G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2011, zevende druk, p. 737.
HR, 02-12-2014, nr. 12/05511
ECLI:NL:HR:2014:3490, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
12/05511
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3490, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2053, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2053, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3490, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑10‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑08‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/16 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0493
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid vordering b.p. en kosten rechtsbijstand. De civiele rechter heeft de vordering b.p. reeds bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. ’s Hofs oordeel dat de b.p. daarom geen belang heeft bij haar vordering in het strafgeding geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft geen nadere motivering. De opvatting dat de b.p. wel belang heeft bij haar vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag nu deze gevorderde kosten niet door de civiele rechter zijn toegewezen, is in strijd met het systeem van de wet. De civiele rechter heeft de vordering van die kosten afgewezen. Indien de b.p. het niet eens is met die beslissing kan zij tegen die beslissing hoger beroep instellen. Voor zover het middel klaagt dat het Hof i.s.m. art. 592a Sv niet heeft beslist over de verwijzing in de kosten, is het gegrond. HR doet wat het Hof had behoren te doen en geeft alsnog toepassing aan art. 592a Sv en wijst de vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het strafproces af. CAG: anders.
Partij(en)
2 december 2014
Strafkamer
nr. 12/05511
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 november 2012, nummer 21/000977-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde namens de verdachte voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de appelfase niet is overschreden.
3.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Op 10 maart 2010 heeft verdachte hoger beroep ingesteld, waarna op 1 februari 2012 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn."
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat indien, zoals hier het geval is, de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, bij de berechting van de zaak in hoger beroep in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578, NJ 2008/358). Het oordeel van het Hof dat "geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn" in de appelfase, nu "het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep [op 1 februari 2012] is aangevangen", is derhalve niet juist. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal zelf om doelmatigheidsredenen de zaak afdoen.
3.4.
Het bestreden arrest is door het Hof op 14 november 2012 gewezen, derhalve nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het hoger beroep op 10 maart 2010. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de beslissing van het Hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 733.266,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 171.400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot een bedrag van € 944.003,01.
De benadeelde partij kan niet in haar vordering worden ontvangen, nu zij deze bij de civiele rechter aanhangig heeft gemaakt en deze daarop − zij het nog niet onherroepelijk − heeft beslist.
Beslissing
(...)
Verklaart de benadeelde partij Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk."
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2012 houdt het volgende in:
"Mr. De Best voert desgevraagd namens de benadeelde partij het woord (...).
De raadsman voert het woord tot verdediging, overeenkomstig zijn pleitnota welke hij aan het hof heeft overhandigd en aan dit proces-verbaal is gehecht. Voor het overige voert hij het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het klopt dat verdachte(n) hoger beroep heeft/hebben ingesteld in de civiele zaak. Echter is die uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard. (...) De benadeelde partij heeft geen belang bij behandeling van de vordering.
Subsidiair: 171.400, − euro is het bedrag dat nog mist. De kosten rechtsbijstand blijven oplopen. Die zijn niet eenvoudig te controleren. Zij zijn alleen voorzien van facturen en niet van specificaties. Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag is behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering dient afgewezen te worden. Ik verwijs naar Hoge Raad LJN BX4442, waaruit volgt dat het liquidatietarief gebruikt mag worden omdat de vordering hoger is dan de rechtbankgrens. In dit geval kan ik dat niet narekenen, omdat ik daar onvoldoende informatie over heb, maar het betreft in ieder geval een aanzienlijk lager bedrag.
De onderzoekskosten zijn aanzienlijk. De politie had deze werkzaamheden ook kunnen verrichten. De controle op de facturen maakt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting is van het strafgeding. De vordering moet om die reden niet-ontvankelijk verklaard worden, subsidiair afgewezen worden, aanzienlijk lager bedrag.
(...)
Mr De Best voert het woord, zakelijk weergegeven:
In feite is het pensioenfonds zorg en welzijn de benadeelde partij en niet PGGM. PGGM heeft nog geen cent teruggekregen van het toegewezen bedrag door de rechtbank. Dat heeft te maken met de overweging van de Rotterdamse rechtbank in haar vonnis, ten aanzien van het twijfelen over de nietigheid van het beslag. Daarom kan geen deurwaarder het vonnis executeren. Er is een misverstand geweest ten aanzien van het beslag, te weten of de beslagstukken wel of niet tijdig in het geding zijn gebracht. Het vonnis heeft de beslagstukken doorkruist en daarom zijn die kosten niet toegewezen.
Er is een deel conservatoir beslag gelegd, maar dat komt PGGM niet toe. Een bedrag van 103.095,04 is voorwaardelijk teruggestort door de bank, maar de bank wacht tot een vonnis/arrest is gewezen waarin staat dat de hoofdsom van 558.204,27 wordt toegewezen.
De kosten rechtsbijstand kunnen in hoger beroep nog verhoogd worden. Ik verwijs naar NJ 2000,413.
Primair dient het gevorderde bedrag ter zake de civiele− en strafzaak te worden toegewezen. Subsidiair dient alleen de verhoging van de kosten rechtsbijstand vanaf 8 maart 2010 te worden toegewezen. Dat betreft dan de kosten rechtsbijstand vanaf het vonnis van de rechtbank. Het liquidatietarief geldt niet. Ik verwijs naar Hoge Raad 26 februari 2002, NJ 2002,149.
Ik hoor dat een bedrag van 171.400 euro nog het deel zou zijn wat mist, maar ik heb wel een vermoeden waar dat bedrag vandaan komt. Er is 558.000 euro uitgegaan. Als daar de bedragen van de beslagen en het terug te storten bedrag afgehaald worden, blijft een bedrag van 171.400 euro over, maar het gehele gevorderde bedrag dient te worden toegewezen.
De behandeling van de vordering is geen onevenredige belasting van het strafproces. De kosten zijn opgelopen door toedoen van verdachte. Zowel in de civiele zaak, als in de strafzaak, zijn het verdachte en medeverdachten geweest die hoger beroep hebben ingesteld. Het uurtarief is 350 euro excl. btw en kantoorkosten. Ik kan eenvoudig urenspecificaties overleggen als dat nodig is."
4.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
i. Een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" op naam van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Dit stuk houdt onder het opschrift "gegevens over de schade" het volgende in:
"De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving (...) Bedrag
1. Pensioengelden fictieve deelnemers € 558.204,27
2. Wettelijke rente v.a. data overboekingen € 66.917,94
3. Kosten Hoffman Bedrijfsrecherche € 73.304,00
4. Wettelijke rente over € 73.304, " v.a. 13/1/'08 € 7.894,19
5. Proceskosten civiele procedure:
Deurwaarderskosten i.v.m. beslag € 5.421,04
Griffierechten € 4.898,00
Advocaatkosten conform voorw. II € 15.480,00
(...)
12. Kosten voor rechtsbijstand € 1.147,45 + p.m. voor bijwonen zitting M.K. + p.m.
Totaal € 733.266,89
(...)
5.b. Kosten tenuitvoerlegging en invordering
Gevorderd worden alle kosten om dit vonnis te executeren."
ii. Een faxbericht gedagtekend 1 februari 2012 van de raadsman van de benadeelde partij, gericht aan het Hof. Dit stuk, betreffende de voeging van de benadeelde partij in hoger beroep ter terechtzitting van 1 februari 2012, houdt het volgende in:
"Mede in het licht van door 1 januari 2011 in werking getreden 'wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces' (Stb. 2010, 291 en Stb. 2010, 792), ziet cliënte aanleiding de vordering in eerste aanleg in volle omvang ook te laten gelden in hoger beroep. (...)
Op de voet van artikel 421 derde lid WvSv treft u bijgaand het voegingsformulier hoger beroep aan, het e.e.a. uiteraard binnen de grenzen van de voeging in eerste aanleg (Bijlage 1).
Ik zal de diverse schadeposten zoals opgenomen in het voegingsformulier in het navolgende bespreken.
Materiële schade
Op 15 november 2007 wordt cliënte door de fraudeafdeling van de ING geattendeerd op een mogelijke interne fraude bij cliënte. In opdracht van PGGM wordt nader onderzoek verricht en daaruit is gebleken dat er zes keer is gefraudeerd en dat er vijf pogingen daartoe zijn gedaan. In totaal is een bedrag van € 558.204.27 ten onrechte overgemaakt aan fictieve pensioenverzekerden.
Cliënte is voor een bedrag van € 558.204,27 benadeeld. De rechtbank heeft ten aanzien daarvan als volgt geoordeeld:
"De benadeelde partij heeft ten onrechte een bedrag van € 558.204,27 aan pensioengelden uitgekeerd aan de verdachten, dan wel aan familieleden of kennissen van verdachten. Zoals reeds hiervoor is overwogen, hebben verdachten dit bedrag van de benadeelde partij ontvreemd. Een groot gedeelte van dit bedrag, te weten € 386.973,12 is door de banken bevroren. Dit bedrag komt PGGM toe en moet door de bank(en) dan ook aan PGGM worden terugbetaald. Dit bedrag kan onder die omstandigheden niet worden beschouwd als geleden schade. Een bedrag van € 171.400 is niet aan de benadeelde partij teruggegeven. Dit bedrag is of contant opgenomen of overgemaakt op de rekening van verdachte. De schade van PGGM bestaat derhalve uit € 171.400,−."
Cliënte meent dat niet slechts € 171.400,− als rechtstreeks geleden schade in de zin van artikel 361 tweede lid WvSv moet worden aangemerkt, maar het gehele ontvreemde bedrag van € 558.204,27. Dit bedrag is immers uit het vermogen van cliënte geraakt door toedoen van verdachten en dit bedrag komt cliënte toe. De crux is dat ook de schade ten bedrage van € 386.973,12 tot op de dag van vandaag op geen enkele wijze aan cliënte is vergoed en dat ter zake daarvan geen enkele zekerheid bestaat dat deze schade in de toekomst aan cliënte zal worden vergoed. Ik zal dit toelichten.
De rechtbank oordeelt weliswaar dat dit bedrag cliënte toekomt, maar vooralsnog bestaat er geen enkele garantie dat dit bedrag ook daadwerkelijk door de ING Bank zal worden teruggestort. De ING Bank heeft daartoe immers geen zekerheid gegeven. Voorts is in dit verband van belang dat de verdachten blijven ontkennen schuldig te zijn aan de tenlastegelegde gedragingen en geen enkele medewerking bieden om cliënte schadeloos te stellen. Cliënte zou het bevroren tegoed moeten terugvorderen in de civiele procedure, terwijl de uitkomst van deze procedure onzeker is nu verdachten, althans [verdachte] en [medeverdachte 1], hiertegen hoger beroep hebben ingesteld. Cliënte is door toedoen van verdachten in deze positie gebracht. Cliënte meent derhalve dat de schadeloosstelling van cliënte geheel in de risicosfeer van verdachten behoort te liggen.
Ik verzoek u derhalve het gehele schadebedrag van € 558.204,27 als rechtstreekse schade aan cliënte toe te kennen. Ik verzoek u dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente gerekend vanaf de data van de overboekingen. De wettelijke rente berekening wordt hierbij als Bijlage 2 overgelegd.
(...)
Onderzoekskosten
Cliënte heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld om de fraude aan het licht te brengen. Kosten die cliënte heeft gemaakt om de gepleegde strafbare feiten aan het licht te brengen komen voor vergoeding in aanmerking (Hoge Raad 22 april 2008, LJN BB7077). (...)
Ik verzoek u derhalve ook de onderzoekskosten ten bedrage van € 73.304,00 als rechtstreekse schade aan cliënte toe te kennen. Ik verzoek u dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente gerekend vanaf 30 januari 2008 (datum voldoening facturen door Pensioenfonds). De berekening van de wettelijke rente wordt als Bijlage 3 overgelegd.
Kosten rechtsbijstand in de civiele procedure
Cliënte heeft zich echter ook gevoegd als benadeelde partij ter zake van de kosten voor rechtsbijstand gemaakt in de civiele procedure. Ook deze kosten voor rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Deze kosten zijn immers het directe gevolg van de frauduleuze handelingen van verdachten en zijn gemaakt om de gepleegde strafbare feiten aan het licht te brengen. Zij komen derhalve als schadepost voor vergoeding in aanmerking. Als Bijlage 4 worden de facturen van de civiele procedure overgelegd.
Van belang daarbij is dat de rechtbank in de civiele procedure de vergoeding van de beslagkosten ten onrechte heeft afgewezen. De reden hiervoor was dat PGGM niet tijdig zou hebben gereageerd op het verzoek van de rechtbank de beslagstukken over te leggen waaruit zou blijken dat de dagvaarding is overbetekend. Het verzoek van de rechtbank werd echter verzonden in de vakantieperiode zodat de opgevraagde gegevens het vonnis kruisten. Uit de facturen van de deurwaarder, overgelegd als bijlage 5 bij het voegingsformulier eerste aanleg blijkt echter dat de dagvaarding wel degelijk is betekend aan de derden (zie omschrijving "bet. dagv. aan 3e" in facturen). Tevens zijn de processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende zaken aan de beslagenen betekend blijkens de omschrijving in de factuur d.d. 24 december 2007 ("bet. cons. beslag o.z."). Tevens blijken deze ambtshandelingen uit de beslagstukken welke hierbij als Bijlage 5 worden overgelegd. Aldus zijn de gelegde beslagen niet nietig en komen de beslagkosten voor vergoeding in aanmerking.
Kosten rechtsbijstand in de strafprocedure
Kosten voor rechtsbijstand die verband houden met de strafzaak komen op de voet van artikel 592a WvSv voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg bedragen € 2.958,32.
De kosten voor rechtsbijstand die verband houden met de voorbereiding en behandeling van de zaak in hoger beroep komen uiteraard eveneens op de voet van artikel 592a WvSv voor vergoeding in aanmerking. Cliënte vordert een bedrag van € 4.525,27 (Bijlage 6). En ik verzoek u dit bedrag pro memorie te verhogen met de kosten die verband houden met het toelichten van de vordering benadeelde partij tijdens de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Ter afronding
Een overzicht van de totale gevorderde schade ziet er als volgt uit:
Materiële kosten € 558.204,27
Wettelijke rente over materiële kosten € 112.525,68
Onderzoekskosten € 73.304,00
Wettelijke rente over onderzoekskosten € 13.566,83
Kosten rechtsbijstand civiele procedure € 125.798,07
Kosten rechtsbijstand strafprocedure € 7.483,59 + p.m.
Totaal € 890.882,44 + p.m."
iii. Een vonnis van de Rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, van 13 juli 2011, gewezen in de zaak van Stichting Pensioenfonds voor de gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen tegen onder anderen de verdachte. Dit vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Eiseres wordt hierna aangeduid als PGGM, gedaagde sub 1 als [verdachte], gedaagde sub 2 als [medeverdachte 2] en gedaagde sub 3 als [medeverdachte 1].
(...)
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] niet is geslaagd in het tegenbewijs. (...)
2.4.
Nu [verdachte] niet in het tegenbewijs is geslaagd, zijn de hoofdsommen van de vordering in conventie toewijsbaar. De kosten van het rapport van Hofman komen op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De wettelijke rente is als niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf de gevorderde data.
2.5.
Het voorgaande geldt niet voor de beslagkosten. Als beslaglegger is PGGM op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om de aan [verdachte] uitgebrachte dagvaarding aan de derdenbeslagenen te betekenen. Nu uit de door PGGM overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend, moet worden aangenomen dat de derdenbeslagen nietig zijn. Voorts is PGGM als beslaglegger op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om een afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende zaken aan [verdachte] te betekenen. Nu uit de door PGGM overgelegde stukken niet blijkt dat deze betekening heeft plaatsgehad, moet worden aangenomen dat het beslag op de onroerende zaak eveneens nietig is. De beslagkosten dienen daarom voor rekening van PGGM te blijven.
(...)
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd om aan PGGM te betalen:
€ 84.470,51 (zegge: vierentachtigduizend vierhonderdzeventig euro en éénenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 93.236,18 (zegge: drieënnegentigduizend tweehonderdzesendertig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 81.868,14 (zegge: éénentachtigduizend achthonderdachtenzestig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 19 oktober 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 94.705,17 (zegge: vierennegentigduizend zevenhonderdvijf euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 12.272,40 (zegge: twaalfduizend tweehonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 89.557.83 (zegge: negenentachtigduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en drieëntachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2007 tot aan de dag der voldoening;
€ 73.304,00 (zegge: drieënzeventigduizend driehonderdvier euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
3.2.
veroordeelt [verdachte] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 7.641,92;
3.3.
veroordeelt [medeverdachte 2] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 6.462,23;
3.4.
veroordeelt [medeverdachte 1] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 6.5351,92;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.7.
wijst de vordering af;
3.8.
veroordeelt [verdachte] in de proceskosten aan de zijde van PGGM tot op heden begroot op € 2.580,00."
4.5.1.
In de onderhavige zaak heeft de benadeelde partij zich niet alleen in het strafgeding gevoegd met een vordering tot vergoeding van de door het tenlastegelegde feit geleden schade, maar zij heeft ook schadevergoeding gevorderd in een geding bij de civiele rechter. De civiele rechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
4.5.2.
In zijn overwegingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de benadeelde partij geen belang heeft bij haar vordering in het strafgeding, nu de civiele rechter over de vordering van de benadeelde partij bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft beslist. Dit oordeel van het Hof, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, behoeft geen nadere motivering.
4.5.3.
Voor zover het middel betoogt dat de benadeelde partij wel belang heeft bij haar vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag, aangezien de civiele rechter de door de benadeelde partij te dezer zake gevorderde kosten niet geheel of gedeeltelijk heeft toegewezen, berust het middel op een opvatting die in strijd is met het systeem van de wet. De civiele rechter heeft blijkens het in 4.2 onder iii weergegeven vonnis de vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag afgewezen. Indien de benadeelde partij het niet eens is met die beslissing kan zij tegen die beslissing hoger beroep instellen.
4.5.4.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 592a Sv niet heeft beslist over de verwijzing in de kosten, is het gegrond. Ook in het geval dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering, dient de uitspraak daaromtrent een beslissing te geven. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen doen wat het Hof had behoren te doen en alsnog toepassing geven aan voornoemde bepaling. Hetgeen in de bestreden uitspraak is overwogen omtrent de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering, laat geen andere conclusie toe dan dat de tot de uitspraak van het Hof gemaakte kosten voor rekening dienen te blijven van de partij die ze gemaakt heeft. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het strafproces zal daarom worden afgewezen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot verwijzing van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand in de strafprocedure af;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014.
Conclusie 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid vordering b.p. en kosten rechtsbijstand. De civiele rechter heeft de vordering b.p. reeds bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. ’s Hofs oordeel dat de b.p. daarom geen belang heeft bij haar vordering in het strafgeding geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft geen nadere motivering. De opvatting dat de b.p. wel belang heeft bij haar vordering tot vergoeding van de kosten van het beslag nu deze gevorderde kosten niet door de civiele rechter zijn toegewezen, is in strijd met het systeem van de wet. De civiele rechter heeft de vordering van die kosten afgewezen. Indien de b.p. het niet eens is met die beslissing kan zij tegen die beslissing hoger beroep instellen. Voor zover het middel klaagt dat het Hof i.s.m. art. 592a Sv niet heeft beslist over de verwijzing in de kosten, is het gegrond. HR doet wat het Hof had behoren te doen en geeft alsnog toepassing aan art. 592a Sv en wijst de vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het strafproces af. CAG: anders.
Nr. 12/05511 Zitting: 9 september 2014 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens “1. primair medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, en “2. primair diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 12/05466, 12/05511 en 12/05714. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld. Namens benadeelde partij heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
De middelen van de verdachte
4. Het eerste middel klaagt dat het Hof het beroep op onrechtmatig verkregen bewijs op ontoereikende gronden heeft verworpen.
5. Het Hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Verweer: onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsman heeft bepleit dat de e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 2] en verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze onrechtmatig is verkregen.
Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.
PGGM heeft een intern onderzoek ingesteld naar vermoedelijk frauduleus handelen en heeft daarbij Hoffman Bedrijfsrecherche is ingeschakeld. Door Hoffman Bedrijfsrecherche zijn onder andere de computer en werkplek van verdachte, die werkzaam was bij PGGM, onderzocht, waarbij later e-mailcorrespondentie tussen verdachte en de e-mailaccounts van [medeverdachte 2] is aangetroffen.
Dit onderzoek van Hoffman Bedrijfsrecherche heeft plaatsgevonden vóórdat de aangifte door PGGM bij de politie plaatsvond. Politie en openbaar ministerie hebben met het onderzoek van de bedrijfsrecherche geen enkele bemoeienis gehad. Onderhavig optreden is dus buiten politie en justitie omgegaan, waardoor niet gesproken kan worden van onrechtmatig verkregen bewijs als gevolg van schending van een grondrecht van verdachte door politie of openbaar ministerie.
Nu Hoffman Bedrijfsrecherche in opdracht van PGGM naar aanleiding van een verdenking ter zake van fraude de computer en de werkplek van verdachte, die bij en voor PGGM werkte, heeft onderzocht, kan evenmin gezegd worden dat Hoffman Bedrijfsrecherche en/of PGGM onrechtmatig heeft gehandeld jegens verdachte.
Het hof verwerpt het verweer.”
6. Gebruik maken van bewijs dat door een ander dan politie of justitie onrechtmatig is verkregen, valt niet onder het bepaalde in art. 359a Sv.1.Deze bepaling beperkt zich immers tot vormverzuimen, begaan in het voorbereidend onderzoek. Niettemin kan het gebruikmaken van bewijs dat door een ander dan politie of justitie onrechtmatig is verkregen, ongeoorloofd zijn, namelijk wanneer dat onrechtmatig optreden in de omstandigheden van het geval een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg heeft dat dit dient te leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig optreden is verkregen.2.Te dier zake is door of namens de verdachte niets gesteld. Dit betekent dat het Hof het verweer terecht heeft verworpen wat er ook zij van de daarvoor gebezigde gronden.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof diefstal bewezen heeft geacht doch voor het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de aangever (bewijsmiddel 2) voor zover inhoudende:
“Ik doe aangifte van verduistering. Verdachte heeft zich het goed, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking/beroep onder zich heeft zonder enig recht toegeëigend.”
9. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“2 primair:
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 20 november 2007 te Zeist en Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 558.204,27 Euro, geheel of ten dele toebehorende aan PGGM”
10. Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof overwogen:
“Verweer: ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geen diefstal, geen verduistering
De raadsman heeft bepleit dat de feitelijke handelingen van verdachte niet te kwalificeren zijn als diefstal of verduistering. Er is geen sprake van diefstal, omdat verdachte niet het geld heeft weggenomen. Er is geen sprake van verduistering omdat hij het geld niet rechtmatig onder zich had.
Het hof verwerpt het verweer en acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Door het handelen van verdachte en medeverdachten is een grote hoeveelheid geld uit de feitelijke macht van PGGM, via hun kennissen en familieleden, in de feitelijke macht van verdachte en zijn medeverdachten gekomen. Verdachte heeft de bankrekeningnummers gewijzigd en laten accorderen door [A] of [B], waardoor werd bewerkstelligd dat de gelden zonder dat enig ander actief handelen van PGGM vereist was, in de macht van kennissen en familie van verdachte en medeverdachten werden gebracht. Vervolgens is het geld overgemaakt naar de bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Er is dan ook sprake van wegnemen in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer dat geen sprake zou zijn verduistering dient geen verdere bespreking, nu het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.”
11. Het middel richt zich niet tegen het oordeel van het Hof dat niet van verduistering maar van diefstal sprake was.
12. Gezien de hiervoor weergeven verwerping van het verweer dat noch van diefstal noch van verduistering sprake was, moet de vermelding van de gewraakte zinsnede in de bewijsmiddelen op een vergissing berusten. In het licht van het onder 11 vermelde en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan deze vergissing worden hersteld zonder tekort te doen aan de rechtens beschermde belangen van de verdachte.
13. Het middel faalt.
14. Het derde middel klaagt dat het Hof het verweer dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, op onjuiste gronden heeft verworpen.
15. Het Hof heeft met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn overwogen:
“Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is op 20 november 2009 aangevangen, waarna op 8 maart 2010 vonnis is gewezen. Op 10 maart 2010 heeft verdachte hoger beroep ingesteld, waarna op 1 februari 2012 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.”
16. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof er dusdoende aan is voorbijgegaan dat het Hof pas op 14 november 2012 arrest heeft gewezen en de procedure in hoger beroep dus ruimschoots meer dan twee jaar in beslag heeft genomen.
17. Gelet op HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.14 – 3.16 is het middel terecht voorgedragen. Daarbij teken ik aan dat het Hof voor de aanvang van de procedure in eerste aanleg de dag van de terechtzitting in eerste aanleg heeft genomen in plaats van, zoals in overeenstemming is met het bepaalde in art. 6 lid 1 EVRM, het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.3.
18. Het middel slaagt.
Het middel van de benadeelde partij
19. Het middel houdt in dat het Hof de benadeelde partij ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.
20. Het Hof heeft te dien aanzien overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 733.266,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 171.400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot een bedrag van € 944.003,01.
De benadeelde partij kan niet in haar vordering worden ontvangen, nu zij deze bij de civiele rechter aanhangig heeft gemaakt en deze daarop -zij het nog niet onherroepelijk- heeft beslist.”
21. In zijn arrest van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279 overwoog de Hoge Raad:
“2.4. Ingevolge art. 421, derde lid eerste volzin, Sv kan, voor zover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. De in deze wetsbepaling opgenomen beperking moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, LJN ZD0945, NJ 1998/449). Voor zover het middel de klacht behelst dat het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar vordering tot schadevergoeding wat betreft de voor het eerst in hoger beroep opgevoerde schadepost "afsluitprovisie" is het derhalve terecht voorgesteld.
2.5. Gezien de inhoud van het voegingsformulier en gelet op het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep "de vordering in dit proces niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het grootste gedeelte van de materiële schade" moet het ervoor worden gehouden dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk heeft geacht voor zover die betrekking heeft op de in het voegingsformulier opgevoerde schade met uitzondering van de post "conform dagvaarding" ten bedrage van € 73.277,14. Ook daarover klaagt het middel. Het berust evenwel op de opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de burgerlijke rechter nog aanhangig is. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij - in zoverre - in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang. In aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte omtrent de vordering van de benadeelde partij is aangevoerd, geeft het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot de hiervoor genoemde posten, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.”
22. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof hetgeen de Hoge Raad in voormeld arrest heeft overwogen, heeft miskend, omdat namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de tegen verdachte aanhangige civiele zaak niet op alle door de benadeelde partij geclaimde schade betrekking heeft, te weten niet op de kosten voor het beslag, terwijl in die zaak voorts ook de post "kosten rechtsbijstand in de strafprocedure" niet aan de orde is.
23. De vordering van de benadeelde partij houdt in:
“Omschrijving Bedrag
Pensioengelden fictieve deelnemers € 558.204,27
Wettelijke rente v.a. data overboekingen € 66.917,94
Kosten Hoffmann Bedrijfsrecherche € 73.304,00
Wettelijke rente over € 73.304 v.a. 31/1/’08 € 7.894,19
Proceskosten civiele procedure
deurwaarderskosten i.v.m. beslag € 5.421,04
griffierechten € 4.898,00
advocaatkosten conform voorw. II € 15.480,00
Kosten voor rechtsbijstand
+ p.m. voor bijwonen zitting M.K. € 1.147,45
+ p.m.
Totaal € 733.266,89”
24. Een door de raadsvrouw van de benadeelde partij ter toelichting op de vordering van de benadeelde partij opgestelde brief d.d. 1 februari 2012, die zij ter terechtzitting in hoger beroep aan het Hof heeft overgelegd, houdt onder meer in:
“Kosten rechtsbijstand in de civiele procedure
Cliënte heeft zich echter ook gevoegd als benadeelde partij ter zake van de kosten van rechtsbijstand gemaakt in de civiele procedure. Ook deze kosten voor rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Deze kosten zijn immers het directe gevolg van de frauduleuze handelingen van verdachten en zijn gemaakt om de gepleegde strafbare feiten aan het licht te brengen. Zij komen derhalve als schadepost voor vergoeding in aanmerking. (…) Van belang daarbij is dat de rechtbank in de civiele procedure de vergoeding van de beslagkosten heeft afgewezen.”
Voorts heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd:
“In feite is het pensioenfonds zorg en welzijn de benadeelde partij en niet PGGM. PGGM heeft nog geen cent teruggekregen van het toegewezen bedrag door de rechtbank. Dat heeft te maken met de overweging van de Rotterdamse rechtbank in haar vonnis, ten aanzien van het twijfelen over de nietigheid van het beslag. Daarom kan geen deurwaarder het vonnis executeren. Er is een misverstand geweest ten aanzien van het beslag, te weten of de beslagstukken wel of niet tijdig in het geding zijn gebracht. Het vonnis heeft de beslagstukken doorkruist en daarom zijn die kosten niet toegewezen.
(…)
Primair dient het gevorderde bedrag ter zake de civiele- en strafzaak te worden toegewezen. Subsidiair dient alleen de verhoging van de kosten rechtsbijstand vanaf 8 maart 2010 te worden toegewezen. Dat betreft dan de kosten rechtsbijstand vanaf het vonnis van de rechtbank.
(…)
De kosten zijn opgelopen door toedoen van verdachte (…). Zowel in de civiele zaak, als in de strafzaak, zijn het verdachte en medeverdachten geweest die hoger beroep hebben ingesteld.”
25. Het oordeel van het Hof berust klaarblijkelijk op de opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de burgerlijke rechter nog aanhangig is. Zoals de Hoge Raad overweegt in zijn hiervoor aangehaalde arrest is die opvatting niet juist. Het oordeel van het Hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
26. Zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde uitlatingen van de raadsvrouw van de benadeelde partij en voor wat de kosten van het beslag bevestiging vindt in het zich bij de stukken als bedoeld in art. 434 lid 1 Sv bevindende vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 juli 2011, gewezen tussen de benadeelde partij en onder meer verdachte, is niet reeds de gehele door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter toegewezen. In zoverre kan dus niet gezegd worden dat de benadeelde partij bij haar vordering geen belang heeft. Derhalve is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd.
27. Het middel slaagt.
28. Het eerste en het tweede middel van de verdachte kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑09‑2014
HR 18 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4321, NJ 2003, 527, rov. 3.5.1.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.12.1.
Beroepschrift 18‑10‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 12/05511
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. D.V.A. Brouwer
Ten behoeve van:
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
benadeelde partij in de strafzaak tegen [verdachte], waarin het gerechtshof te Arnhem onder parketnummer 21/000977-10 op 14 november 2012 arrest heeft gewezen.
Middel
Er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof zonder voldoende deugdelijke toelichting en/of onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Toelichting
1.
Verzoekster heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak tegen o.m. [verdachte].
2.
Blijkens het voegingsformulier heeft de benadeelde partij zich tot een bedrag van €733.266,- + P.M. gevoegd. Dit bedrag is opgebouwd uit de posten ‘pensioengelden fictieve deelnemers’, ‘kosten Hoffman bedrijfsrecherche’, ‘wettelijke rente’, ‘proceskosten civiele procedure’ en ‘kosten voor rechtsbijstand’, waaronder kennelijk wordt verstaan kosten voor rechtsbijstand in de strafprocedure.
3.
In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering toegewezen tot een bedrag van €172.547,45. Dit bedrag is blijkens het vonnis opgebouwd uit een bedrag van €171.400,- aan geleden schade en een bedrag van €1.147,45 aan kosten voor rechtsbijstand in de strafrechtelijke procedure.
4.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering gehandhaafd, zo volgt o.m. uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 februari 2012. Blijkens datzelfde proces-verbaal is door de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M.J. de Best, ‘een ordner met stukken’ aan het hof overhandigd, ‘waarvan zij reeds een kopie kort voor de zitting van heden aan het hof heeft doen toekomen’.
5.
Bedoelde ordner bevat een brief van 1 februari 2012 met bijlagen. Daarin worden de in het oorspronkelijke voegingsformulier aangeduide posten (te weten: ‘materiële schade’, ‘onderzoekskosten’, ‘kosten rechtsbijstand in de civiele procedure’ en ‘kosten rechtsbijstand in de strafprocedure’) nader geadstrueerd en toegelicht. Opmerking verdient dat de post ‘wettelijke rente’ daarbij is verwerkt in de posten ‘materiële schade’ en ‘onderzoekskosten’.
6.
Evenals in het voegingsformulier in eerste aanleg, is in bedoelde brief verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.
Ter toelichting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij nog opgemerkt:
‘Het civiele vonnis is niet onherroepelijk. Ik verwijs naar een uitspraak van de Hoge Raad van 6 april 2011, waaruit volgt dat als een deel van de vordering benadeelde partij reeds geheel of gedeeltelijk civielrechtelijk is toegewezen, de benadeelde partij voor het resterende deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens een gebrek aan belang. Het belang is in deze zaak dat niet alle schade civielrechtelijk aan de orde is, dus dat deel komt voor vergoeding in aanmerking.
[…]
Ik verzoek bij toewijzing van de vordering ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, waardoor geen extra kosten zullen worden gemaakt bij het innen van het geld. ’
8.
Voorts heeft de raadsvrouw aan het hof overgelegd een kopie van het vonnis van de civiele kamer van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2011, dat is gewezen tussen de stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke belangen en [verdachte] c.s.
9.
Voorafgaand aan de zitting van 31 oktober 2012 — alwaar het onderzoek werd hervat in de stand waarin het zich ter terechtzitting van 1 februari 2012 bevond — heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij een faxbericht met bijlagen aan het hof doen toekomen (p-v ttrz., p. 3), waarbij twee van de in het oorspronkelijke voegingsformulier aangeduide posten (te weten: ‘kosten rechtsbijstand in de civiele procedure’ en ‘kosten rechtsbijstand in de strafprocedure’) werden verhoogd met de bedragen die blijkens de als bijlage bij deze brief meegezonden declaraties in de periode 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 aan de benadeelde partij in rekening waren gebracht.
10.
Ter terechtzitting is door de raadsvrouw voorts o.m. nog aangevoerd:
‘[…] Er is een misverstand geweest ten aanzien van het beslag, te weten of de beslagstukken wel of niet tijdig in het geding zijn gebracht. Het vonnis heeft de beslagstukken doorkruist en daarom zijn die kosten niet toegewezen.
[…]
De kosten zijn opgelopen door toedoen van verdachte. […] Zowel in de civiele zaak, als in de strafzaak, zijn het de verdachte en medeverdachten geweest die hoger beroep hebben ingesteld. Het uurtarief is 350 euro excl. Btw en kantoorkosten. Ik kan eenvoudig urenspecificaties overleggen als dat nodig is.’
11.
In het arrest van 14 november 2012 heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Daartoe heeft het hof overwogen:
‘De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €733.266,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €171.400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot een bedrag van €944.003,01.
De benadeelde partij kan niet in haar vordering worden ontvangen, nu zij deze bij de civiele rechter aanhangig heeft gemaakt en deze daarop —zij het nog niet onherroepelijk— heeft beslist.’1.
12.
De klacht in cassatie is dat in het licht van hetgeen namens de benadeelde partij is aangevoerd, het hof met deze overweging zijn beslissing de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren onvoldoende deugdelijk en begrijpelijk heeft gemotiveerd.
13.
Uit HR 19 februari 2010, NJ 2010/131 moet worden afgeleid dat in geval de benadeelde partij reeds een — onherroepelijke? — civiele verklaring voor recht heeft bekomen, inhoudende dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit heeft geleden, de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk kan verklaren.
14.
Uit HR 26 april 2011, NJ 2011/205 volgt, dat de strafrechter, in het geval de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of ten dele bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk kan verklaren bij gebrek aan belang.
15.
Hieruit leidt verzoekster af dat niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij niet, althans niet zonder meer en niet ongemotiveerd, in de rede ligt, voor die onderdelen van de gezochte schadevergoeding die door de burgerlijke rechter niet zijn toegewezen of buiten beschouwing zijn gelaten. De benadeelde partij heeft in dat geval immers een belang om ten aanzien van die onderdelen van de civiele vordering een oordeel van de strafrechter te verkrijgen.
16.
Met de vermelding van het belang van de benadeelde partij lijkt de Hoge Raad te verwijzen naar het standpunt van AG Aben in zijn conclusie vóór HR 19 februari 2010, NJ 2010/131. In die conclusie wordt er de nadruk op gelegd dat een benadeelde partij een belang moet kunnen aanvoeren om een eerder al civiel aangebrachte vordering nog eens in een strafprocedure aanhangig te maken.
17.
In de voorliggende zaak is namens de benadeelde partij o.m. aangevoerd (supra, nr. 7) dat niet alle schade civielrechtelijk aan de orde is, zodat dat deel van de vordering voor vergoeding in de strafzaak in aanmerking komt. Daarbij is met name (supra, nr. 10) verwezen naar de kosten voor het beslag, die door de civiele rechter blijkens het civiele vonnis uitdrukkelijk buiten beschouwing zijn gelaten.
18.
De vordering benadeelde partij beslaat voorts een zelfstandige post ‘kosten rechtsbijstand in de strafprocedure’, een post die uit de aard der zaak niet in de civiele procedure voor vergoeding in aanmerking komt. Ook op die post is het hof uitdrukkelijk gewezen (supra, nr. 10).
19.
Een andersoortig belang dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep namens de benadeelde partij is aangevoerd, ligt in het verzoek een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Verzocht is aan de benadeelde partij een schadevergoedingsmaatregel op te leggen opdat ‘geen extra kosten zullen worden gemaakt bij het innen’ van het verschuldigde bedrag (supra, nr. 7).
20.
Aldus is het hof uitdrukkelijk en gemotiveerd gewezen op het belang van de benadeelde partij om een oordeel van het hof over de vordering te verkrijgen, of om in elk geval een oordeel van het hof te verkrijgen waar het betreft de gedeelten van de vordering waarop door de civiele rechter niet is beslist en/of die door de civiele rechter niet zijn toegewezen.
21.
Bij die stand van zaken kon het hof niet volstaan met een integrale niet-ontvankelijk verklaring, die niet nader is gemotiveerd dan met een enkele verwijzing naar de omstandigheid dat de vordering bij de civiele rechter aanhangig is gemaakt en dat deze daarop heeft beslist.
22.
Het hof had dienen te motiveren waarom, ondanks het aan het hof kenbaar gemaakte belang van de benadeelde partij om een oordeel te verkrijgen over ten minste die onderdelen van de vordering waarop door de civiele rechter niet is beslist en/of die door de civiele rechter niet zijn toegewezen, de benadeelde partij toch in haar gehele vordering niet-ontvankelijk verklaard behoorde te worden.
23.
Daarom is de beslissing van het hof, houdende niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij onbegrijpelijk, in elk geval onvoldoende gemotiveerd.
24.
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur is opgesteld, ondertekend en ingediend door Mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, die-verklaart dat verzoekster hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Utrecht, 18 oktober 2013
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑10‑2013
Opmerking verdient overigens dat tot op heden — medio oktober 2013 — het gerechtshof in de civiele zaak nog geen arrest heeft gewezen. De civiele zaak is nog steeds niet onherroepelijk. De laatste rolmededeling is als bijlage aan deze schriftuur gehecht.
Beroepschrift 27‑08‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Inzake : [verdachte]_D/OM I C
Onze ref. : Se.12.117
Cliënt : [verdachte], geb. [geboortedatum]-1977
Parketnr. : 16.712034.07
Rolnr. : 21.000977.10
Griffienr HR : S12/05511
raadsman : B. Kizilocak
Per telefax : 070 - 361 74 84
en in vijfvoud per gewone post
Rotterdam, 27 augustus 2013
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan [adres];
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 14 november 2012 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 348, 358, 359 & 415 Sv alsmede art. 8 EVRM geschonden doordat het hof heeft verworpen het verweer dat het onderzoek naar de e-mails van rekwirant onrechtmatig is geweest, terwijl de motivering van de verwerping getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en de verwerping daarnaast onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Namens rekwirant is bepleit dat het onderzoek naar zijn e-mails onrechtmatig is geweest. Daartoe is het volgende aangevoerd:
‘Onrechtmatig verkregen bewijs
De verdediging meent dat een deel van het bewijs in deze zaak onrechtmatig is verkregen en zal moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Ik doel op het e-mailverkeer tussen [medeverdachte 2] en het e-mailadres van cliënt zoals dat is aangetroffen op de harde schijf van een computer waar cliënt op werkte.
Art. 13 van de Grondwet bepaalt dat het briefgeheim onschendbaar is, behalve in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter. Medewerkers van Hoffman hebben, door in de email correspondentie van cliënt te kijken, genoemd briefgeheim op ernstige wijze geschonden.
De HR heeft in HR 18-3-2003, NJ 2003, 527 uitgemaakt dat wanneer particulieren (zoals de medewerkers van Hoffman) onrechtmatig handelen tijdens onderzoekshandelingen, zulks onder omstandigheden kan leiden tot bewijsuitsluiting. Ook wanneer medewerkers van politie en OM daar geen bemoeienis mee hebben gehad, of zelfs maar enige wetenschap. Het dient dan wel — kort gezegd — te gaan om een ernstige inbreuk.
De verdediging meent dat daar in dit geval sprake van is. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Het briefgeheim betreft immers een door de Grondwet gegarandeerd recht. Zo belangrijk is dat recht dus.
Door het, al dan niet tijdens werktijd, bekijken van zijn privé e-mail op een computer van PCCM, heeft cliënt nog geen afstand gedaan van het recht op privacy.
Het EHRM heeft echter al herhaaldelijk uitgemaakt dat de burger ook op de werkplek een te respecteren recht op privacy heeft. Zie bijvoorbeeld:
- —
EHRM, 16-12-1992, Niemietz vs Duitsland, rov 29 of
- —
EHRM 26-3-1985, X en Y vs Nederland, rov 23
Het argument dat de rechtbank gebruikt om dit verweer te verwerpen deugt niet, daar de rechtvaardig van de inbreuk door de inhoud van de e-mail wordt bepaald en dat is niet bepaald een voorafgaande en objectieve toets. Het doel moet de inbreuk rechtvaardigen en niet de uitkomst.
De verdediging meent dan ook dat het bewijs dat is aangetroffen als gevolg van dat onrechtmatig handelen door Hoffman, dient te worden uitgesloten. Het gaat dan om de correspondentie, inclusief attachments, tussen [medeverdachte 2] en het emailadres van cliënt.
Dat zou met zich meebrengen dat er onvoldoende bewijs resteert om cliënt te kunnen veroordelen voor beide varianten van feit 1(valsheid in geschrifte). Cliënt dient ook daarom voor dat feit te worden vrijgesproken.’
Het hof heeft dit verweer verworpen en dat als volgt gemotiveerd:
‘PGGM heeft een intern onderzoek ingesteld naar vermoedelijk frauduleus handelen en heeft daarbij Hoffman Bedrijfsrecherche is ingeschakeld. Door Hoffman Bedrijfsrecherche zijn onder andere de computer de werkplek van verdachte, die werkzaam was bij PGGM, onderzocht, waarbij later e-mailcorrespondentie tussen verdachte en de e-mailaccounts van [medeverdachte 2] is aangetroffen. Dit onderzoek van Hoffman Bedrijfsrecherche heeft plaatsgevonden vóórdat de aangifte door PGGM bij de politie plaatsvond. Politie en openbaar ministerie hebben met het onderzoek van de bedrijfsrecherche geen enkele bemoeienis gehad. Onderhavig optreden is dus buiten politie en justitie omgegaan, waardoor niet gesproken kan worden van onrechtmatig verkregen bewijs als gevolg van schending van een grondrecht van verdachte door politie of openbaar ministerie.
Nu Hoffman Bedrijfsrecherche in opdracht van PGGM naar aanleiding van een verdenking ter zake van fraude de computer en de werkplek van verdachte, die bij en voor PGGM werkte, heeft onderzocht, kan evenmin gezegd worden dat Hoffman Bedrijfsrecherche en/of PGGM onrechtmatig heeft gehandeld jegens verdachte.’
Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer betreft een recht dat indirecte horizontale werking heeft. Dit volgt uit r.o. 4.4 uit het arrest van uw Raad d.d. 19 januari 1987 (NJ 1987,928): ‘Vooropgesteld moet worden dat, ook voor de periode waarin zich de feiten van de onderhavige zaak hebben afgespeeld, een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet worden aanvaard, dat aansluit bij vergelijkbare ontwikkelingen in andere landen en dat naar zijn inhoud mede wordt bepaald door art. 8 EVRM, waarvan moet worden aangenomen, dat het ook werking heeft tussen de burgers onderling. Een inbreuk op dit recht levert in beginsel een onrechtmatige daad op in de zin van art. 1401 BW’.
Het recht op privacy strekt zich ook uit over de werkplek van een justitiabele zoals blijkt uit het arrest van het EHRM in de zaak Niemietz (EHRM 16 december 1992, Niemietz/Duistland, NJ 1993, 400, m.nt. Dommering). Het recht op privacy op de werkplek geldt ook voor o.a. internetgebruik en e-mail ongeacht of de communicatie een zakelijk of privé karakter heeft (EHRM 3 april 2007, par. 41 Copland/Verenigd Koninkrijk, NJ 2007/617, m.nt. Dommering).
Inbreuken op art. 8 lid 1 EVRM zijn blijkens het tweede lid gebonden aan een drietal voorwaarden, waarbij geldt uitsluitend overheidsinstanties of anderen die door het nationale recht daartoe zijn gemachtigd een inbreuk kunnen maken op art. 8 lid 1 EVRM. (A.E. Harteveld, e.a. (red.), Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, 3e druk, p. 160 en 161).
De e-mail van rekwirant valt onder het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer op zijn werkplek. Onderzoek naar de e-mails van rekwirant levert een inbreuk op, op art. 8 EVRM. Volgens het hof was van een onrechtmatigheid op dat punt geen sprake, omdat Hoffman Bedrijfsrecherche handelde in opdracht van de werkgever van rekwirant. Die gedachte gaat ervan uit dat het PGGM vrij stond om inzage te hebben in tot de e-mailcorrespondentie van rekwirant, hetgeen van een onjuiste rechtsopvatting getuigt in het licht van het voorgaande. Voor zover het hof heeft bedoeld aan te geven dat het PGGM weliswaar niet vrij stond om de e-mailcorrespondentie in te zien, maar dat een inbreuk op art. 8 EVRM in deze zaak gerechtvaardigd was, geldt dat, het hof dit nader had dienen te motiveren, aangezien PGGM en Hoffman Bedrijfsrecherche geen overheidsinstanties zijn en zij geen wettelijke bevoegdheden toebedeeld hebben gekregen om een inbreuk te maken op art. 8 lid 1 EVRM.
Verder wijst rekwirant erop dat 's hofs motivering erop neerkomt dat van onrechtmatig verkregen bewijs (en dus bewijsuitsluiting) geen sprake kan zijn, omdat politie en openbaar ministerie niets met het handelen van de particuliere instanties van doen hebben gehad. Deze motivering is onbegrijpelijk, omdat bewijsuitsluiting wegens door particulieren begane onrechtmatigheden niet beperkt is tot gevallen waarbij de overheidsinstanties betrokken zijn. Rekwirant verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van uw Raad waarin is uitgemaakt dat ook wanneer overheidsinstanties niet betrokken zijn geweest bij opsporing door particulieren, de door laatste begane onrechtmatigheden tot bewijsuitsluiting kunnen leiden (zie bijvoorbeeld HR 18-03-2003, NJ 2003,527, r.o. 3.5.1).
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 350, 359 & 415 Sv alsmede art. 310 Sr doordat het hof diefstal bewezen heeft geacht, terwijl een van de bewijsmiddelen inhoudt dat er sprake is geweest van verduistering, waardoor de bewezenverklaring onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Ten laste van rekwirant is onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 20 november 2007 te Zeist en Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 558.204.27 Euro geheel of ten dele toebehorende aan PGGM,’
Voor het bewijs is gebezigd de verklaring van aangever [aangever] inhoudende, voor zover hier relevant: ‘Ik doe aangifte van verduistering. Verdachte heeft zich het goed, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking/beroep onder zich heeft zonder enig recht toegeëigend.’
De verklaring van [aangever] ziet op verduistering, terwijl de bewezenverklaring ziet op diefstal. Diefstal en verduistering sluiten elkaar uit (Noyon/Langemeijer & Remmelink, art. 310 Sr, aant. 1, bij tot 14-07-2010). Derhalve is de bewezenverklaring van diefstal onbegrijpelijk gemotiveerd.
Middel III
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 350, 359 & 415 Sv alsmede 6 EVRM geschonden doordat de behandeling in hoger beroep niet heeft plaatsgehad binnen de door art. 6 EVRM gewaarborgde redelijke termijn.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal der terechtzitting van 31 oktober 2012 is namens rekwirant bepleit dat er sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft dat verweer verworpen en dat als volgt gemotiveerd:
‘Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is op 20 november 2009 aangevangen, waarna op 8 maart 2010 vonnis is gewezen. Op 10 maart 2010 heeft verdachte hoger beroep ingesteld, waarna op 1 februari 2012 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.’
Volgens rekwirant getuigt de motivering van het hof van een onjuist rechtsoordeel. In HR 17-06-2008, LJN BD2578 r.o. 3.16 is bepaald dat de behandeling in hoger beroep behoort te zijn afgerond binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Blijkens de akte rechtsmiddel is op 10 maart 2010 hoger beroep ingesteld namens rekwirant. De einduitspraak in hoger beroep is gedaan op 14 november 2012. Dat betekent dat de redelijke termijn met ruim acht maanden is overschreden, hetgeen diende te leiden tot strafvermindering. Voor zover het hof heeft bedoeld dat van termijnoverschrijding geen sprake was, omdat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen binnen twee jaren na het instellen van appèl gaat het eraan voorbij dat de gehele procedure binnen de termijn van twee jaren dient te zijn afgerond.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan Mathenesserlaan 214 (3021 HM), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
B. Kizilocak