, behoudens dat, voor de toepassing van dit Verdrag ‘van het dichtstbijzijnde land’ onder de noordoostkust van Australië betekent: van een lijn getrokken van een punt op de kust van Australië gelegen op
11°00′ zuiderbreedte en 142°08′ oosterlengte
naar een punt op 10°35′ zuiderbreedte en 141°55′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 10°00′ zuiderbreedte en 142°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 9°10′ zuiderbreedte en 143°52′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 9°00′ zuiderbreedte en 144°30′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 10°41′ zuiderbreedte en 145°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 13°00′ zuiderbreedte en 145°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 15°00′ zuiderbreedte en 146°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 17°30′ zuiderbreedte en 147°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 21°00′ zuiderbreedte en 152°55′ oosterlengte
vandaar naar een punt op 24°30′ zuiderbreedte en 154°00′ oosterlengte
vandaar naar een punt op de kust van Australië
op 24°42′ zuiderbreedte en 153°15′ oosterlengte.
- 6.
‘bijzonder gebied’, een zeegebied waarbinnen, om algemeen aanvaarde technische redenen met betrekking tot de oceanografische en ecologische toestand en het speciale karakter van het scheepvaartverkeer binnen dat gebied, aanneming van bijzondere verplichte methoden ter voorkoming van verontreiniging van de zee door sanitair afval nodig is;
Deze bijzondere gebieden zijn:
- 1.
het Oostzeegebied zoals omschreven in voorschrift 1.11.2 van Bijlage I; en
- 2.
elk ander zeegebied dat door de Organisatie is aangewezen overeenkomstig de criteria en procedures voor de aanwijzing van bijzondere gebieden met betrekking tot het voorkomen van verontreiniging door sanitair afval van schepen.
- 7.
‘internationale reis’, een reis vanuit een land waarop dit Verdrag van toepassing is naar een haven buiten dat land of vice versa.
- 8.
‘persoon’, een lid van de bemanning of een passagier.
- 9.
‘een passagier’, iedere persoon anders dan:
- .1.
de kapitein en de leden van de bemanning of andere personen die, in welke hoedanigheid dan ook, in dienst of te werk zijn gesteld ten behoeve van dat schip; en
- .2.
een kind jonger dan één jaar.
- 10.
‘een passagiersschip’, een schip dat meer dan twaalf passagiers vervoert .
Voor de toepassing van voorschrift 11.3 wordt onder een „nieuw passagiersschip” verstaan een passagiersschip:
- 1.
waarvoor het bouwcontract wordt afgesloten of waarvan, bij het ontbreken van een bouwcontract, de kiel wordt gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt op of na 1 juni 2019; of
- 2.
waarvan de oplevering plaatsvindt op of na 1 juni 2021.
Een ‘bestaand passagiersschip’ is een passagiersschip dat geen nieuw passagiersschip is.
- 11.
‘verjaardatum’, de dag en maand van elk jaar die overeenkomen met de datum waarop het Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval verloopt.
- 12.
‘Audit’, een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van audit-informatie en de objectieve beoordeling daarvan teneinde te bepalen in hoeverre aan de auditcriteria is voldaan.
- 13.
‘Auditprogramma’, het auditprogramma voor IMO-lidstaten dat door de Organisatie is opgezet, rekening houdend met de door de Organisatie ontwikkelde richtlijnen.
- 14.
‘Implementatiecode’, de Code voor de implementatie van IMO-instrumenten (III Code) aangenomen door de Organisatie bij resolutie A.1070(28).
- 15.
‘Auditnorm’, de Implementatiecode.
- 16.
Onbemande lichter zonder eigen voortstuwing (UNSP-lichter), een lichter die:
- .1.
niet met mechanische middelen wordt voortgestuwd;
- .2.
geen personen of levende dieren aan boord heeft;
- .3.
niet gebruikt wordt voor het opslaan van sanitair afval tijdens het vervoer; en
- .4.
geen voorzieningen heeft die sanitair afval, zoals omschreven in voorschrift 1.3 van deze Bijlage, kunnen produceren.
Voorschrift 2. Toepassing
1
De bepalingen van deze Bijlage zijn van toepassing op de volgende schepen die internationale reizen maken:
- .1.
nieuwe schepen met een bruto tonnage van 400 of meer; en
- .2.
nieuwe schepen met een bruto tonnage van minder dan 400 die gecertificeerd zijn om meer dan 15 personen te vervoeren; en
- .3.
bestaande schepen met een bruto tonnage van 400 of meer, vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Bijlage; en
- .4.
bestaande schepen met een bruto tonnage van minder dan 400 die gecertificeerd zijn om meer dan 15 personen te vervoeren, vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Bijlage.
2
De Administratie dient te waarborgen dat bestaande schepen, overeenkomstig de punten 1.3 en 1.4 van dit voorschrift, waarvan de kiel is gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevond voor 2 oktober 1983 voorzover praktisch uitvoerbaar zijn uitgerust met voorzieningen voor het lozen van sanitair afval in overeenstemming met de vereisten van voorschrift 11 van de Bijlage.
Voorschrift 3. Uitzonderingen en vrijstellingen
1
Voorschrift 11 van deze Bijlage en sectie 4.2 van hoofdstuk 4 van deel II-A van de Polar Code zijn niet van toepassing op:
- .1.
het lozen van sanitair afval van een schip dat noodzakelijk is teneinde de veiligheid van een schip en de opvarenden te waarborgen of om mensenlevens op zee te redden; of
- .2.
het lozen van sanitair afval als gevolg van schade aan een schip of zijn uitrusting, indien alle redelijke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen voor en na het optreden van de schade teneinde de lozing te voorkomen of te beperken.
2
De Administratie kan een onbemande lichter zonder eigen voortstuwing (UNSP-lichter) vrijstelling verlenen van de vereisten van voorschriften 4.1 en 5.1 van deze Bijlage door middel van een Internationaal certificaat van vrijstelling voor onbemande lichters zonder eigen voortstuwing (UNSP-lichters) betreffende het voorkomen van verontreiniging door sanitair afval, voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaar mits de UNSP-lichter aan een onderzoek is onderworpen om te bevestigen dat aan de in voorschriften 1.16.1 tot en met 1.16.4 van deze Bijlage bedoelde vereisten is voldaan.
Hoofdstuk 2. Onderzoeken en certificeringen
Voorschrift 4. Onderzoeken
1
Elk schip dat in overeenstemming met voorschrift 2 dient te voldoen aan de bepalingen van deze Bijlage dient de volgende onderzoeken te ondergaan:
- .1.
Een eerste onderzoek voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat, als vereist volgens voorschrift 5 van deze Bijlage, voor de eerste maal wordt afgegeven, waaronder begrepen een compleet onderzoek van de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en materialen voorzover het schip onder deze Bijlage valt. Dit onderzoek dient zodanig te zijn dat verzekerd wordt dat de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en de materialen ten volle voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
- .2.
Een hernieuwd onderzoek dat wordt verricht met inachtneming van door de Administratie vast te stellen tussenpozen van ten hoogste vijf jaar, behalve wanneer voorschrift 8.2, 8.5, 8.6 of 8.7 van deze Bijlage toepassing[lees: Bijlage van toepassing] is. Dit hernieuwde onderzoek dient zodanig te zijn dat verzekerd wordt dat de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen en de materialen ten volle voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
- .3.
Een aanvullend onderzoek dient, hetzij volledig hetzij ten dele al naar gelang de omstandigheden, te worden uitgevoerd na een reparatie naar aanleiding van de in punt 4 van dit voorschrift vereiste onderzoeken, en steeds wanneer belangrijke reparaties of vervangingen hebben plaatsgevonden. Het onderzoek dient zodanig te zijn dat gewaarborgd wordt dat de nodige reparaties of vernieuwingen deugdelijk zijn uitgevoerd, dat het materiaal en de deskundigheid waarmee zij zijn uitgevoerd in alle opzichten toereikend zijn en dat het schip in alle opzichten voldoet aan de vereisten van deze Bijlage.
2
De Administratie stelt passende maatregelen vast voor schepen die niet onder de bepalingen van punt 1 van dit voorschrift vallen om te waarborgen dat voldaan wordt aan de toepasselijke bepalingen van deze Bijlage.
3
Onderzoeken van schepen aangaande de handhaving van de bepalingen van deze Bijlage worden uitgevoerd door ambtenaren van de Administratie. De Administratie kan de onderzoeken evenwel toevertrouwen aan hetzij daartoe aangewezen inspecteurs, hetzij door haar erkende organisaties.
4
Een Administratie die inspecteurs aanwijst of organisaties erkent voor het verrichten van onderzoeken als omschreven in punt 3 van dit voorschrift, verleent deze inspecteurs of organisaties ten minste de bevoegdheid:
- .1.
reparaties van een schip te verlangen; en
- .2.
onderzoeken te verrichten indien daarom wordt verzocht door de bevoegde autoriteiten van een havenstaat.
De Administratie stelt de Organisatie in kennis van de specifieke verantwoordelijkheden en voorwaarden voor de aan de aangewezen inspecteurs of erkende organisaties opgedragen bevoegdheden die deze ten behoeve van hun functionarissen doorgeeft aan de Partijen bij dit Verdrag.
5
Indien een aangewezen inspecteur of erkende organisatie vaststelt dat de toestand van het schip of zijn uitrusting niet in voldoende mate beantwoordt aan de gegevens op het certificaat of zodanig is dat het schip niet naar zee kan vertrekken zonder een onredelijke bedreiging te vormen voor of schade te veroorzaken aan het mariene milieu, dient de inspecteur of organisatie onverwijld te bewerkstelligen dat corrigerende maatregelen worden getroffen en de Administratie te zijner tijd op de hoogte te stellen. Indien een dergelijke corrigerende maatregel niet wordt getroffen, dient het certificaat te worden ingetrokken en dient de Administratie onverwijld te worden ingelicht en indien het schip zich bevindt in een haven van een andere Partij, dienen de desbetreffende autoriteiten van de havenstaat eveneens onverwijld te worden ingelicht. Wanneer een ambtenaar van de Administratie, een aangewezen inspecteur of een erkende organisatie de bevoegde autoriteiten van de havenstaat heeft ingelicht, dient de Regering van die havenstaat deze ambtenaar, deskundige of organisatie alle nodige hulp te verlenen om hun verplichtingen ingevolge dit voorschrift te vervullen. Indien van toepassing, dient de regering van de desbetreffende havenstaat maatregelen te treffen om te waarborgen dat het schip niet vaart voordat het geschikt is om naar zee te varen of de haven te verlaten teneinde naar de dichtstbijzijnde geschikte scheepswerf te gaan die beschikbaar is, zonder daarbij een onredelijke bedreiging te vormen voor of schade te veroorzaken aan het mariene milieu.
6
In alle gevallen staat de betrokken Administratie volledig garant voor de volledigheid en doeltreffendheid van het onderzoek en dient zij te waarborgen dat de nodige maatregelen worden getroffen om aan deze verplichting te voldoen.
7
De toestand van het schip en zijn uitrusting dienen zodanig te worden gehandhaafd dat voldaan wordt aan de bepalingen van dit Verdrag om te waarborgen dat het schip in alle opzichten geschikt blijft om naar zee te gaan zonder een bedreiging te vormen voor of schade te veroorzaken aan het mariene milieu.
8
Zodra een onderzoek van het schip uit hoofde van punt 1 van dit voorschrift is afgerond dienen er, afgezien van de directe vervanging van uitrusting of installaties, geen wijzigingen te worden aangebracht in de constructie, uitrusting, systemen, installaties, voorzieningen of de materialen waarop het onderzoek betrekking had, zonder dat de Administratie haar goedkeuring heeft verleend.
9
Wanneer een ongeval plaatsvindt met een schip of een defect wordt ontdekt waardoor de hechtheid van het schip of de doelmatigheid of volledigheid van de uitrusting waarop deze bijlage van toepassing is wezenlijk worden aangetast, rapporteert de kapitein of eigenaar van het schip dit zo spoedig mogelijk aan de Administratie, de erkende organisatie of de aangewezen inspecteur die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat, die erop toeziet dat een onderzoek wordt ingesteld om te bepalen of een inspectie als vereist op grond van punt 1 van dit voorschrift noodzakelijk is. Indien het schip zich bevindt in een haven van een andere Partij, meldt de kapitein of eigenaar van het schip dit tevens onverwijld aan de desbetreffende autoriteiten van de havenstaat en de aangewezen inspecteur of erkende organisatie dient vast te stellen of deze melding heeft plaatsgevonden.
Voorschrift 5. Afgifte of goedkeuring van een certificaat
1
Een Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval wordt afgegeven na een eerste onderzoek of een hernieuwd onderzoek in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift 4 van deze Bijlage aan elk schip dat reizen maakt naar havens of losplaatsen buitengaats onder de rechtsmacht van andere Partijen bij het Verdrag. Ten aanzien van bestaande schepen zal dit vereiste vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Bijlage van toepassing worden.
2
Deze certificaten worden afgegeven of goedgekeurd hetzij door de Administratie, hetzij door een daartoe door haar naar behoren gemachtigde persoon of organisatie1). In alle gevallen neemt de Administratie de volledige verantwoordelijkheid voor het certificaat op zich.
Voorschrift 6. Afgifte of aantekening op een certificaat door de Regering van een ander land
1
Op verzoek van de Administratie kan de Regering van een Partij bij het Verdrag een schip doen onderzoeken en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de bepalingen van dit Verdrag wordt voldaan, geeft zij het certificaat af of geeft zij toestemming voor afgifte van een Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval aan het schip, en waar van toepassing plaatst zij een aantekening op het certificaat of geeft zij toestemming voor het plaatsen van een aantekening op dat certificaat van het schip in overeenstemming met deze Bijlage.
2
Een afschrift van het certificaat en een afschrift van het onderzoeksrapport worden zo spoedig mogelijk toegezonden aan de Administratie die om het onderzoek heeft verzocht.
3
Een aldus afgegeven certificaat dient een verklaring te bevatten inhoudende dat het is afgegeven op verzoek van de Administratie; het heeft dezelfde geldigheid en wordt op dezelfde wijze erkend als het certificaat dat is afgegeven krachtens voorschrift 5 van deze Bijlage.
4
Er wordt geen Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval of Certificaat van vrijstelling voor UNSP-lichters afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van een Staat die geen Partij is.
Voorschrift 7. Model van het certificaat
1
Het Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval wordt opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in het Aanhangsel 1 bij deze Bijlage en dient ten minste in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal te zijn opgesteld. Indien tevens de officiële taal van het land van afgifte wordt gebruikt, is deze doorslaggevend bij geschillen of tegenstrijdigheden.
2
Het Internationaal certificaat van vrijstelling voor onbemande lichters zonder eigen voortstuwing (UNSP-lichters) betreffende het voorkomen van verontreiniging door sanitair afval wordt opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in Aanhangsel II bij deze Bijlage en dient ten minste in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal te zijn opgesteld. Indien tevens de officiële taal van het land van afgifte wordt gebruikt, is deze doorslaggevend bij geschillen of tegenstrijdigheden.
Voorschrift 8. Looptijd en geldigheid van het certificaat
1
Een Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Sanitair Afval wordt afgegeven voor een door de Administratie vastgestelde termijn die evenwel niet langer is dan vijf jaar.
2
.1
Indien het hernieuwde onderzoek wordt afgerond binnen drie maanden voor de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt, is het nieuwe certificaat, onverminderd de vereisten van punt 1 van dit voorschrift, geldig vanaf de datum waarop het hernieuwde onderzoek is afgerond tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt.
.2
Indien het hernieuwde onderzoek wordt afgerond na de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt, is het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum waarop het hernieuwde onderzoek is afgerond tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt.
.3
Indien het hernieuwde onderzoek meer dan drie maanden voor de datum waarop het bestaande certificaat verstrijkt wordt afgerond, is het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum waarop het hernieuwde onderzoek is afgerond tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het hernieuwde onderzoek is afgerond.
3
Indien een certificaat wordt afgegeven voor een periode van minder dan vijf jaar, kan de Administratie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen tot na de vervaldatum tot de maximumperiode genoemd in punt 1 van dit voorschrift.
4
Indien een hernieuwd onderzoek is afgerond en voor de datum van verstrijken van het bestaande certificaat geen nieuw certificaat kan worden afgegeven of aan boord van het schip kan worden geplaatst, kan de door de Administratie gemachtigde persoon of organisatie een aantekening op het certificaat plaatsen en een dergelijk certificaat dient te worden aanvaard als geldig gedurende een nieuwe termijn die evenwel niet langer mag zijn dan vijf maanden na de vervaldatum.
5
Indien een schip op het tijdstip waarop een certificaat vervalt zich niet in de haven bevindt waarin het dient te worden onderzocht, kan de Administratie de geldigheidstermijn van het certificaat verlengen, maar verlenging mag alleen geschieden om het schip in staat te stellen de reis naar de haven waarin het dient te worden onderzocht te voltooien en zulks uitsluitend in gevallen waarin dat passend en redelijk lijkt. Geen enkel certificaat wordt verlengd met meer dan drie maanden en geen enkel schip waarvan het certificaat wordt verlengd is, na aankomst in de haven waarin het dient te worden onderzocht, gerechtigd op grond van die verlenging de haven te verlaten zonder nieuw certificaat. Zodra het hernieuwde onderzoek is voltooid, is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat voordat het verlengd werd.
6
Voor een certificaat afgegeven aan een schip dat korte reizen maakt en dat niet is verlengd op grond van de voorgaande bepalingen van dit voorschrift kan door de Administratie ten hoogste een maand uitstel worden verleend vanaf de erop vermelde vervaldatum. Zodra het hernieuwde onderzoek is voltooid, is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van verstrijken van het bestaande certificaat voordat het verlengd werd.
7
Onder bijzondere omstandigheden vast te stellen door de Administratie behoeft een nieuw certificaat niet te worden gedateerd vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat zoals bepaald in punt 2.2 onder 5 of 6 van dit voorschrift. Onder deze bijzondere omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig tot een datum uiterlijk vijf jaar na de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek.
8
Een certificaat afgegeven uit hoofde van voorschrift 5 of 6 is niet langer geldig in de volgende gevallen:
- .1.
indien de desbetreffende onderzoeken niet zijn afgerond binnen de termijnen vermeld in voorschrift 4.1 van deze Bijlage; of
- .2.
bij overdracht van het schip onder de vlag van een andere Staat. Er mag uitsluitend een nieuw certificaat worden afgegeven wanneer de Regering die het nieuwe certificaat afgeeft er ten volle van overtuigd is dat het schip volledig voldoet aan de vereisten van de voorschriften 4.7 en 4.8 van deze Bijlage. In het geval van een overdracht tussen Partijen zendt de Regering van de Partij wier vlag het schip voordien gerechtigd was te voeren, indien zij daarom wordt verzocht binnen drie maanden nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, zo spoedig mogelijk aan de Administratie van de andere Partij afschriften van de certificaten die het schip aan boord had vóór de overdracht en, indien beschikbaar, afschriften van de desbetreffende onderzoeksrapporten.
Hoofdstuk 3. Uitrusting en beheersing van lozingen
Voorschrift 9. Systemen voor sanitair afval
1
Elk schip dat in overeenstemming met voorschrift 2 dient te voldoen aan de bepalingen van deze Bijlage, dient te zijn uitgerust met een van de volgende systemen voor sanitair afval:
- .1.
een installatie voor het behandelen van sanitair afval van een door de Administratie goedgekeurd type, rekening houdend met de door de Organisatie ontwikkelde normen en testmethodes, of
- .2.
een door de Administratie goedgekeurd systeem voor het versnijden en ontsmetten van sanitair afval. Een dergelijk systeem dient ten genoegen van de Administratie te zijn uitgerust met voorzieningen voor het tijdelijk opslaan van sanitair afval indien het schip zich op minder dan 3 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land bevindt, of
- .3.
een verzameltank met naar het oordeel van de Administratie voldoende capaciteit voor het opslaan van alle sanitair afval, rekening houdend met de exploitatie van het schip, het aantal opvarenden en andere relevante factoren. De constructie van de verzameltank dient ten genoegen van de Administratie te zijn en voorzien te zijn van een voorziening voor visuele inspectie van het niveau van de inhoud.
2
In afwijking van het eerste lid dient ieder passagiersschip dat, in overeenstemming met voorschrift 2 dient te voldoen aan de bepalingen van deze Bijlage, en waarop voorschrift 11.3 van toepassing is wanneer het zich in een bijzonder gebied bevindt, te zijn uitgerust met een van de volgende systemen voor sanitair afval:
- .1.
een installatie voor het behandelen van sanitair afval van een door de Administratie goedgekeurd type, rekening houdend met de door de Organisatie ontwikkelde normen en testmethodes, of
- .2.
een verzameltank met naar tevredenheid van de Administratie voldoende capaciteit voor het opslaan van alle sanitair afval, rekening houdend met de exploitatie van het schip, het aantal opvarenden en andere relevante factoren. De constructie van de verzameltank dient naar tevredenheid van de Administratie te zijn en een voorziening hebben om zichtbaar het niveau van de inhoud aan te geven.
Voorschrift 10. Standaardaansluitingen voor afgifte
1
Teneinde de leiding van de ontvangstinrichting te kunnen aansluiten op de scheepsleiding voor afgifte, dienen beide leidingen te zijn voorzien van een standaardaansluiting voor afgifte overeenkomstig de volgende tabel:
Omschrijving | Afmetingen |
---|---|
Uitwendige diameter | 210 mm |
Inwendige diameter | overeenkomstig de uitwendige diameter van de leiding |
Diameter van de steekcirkel van de bouten | 170 mm |
Sleuven in flens | 4 gaten, 18 mm diameter, op onderling gelijke afstand aangebracht op een steekcirkel van bovengenoemde diameter, met sleuven radiaal doorgetrokken tot de omtrek. De sleuven dienen 18 mm breed te zijn. |
Flensdikte | 16 mm |
Bouten en moeren: aantal en diameter | 4 stuks, elk met een diameter van 16 mm en van de juiste lengte |
De flens is zo ontworpen dat er leidingen op kunnen worden aangesloten met een inwendige diameter van maximaal 100 mm; deze flens is van staal of een ander gelijkwaardig materiaal en heeft een vlakke voorzijde. Deze flens is, in combinatie met een geschikte packing, geschikt voor een werkdruk van 600 kPa. |
Voor schepen met een holte naar de mal van 5 meter of minder, mag de inwendige diameter van de aansluiting voor afgifte 38 mm bedragen.
2
Voor schepen voor specifiek gebruik, bijv. passagiersveerboten, kan de scheepsleiding voor afgifte ook worden voorzien van een voor de Administratie aanvaardbare aansluiting voor afgifte, zoals een snelkoppeling.
Voorschrift 11. Lozen van sanitair afval
A. Het lozen van sanitair afval van schepen anders dan passagiersschepen in alle gebieden en het lozen van sanitair afval van passagiersschepen buiten bijzondere gebieden
1
Onverminderd de bepalingen van voorschrift 3 van deze Bijlage is het lozen in zee van sanitair afval verboden, behalve wanneer:
- .1.
de lozing van het schip versneden en ontsmet sanitair afval betreft op een afstand van meer dan 3 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land, waarbij een door de Administratie in overeenstemming met voorschrift 9.1.2 van deze Bijlage goedgekeurd systeem wordt gebruikt, ofwel sanitair afval betreft dat niet is versneden of ontsmet op een afstand van meer dan 12 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land, mits in elk geval het in verzameltanks opgeslagen sanitaire afval of sanitair afval afkomstig van ruimten waar zich levende dieren bevinden niet ineens wordt geloosd, doch in een matig tempo, terwijl het schip onderweg is met een snelheid van niet minder dan 4 knopen; het tempo van de lozing dient te worden goedgekeurd door de Administratie op grond van door de Organisatieontwikkelde normen; of
- .2.
Het bepaalde in paragraaf 1 is niet van toepassing op schepen die zich bevinden in de wateren onder de rechtsmacht van een Staat en bezoekende schepen uit andere Staten terwijl zij zich in deze wateren bevinden en bezig zijn met het lozen van sanitair afval in overeenstemming met de eventueel minder strikte eisen die door die Staat kunnen worden gesteld.
2
Het bepaalde in paragraaf 1 is niet van toepassing op schepen die zich bevinden in de wateren onder de rechtsmacht van een Staat en bezoekende schepen uit andere Staten terwijl zij zich in deze wateren bevinden en bezig zijn met het lozen van sanitair afval in overeenstemming met de eventueel minder strikte eisen die door die Staat kunnen worden gesteld.
B. Het lozen van sanitair afval van passagiersschepen in een bijzonder gebied
3
Onverminderd de bepalingen van voorschrift 3 van deze Bijlage is het lozen van sanitair afval van een passagiersschip in een bijzonder gebied verboden:
- .1.
voor nieuwe passagiersschepen op een datum die door de Organisatie wordt vastgesteld ingevolge voorschrift 13.2 van deze Bijlage, maar in geen geval eerder dan 1 juni 2019; en
- .2.
voor bestaande passagiersschepen op een datum die door de Organisatie wordt vastgesteld ingevolge voorschrift 13.2 van deze Bijlage, maar in geen geval eerder dan 1 juni 2021, behalve wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
het schip heeft een installatie voor het behandelen van sanitair afval in gebruik die door de Administratie gecertificeerd is teneinde te voldoen aan de operationele vereisten bedoeld in voorschrift 9.2.1 van deze Bijlage, en het geloosde effluent veroorzaakt geen zichtbare drijvende vaste deeltjes noch verkleuring van het omringende water.
C. Algemene vereisten
4
Indien het sanitair afval wordt vermengd met afval of afvalwater waarop andere Bijlagen van MARPOL van toepassing zijn, dient behalve aan de vereisten van deze Bijlage tevens aan de vereisten van die Bijlagen te worden voldaan.
Hoofdstuk 4. Ontvangstinrichtingen
Voorschrift 12. Ontvangstinrichtingen
1
De Regering van elke Partij bij het Verdrag, die van alle schepen in de wateren die onder haar rechtsmacht vallen vereist dat zij voldoen aan de eisen van voorschrift 11.1, verbindt zich tot het installeren in havens en laad- en losplaatsen van inrichtingen voor het in ontvangst nemen van sanitair afval, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken, die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen die er gebruik van maken.
1bis
Kleine eilandstaten in ontwikkeling kunnen met behulp van regionale regelingen voldoen aan de vereisten van lid 1 van dit voorschrift, indien dergelijke regelingen de enige praktische manier zijn om aan deze vereisten te voldoen vanwege de unieke omstandigheden van die staten. Partijen die deelnemen aan een regionale regeling moeten een regionaal plan voor ontvangstfaciliteiten opstellen waarbij rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
De Regering van elke Partij die deelneemt aan de regeling overlegt met de Organisatie, ten behoeve van het rondsturen aan de Partijen bij dit Verdrag, over:
- .1.
de wijze waarop in het regionale plan voor ontvangstfaciliteiten rekening wordt gehouden met de richtlijnen;
- .2.
bijzonderheden van de aangewezen regionale ontvangstfaciliteiten voor afval van schepen; en
- .3.
bijzonderheden van havens met beperkte voorzieningen.
2
De volgende staten kunnen met behulp van regionale regelingen voldoen aan de vereisten van de eerste paragraaf van dit voorschrift, indien dergelijke regelingen de enige praktische manier zijn om aan deze vereisten te voldoen vanwege de unieke omstandigheden van die staten:
- .1.
kleine eilandstaten in ontwikkeling; en
- .2.
staten waarvan de kustlijn grenst aan Arctische wateren mits de regionale regelingen alleen betrekking hebben op de havens van die staten in de Arctische wateren.
Partijen die deelnemen aan een regionale regeling moeten een regionaal plan voor ontvangstinrichtingen opstellen waarbij rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
De Regering van elke Partij die deelneemt aan de regeling overlegt met de Organisatie, ten behoeve van het rondsturen aan de Partijen bij dit Verdrag, over:
- .1.
de wijze waarop in het regionale plan voor ontvangstinrichtingen rekening wordt gehouden met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen;
- .2.
bijzonderheden van de aangewezen regionale ontvangstcentra voor afval van schepen rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen; en
- .3.
bijzonderheden van havens met beperkte voorzieningen.
Voorschrift 13. Ontvangstinrichtingen voor passagiersschepen in bijzondere gebieden
1
Elke partij waarvan de kustlijn grenst aan een bijzonder gebied verbindt zich ertoe te waarborgen dat:
- .1.
voorzien wordt in inrichtingen voor het in ontvangst nemen van sanitair afval in havens en laad- en losplaatsen in een bijzonder gebied die door passagiersschepen worden gebruikt;
- .2.
de inrichtingen toereikend zijn voor de behoeften van deze passagiersschepen; en
- .3.
de inrichtingen zodanig worden geëxploiteerd dat zij geen onnodig oponthoud van deze passagiersschepen veroorzaken.
2
De Regering van elke betrokken partij stelt de Organisatie in kennis van de maatregelen die zijn getroffen ingevolge subparagraaf .1 van dit voorschrift. Na ontvangst van voldoende kennisgevingen in overeenstemming met subparagraaf .1 stelt de Organisatie een datum vast waarop de vereisten van voorschrift 11.3 ten aanzien van het betreffende gebied van kracht worden. De Organisatie stelt alle partijen ten minste twaalf maanden van tevoren in kennis van de aldus vastgestelde datum.
Tot de aldus vastgestelde datum moeten schepen die in een bijzonder gebied varen voldoen aan de vereisten van voorschrift 11.1 van deze Bijlage.
Hoofdstuk 5. Door de havenstaat uit te oefenen controle
Voorschrift 14. Door de havenstaat uit te oefenen controle op de vereisten met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord
1
Een schip dat zich bevindt in een haven of een laad- of losplaats buitengaats van een andere Partij wordt geïnspecteerd door ambtenaren die door bedoelde Partij naar behoren zijn gemachtigd om te controleren of voldaan is aan de vereisten uit hoofde van deze Bijlage met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord, wanneer er duidelijke gronden zijn om aan te nemen dat de kapitein of de leden van de bemanning niet op de hoogte zijn van de essentiële procedures die aan boord dienen te worden toegepast om verontreiniging door sanitair afval te voorkomen.
2
In de omstandigheden bedoeld in lid 1 van dit voorschrift neemt de Partij de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat het schip niet uitvaart voordat de situatie in overeenstemming is gebracht met de vereisten van deze Bijlage.
3
De procedures betreffende de controle door de havenstaat voorgeschreven in artikel 5 van dit Verdrag zijn van toepassing op dit voorschrift.
4
Geen enkele bepaling van dit voorschrift mag zo worden uitgelegd dat daardoor de rechten en plichten van een Partij die de uitdrukkelijk in dit Verdrag voorziene vereisten met betrekking tot de bedrijfsvoering aan boord controleert, worden beperkt.
Hoofdstuk 6. Verificatie van de naleving van de bepalingen van deze Bijlage
Voorschrift 15. Toepassing
De Partijen gebruiken de bepalingen van de Implementatiecode bij de uitvoering van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden zoals vervat in deze Bijlage.
Voorschrift 16. Verificatie van de naleving
1
Elke partij wordt onderworpen aan periodieke audits door de Organisatie in overeenstemming met de auditnorm teneinde de naleving en implementatie van deze Bijlage te verifiëren.
2
De Secretaris-Generaal van de Organisatie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het auditprogramma, op basis van de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
3
Elke partij is verantwoordelijk voor het faciliteren van de uitvoering van de audit en de implementatie van een actieprogramma teneinde een vervolg te geven aan de bevindingen, op basis van de door de Organisatie opgestelde richtlijnen
4
De audit van alle partijen:
- .1.
is gebaseerd op een door de Secretaris-Generaal van de Organisatie ontwikkeld algemeen schema, rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen; en
- .2.
vindt periodiek plaats, rekening houdend met de door de Organisatie opgestelde richtlijnen.
Hoofdstuk 7. Internationale code voor schepen die in polaire wateren varen
Voorschrift 17. Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze Bijlage:
- 1.
wordt onder Polar Code verstaan de Internationale Code voor schepen die in polaire wateren varen, bestaande uit een inleiding, deel I-A en deel II-A en de delen I-B en II-B, zoals aangenomen bij de resoluties MSC.385(94) en MEPC.264(68), zoals eventueel gewijzigd, op voorwaarde dat:
- .1.
wijzigingen van de op het milieu betrekking hebbende bepalingen van de inleiding en hoofdstuk 4 van deel II-A van de Polar Code worden aangenomen, in werking worden gesteld en van kracht worden in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 van dit Verdrag inzake de wijzigingsprocedures die van toepassing zijn op een aanhangsel bij een bijlage; en
- .2.
wijzigingen van deel II-B van de Polar Code worden aangenomen door de Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu in overeenstemming met haar reglement van orde.
- 2.
wordt onder het Antarctisch gebied verstaan het zeegebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte.
- 3.
wordt onder Arctische wateren verstaan de wateren ten noorden van een lijn van 58°00'.0 noorderbreedte en 042°00'.0 westerlengte tot 64°37'.0 noorderbreedte, 035°27'.0 westerlengte en vanaf dat punt een loxodroom tot 67°03'.9 noorderbreedte, 026°33'.4 westerlengte en vanaf dat punt een loxodroom tot 70°49'.56 noorderbreedte en 008°59'.61 westerlengte (Sørkapp, Jan Mayen) en via de zuidkust van Jan Mayen naar 73°31'.6 noorderbreedte en 019°01'.0 oosterlengte via het eiland Bjørnøya, en vanaf dat punt via de boog van een grote cirkel naar 68°38'.29 noorderbreedte en 043°23'.08 oosterlengte (Kaap Kanin Nos) en vanaf dat punt via de noordkust van het Aziatische continent oostwaarts naar de Beringstraat en vanaf de Beringstraat westwaarts naar 60° noorderbreedte tot aan Il'pyrskiy en vervolgens via de 60e noorderbreedtecirkel oostwaarts tot en met de Etolin Strait en vanaf dat punt via de noordkust van het Noord-Amerikaanse continent in zuidelijke richting tot 60° noorderbreedte en vanaf dat punt oostwaarts via de breedtecirkel van 60° noorderbreedte tot 056°37'.1 westerlengte en vanaf dat punt naar 58°00'.0 noorderbreedte, 042°00'.0 westerlengte.
- 4.
wordt onder polaire wateren verstaan de Arctische wateren en/of het Antarctisch gebied.
Voorschrift 18. Toepassing en vereisten
1
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle schepen die in overeenstemming met deze Bijlage gecertificeerd zijn om in polaire wateren te varen.
2
Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald moeten schepen waarop paragraaf 1 van dit voorschrift van toepassing is, voldoen aan de op het milieu betrekking hebbende bepalingen van de inleiding en aan hoofdstuk 4 van deel II-A van de Polar Code naast de overige van toepassing zijnde vereisten van deze Bijlage.
Voetnoten
Zie de door de Organisatie bij resolutie A.739(18) aangenomen Richtlijnen voor de bevoegdverklaring van organisaties die optreden namens Administraties en de door de Organisatie bij resolutie A.789(19) aangenomen Specificaties inzake de onderzoeks- en certificeringsfuncties van erkende organisaties die optreden namens de Administratie.