HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449; HR 11 januari 2000, NJ 2000, 217.
HR, 26-04-2011, nr. 09/05210
ECLI:NL:HR:2011:BP1279
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
09/05210
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP1279
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP1279, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1279
ECLI:NL:HR:2011:BP1279, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1279
- Wetingang
art. 421 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/177
Conclusie 26‑04‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof 's‑Gravenhage heeft verdachte op 17 november 2009 voor ‘Verduistering, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 22.292,97 toegewezen en een dienovereenkomstige schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. In hoger beroep had de civiele rechter al uitspraak gedaan over de vordering en daarom had het hof die vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren. Ook wordt bezwaar gemaakt tegen het alsnog, voor het eerst in hoger beroep, opvoeren van afsluitprovisie van een extra hypotheek als schade die een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit zou zijn. Volgens de steller van het middel ontbreekt dat verband en had het hof de verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet mogen toelaten.
3.2.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
‘Mr. Borgman wordt in de gelegenheid gesteld de civiele vordering toe te lichten. Hij verklaart daartoe;
Er ligt een vonnis van de civiele rechter d.d. 1 april 2009, waarin de verdachte is veroordeeld tot een betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] van een bedrag van € 76.689,18 met rente en kosten. Ik wil u vragen om de vordering in dit proces niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het grootste gedeelte van de materiele schade. Wel wil ik u wijzen op de omstandigheid dat [betrokkene 1] een extra hypotheek heeft moeten nemen op haar huis en dat van haar — inmiddels overleden — man. Deze hypotheek kost haar € 553,- per maand aan rente. De afsluitprovisie van deze hypotheek bedroeg € 1.556,-. Dit laatste bedrag ziet [betrokkene 1] als directe schade en deze wil zij dan ook opvoeren. Wat betreft de immateriële schade wijs ik u op de ellende, de emoties en de zorgen waar [betrokkene 1] mee te maken heeft gekregen naar aanleiding van het gebeuren, iedere maand heeft zij te wenig geld om van te leven en iedere dag lijdt zij onder de situatie. Zij vordert derhalve naast de € 1.556,- materiele schade tevens € 5.000,- aan immateriële schade. Ik merk nog op dat er op 9 juli 2009 nog niets betaald was aan [betrokkene 1].’
In zijn arrest heeft het hof overwogen:
‘Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 97.426,15.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.556,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
De vordering van de benadeelde partij bedraagt € 97.426,15. In de civiele procedure is bij vonnis van 1 april 2009 reeds toegewezen een bedrag van € 76.689,18.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 20,736,97 aan materiële en immateriële schade is geleden welke nog niet is vergoed.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep een schadepost van € 1.556,- aan afsluitprovisie van de hypotheek die [betrokkene 1] heeft moeten afsluiten, opgevoerd. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 22.292,97 worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 22.292,97 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 2].’
3.3.
Het tweede lid van art. 421 Sv houdt in dat, indien voeging in eerste aanleg heeft plaatsgehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger beroep voorzover de vordering in eerste aanleg is toegewezen. Voorzover de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen, kan de benadeelde partij zich ingevolge artikel 421, derde lid, Sv binnen de grenzen van de vordering zoals gedaan in eerste aanleg, in hoger beroep opnieuw voegen. Een en ander brengt mee dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen. Dat komt erop neer dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen.1. Het hof heeft toegelaten dat een nieuwe post van € 1556, te weten het bedrag dat het slachtoffer heeft moeten betalen als afsluitprovisie voor een nieuwe hypotheek, is toegevoegd aan de schadeposten waar de strafrechter in eerste aanleg over heeft geoordeeld. Aldus is een vermeerdering van eis in hoger beroep toegestaan, hetgeen niet was geoorloofd.
De benadeelde partij kan haar vordering in de strafprocedure splitsen. Zij kan een deel van haar vordering reserveren voor de civiele rechter en een ander deel ter beslissing aan de strafrechter voorleggen. Dat ligt in de rede wanneer een deel van de vordering erg eenvoudig is en door de strafrechter kan worden meegenomen, maar een ander deel van de vordering rechtskundige of feitelijke complicaties meebrengt.2. In de onderhavige zaak heeft het hof niet vastgesteld dat zo een splitsing heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft het hof duidelijk gemaakt of het bedrag dat nog niet aan de benadeelde partij was vergoed deel uitmaakte van de vordering waarop de civiele rechter heeft beslist, maar door deze is afgewezen. Uit het oogpunt van een zuivere verhouding tussen de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces en de vordering van degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit in het civiele proces lijkt het mij aangewezen dat na afwijzing van (een gedeelte van) de eis in het civiele geding de in het ongelijk gestelde eiser zich niet nog eens tot de strafrechter kan wenden om daar alsnog te trachten een gunstiger oordeel over zijn eis in de wacht te slepen.
3.4.
In zijn conclusie voor HR 19 februari 2010, LJN BK9031 heeft mijn ambtgenoot mr. Aben aandacht geschonken aan de verhouding tussen de in de strafprocedure ingebedde behandeling van de vordering van de benadeelde partij en een daarnaast lopende aparte civiele procedure voor de burgerlijke rechter. Hij komt onder verwijzing naar wetsgeschiedenis en literatuur tot de slotsom dat niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de strafprocedure dient te volgen als de vordering van de benadeelde partij nog aanhangig is voor de civiele rechter of indien over die vordering reeds door de civiele rechter is beslist. De Hoge Raad overwoog aldus:
‘3.3.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof dienaangaande het volgende overwogen:
‘Het hof heeft ter terechtzitting vastgesteld dat beide benadeelde partijen reeds voor de onderhavige strafprocedure de civiele rechter hebben geadieerd met een vordering die zijn grond vindt in de in deze strafzaak bewezen verklaarde feiten en dat de civiele rechter op die vordering in voor de benadeelde partijen toewijzende zin heeft beslist.
Naar het oordeel van het hof brengt het feit dat [A] en [B] zich tot de civiele rechter hebben gewend reeds met zich mee dat zij in deze strafprocedure als benadeelde partij niet kunnen worden ontvangen.’
3.4.
De geschiedenis van de totstandkoming van art. 361 (oud) Sv houdt ten aanzien van deze problematiek het volgende in:
‘Zo zal de strafrechter als het slachtoffer reeds een civiele schadevergoedingsprocedure is gestart, de civiele vordering buiten beschouwing kunnen laten.’
Kamerstukken I, 1992–1993, 21 345, nr. 36b, p. 1.
3.5.
Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de benadeelde partij [B] zich tot de civiele rechter heeft gewend en dat deze bij vonnis van 21 maart 2007 voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (de verdachte) aansprakelijk is voor de schade van [B] als gevolg van het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde strafbare feit, meebrengt dat [B] in de onderhavige strafzaak niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Dat oordeel geeft, mede in het licht van de hiervoor onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.’
3.5.
Het oordeel van het hof geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting als het de verhouding tussen de civiele rechter en de strafrechter met betrekking tot de vordering van de door een strafbaar feit gedupeerde, zoals de Hoge Raad deze verhouding heeft ingevuld, heeft miskend. Als het hof deze les van de Hoge Raad wel ter harte heeft genomen is de beslissing van het hof ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof niet heeft vastgesteld in hoeverre de civiele rechter en de strafrechter zich over dezelfde vordering hebben gebogen.
Omdat een schadevergoedingsmaatregel alleen kan worden opgelegd als de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade en niet duidelijk is of alle schadeposten die aan de strafrechter zijn voorgelegd ook aan de civiele rechter zijn voorgelegd en of bijvoorbeeld de civiele rechter de vordering gedeeltelijk heeft afgewezen kan ook de beslissing tot het opleggen van schadevergoedingsmaatregel naar mijn oordeel niet in stand blijven, ook al is de oplegging van zo'n maatregel niet bedoeld als een volledige spiegel van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.3.
4.
Het middel is gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar enkel voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van schadevergoedingsmaatregel en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden beslist en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2011
Zie Mr. F.F. Langemeijer, Het slachtoffer in het strafproces, 2004, p. 61.
HR 13 juli 2010, LJN BM0912.
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Benadeelde partij. Art. 421.3 Sv. De benadeelde partij mag in hoger beroep niet alsnog schadeposten opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en mag evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding verhogen (vgl. HR LJN ZD0945). De opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de burgerlijke rechter nog aanhangig is, vindt geen steun in het recht. Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij - in zoverre - in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang. In aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte omtrent de vordering van de benadeelde partij is aangevoerd, geeft het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot de desbetreffende posten, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
26 april 2011
Strafkamer
nr. 09/05210
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 2009, nummer 22/000625-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, over de toewijzing van de vordering en over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 2 oktober 2007 te Schiedam en/of Spijkenisse opzettelijk geld (tot een bedrag van in totaal 73.277,14 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van het persoonsgebonden budget van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] dan wel als vertegenwoordiger van de budgethouder van het persoonsgebonden budget van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2006 tot en met 2 oktober 2007 te Schiedam en/of Spijkenisse opzettelijk geld toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van het persoonsgebonden budget van [betrokkene 1] dan wel als vertegenwoordiger van de budgethouder van het persoonsgebonden budget van [betrokkene 1], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.3.1. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces".
Dat houdt in als opgevoerde schade:
"conform dagvaarding € 73.277,14
Niet aan cliënte afgedragen PGB (Rogplus) € 4.803,41
Immateriële schade € 5.000,00
Proces- en andere kosten € 13.523,00
Porti en telefoonkosten € 500,00
Kosten voor rechtsbijstand € 322,60
Totaal € 97.426,15."
2.3.2. De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 januari 2009 de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering op de grond dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor behandeling in de strafzaak.
2.3.3. Het zich eveneens bij de stukken bevindende "voegingsformulier hoger beroep" houdt in dat de benadeelde partij de vordering wenst te handhaven tot het bedrag van € 97.426,15.
2.3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat aldaar is aangevoerd:
- door mr. H.E. Borgman, advocaat van de benadeelde partij:
"Er ligt een vonnis van de civiele rechter d.d. 1 april 2009, waarin de verdachte is veroordeeld tot een betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] van een bedrag van € 76.689,18 met rente en kosten.
Ik wil u vragen om de vordering in dit proces niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het grootste gedeelte van de materiële schade. Wel wil ik u wijzen op de omstandigheid dat [betrokkene 1] een extra hypotheek heeft moeten nemen op haar huis en dat van haar - inmiddels overleden - man. Deze hypotheek kost haar € 553,- per maand aan rente. De afsluitprovisie van deze hypotheek bedroeg € 1.556,-. Dit laatste bedrag ziet [betrokkene 1] als directe schade en deze wil zij dan ook opvoeren. Wat betreft de immateriële schade wijs ik u op de ellende, de emoties en de zorgen waar [betrokkene 1] mee te maken heeft gekregen naar aanleiding van het gebeuren, iedere maand heeft zij te weinig geld om van te leven en iedere dag lijdt zij onder de situatie. Zij vordert derhalve naast de € 1.556,- materiële schade tevens € 5.000,- aan immateriële schade. Ik merk nog op dat er op 9 juli 2009 nog niets betaald was aan [betrokkene 1].";
- door de raadsman van de verdachte:
"Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij wil ik u vragen om gelet op de complexe aard van de zaak de vordering voor wat betreft het immateriële gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de gevorderde afsluitprovisie refereer ik me aan uw oordeel. Ik zie geen meerwaarde in een schadevergoedingsmaatregel en wil u derhalve verzoeken om deze niet op te leggen.".
2.3.5. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 22.292,97 en de verdachte veroordeeld dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij. Voorts heeft het Hof de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van een bedrag van € 22.292,97, subsidiair 146 dagen hechtenis.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als volgt gemotiveerd:
"De vordering van de benadeelde partij bedraagt € 97.426,15. In de civiele procedure is bij vonnis van 1 april 2009 reeds toegewezen een bedrag van € 76.689,18. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 20.736,97 aan materiële en immateriële schade is geleden welke nog niet is vergoed.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep een schadepost van € 1.556,- aan afsluitprovisie van de hypotheek die [betrokkene 1] heeft moeten afsluiten, opgevoerd. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 22.292,97 worden toegewezen."
2.4. Ingevolge art. 421, derde lid eerste volzin, Sv kan, voor zover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. De in deze wetsbepaling opgenomen beperking moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, LJN ZD0945, NJ 1998/449). Voor zover het middel de klacht behelst dat het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar vordering tot schadevergoeding wat betreft de voor het eerst in hoger beroep opgevoerde schadepost "afsluitprovisie" is het derhalve terecht voorgesteld.
2.5. Gezien de inhoud van het voegingsformulier en gelet op het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep "de vordering in dit proces niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het grootste gedeelte van de materiële schade" moet het ervoor worden gehouden dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk heeft geacht voor zover die betrekking heeft op de in het voegingsformulier opgevoerde schade met uitzondering van de post "conform dagvaarding" ten bedrage van € 73.277,14. Ook daarover klaagt het middel. Het berust evenwel op de opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de burgerlijke rechter nog aanhangig is. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Indien de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij - in zoverre - in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang. In aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte omtrent de vordering van de benadeelde partij is aangevoerd, geeft het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot de hiervoor genoemde posten, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover daarbij de vordering tot betaling van een bedrag van € 1.556,- ter zake van "afsluitprovisie" is toegewezen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.