Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/III.2.2.3.2
III.2.2.3.2 Verrekening van rekeningsaldi en deposito’s
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS354000:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Standard & Poor’s, Structured Finance Ratings, European legal criteria 2005, New York 2005, p. 10.
Zie nrs. 210, 518 en 519.
Zoals hiervoor is vermeld, is het mogelijk dat verrekening contractueel is uitgesloten. Een cessionaris of pandhouder kan jegens de schuldenaar een beroep doen op dit beding, aangezien het beding de inhoud van de gecedeerde of verpande vordering nader bepaalt (zie nr. 212). Een beding dat verrekening uitsluit, wordt ten opzichte van consumenten evenwel vermoed onredelijk bezwarend te zijn en is in beginsel vernietigbaar (zie art. 6:137 (g) BW).
In geval van een rekening-courant, zoals een betaalrekening, geldt bovendien dat verrekening van de saldovordering met de kredietvordering in beginsel eerst mogelijk is na beëindiging van de rekening-courant. Zie hierna: nr. 220.
Overigens blijft de tijdsbepaling wel van betekenis, onder andere voor de verificatie en de verrekening. Zie de artikelen 131 en 53 lid 2 Fw.
Behoudens voor zover het deposito onder de dekking valt van het depositogarantiestelsel (zie afd. 3.5.6 Wft en Hoofdstuk 6 van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft).
De vaststelling dat de schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening is niettemin van groot belang voor de vraag of het SPV bevoegd is om eventuele tot zekerheid van de schuld gevestigde zekerheden (o.a. hypotheekrecht) uit te oefenen. Indien de schuldenaar zijn schuld geheel of gedeeltelijk kan verrekenen met zijn vordering uit hoofde van het spaardepot, dan kan het SPV de verleende zekerheden niet uitwinnen of slechts voor zover de kredietvordering nog bestaat. De gesecureerde kredietschuld is immers als gevolg van de verrekening geheel of gedeeltelijk teniet gegaan. Indien de schuldenaar niet kan verrekenen, kan het SPV daarentegen de zekerheden wel uitwinnen, mocht de schuldenaar niet aan zijn aflossingsverplichting kunnen voldoen.
Daarbij kan het zowel gaan om een functionele verbondenheid in juridische zin (bv. door middel van verrekeningsbedingen), als om een verbondenheid die mede of uitsluitend feitelijk van aard is. Dit volgt uit HR 21 januari 2000, NJ 2000, 237 (Stet/Braaksma), zie nr. 213.
Eventueel door de originator zelf op grond van een incassovolmacht. In geval van bedrijfskredieten verkrijgt de originator op deze wijze inzicht in de betalingen die schuldenaren van de kredietnemer verrichten. Voordeel voor de originator is voorts dat hij in geval van insolventie van de kredietnemer een eventueel positief saldo op de rekening(en) kan verrekenen met hetgeen hij van de kredietnemer ter zake van het krediet te vorderen heeft (vgl. art. 25 Algemene Bankvoorwaarden).
Vgl. art. 18 ABV (oud).
Vgl. HR 14 november 2003, NJ 2004, 115 (ING/Bakker).
Vaak ook in juridische zin doordat het saldo van de rekening aan de bank wordt verpand tot meerdere zekerheid van hetgeen de bank van de kredietnemer te vorderen heeft.
Vgl. art. 25 Algemene Bankvoorwaarden.
Indien het tegoed van de bouwrekening aan de bank is verpand, kan de bank bovendien verhaal nemen krachtens zijn pandrecht.
Zie nr. 995.
Vgl. hiervoor: noot 98. Het is mogelijk dat de kredietnemer/verzekeringnemer een volmacht heeft verstrekt om de periodiek verschuldigde premies van de premiedepotrekening af te schrijven.
Vgl. § III.2.2.3.4.
Zie nr. 227.
Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat het saldo van een betaalrekening of een deposito niet bestaat uit een enkele vordering op de bankinstelling. Elke creditering van de rekening of het deposito leidt tot het ontstaan van een afzonderlijke vordering ter grootte van de creditering. Het saldo van de rekening of het deposito zal dus in de regel bestaan uit meerdere vorderingen. Mutaties van het saldo hebben geen novatie tot gevolg. De afzonderlijke vorderingen blijven hun identiteit behouden.
Indien sprake is van een rekening-courant (zoals in geval van een betaalrekening), dan vindt de verrekening in die rekening-courant plaats naar anciënniteit. Dit betekent dat debiteringen van de rekening worden verrekend met de oudste crediteringen van de rekening. Vgl. Faber 2005, nr. 192. Dit geldt mijns inziens ook indien men de opvatting huldigt dat debiteringen van een positief saldo van de rekening juridisch niet als verrekening moet worden geduid, maar als berekening van het nieuwe saldo. Vgl. voor deze opvatting: Faber 2005, nrs. 3 en 4.
Aldus: TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 519. Vgl. daarover: Faber 2005, nr. 188.
Aldus: HR 23 maart 1990, NJ 1990, 416 (Hazeweijer-Oldenburg/NMB). Zie Mijnssen 2010, p. 67.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 519: “Terwijl tussen de posten onderling de verrekening automatisch plaatsvindt, is verrekening van een der posten met een vordering die buiten het verband van de rekening staat, niet mogelijk. Verrekening van een dergelijke vordering met het saldo zal gewoonlijk, evenals het opeisen van het saldo, slechts kunnen geschieden met beëindiging van de verhouding.” [curs. MHER] Uit het gecursiveerde zinsdeel zou kunnen worden opgemaakt dat als het saldo van de rekening opeisbaar is, ook verrekening is toegestaan.
Vgl. art. 18 ABV (oud).
Overigens zij opgemerkt dat de geldigheid van een dergelijk pandrecht, voor zover de pandgever daarbij de vrije beschikking wordt gelaten over het rekeningsaldo, door sommige schrijvers, naar mijn mening ten onrechte, wordt betwist, zie o.a.: Winter 1992, p. 15 e.v.; Winter 1989, p. 57 e.v. en p. 73 e.v.; Wibier 2007a, p. 79 e.v. en Wibier 2007b, p. 27 e.v. De opvatting wordt (ten onrechte) mede gebaseerd op het onder het oude recht gewezen arrest Pierson/Ontvanger (HR 26 januari 1973, NJ 1973, 219, m.nt. HB). De geldigheid van een openbaar pandrecht op een fluctuerend rekeningsaldo, waarbij de pandgever de beschikking wordt gelaten over het saldo, volgt onomstotelijk uit art. 3:246 lid 4 BW. Zo ook: Drinkhill 2009,p. 173; Veder 2009a, p. 23 en Janssen 2008, p. 485. Zie voorts: Wessels 1996a, p. 2, die meent dat er een reële kans is dat het beding van (thans) art. 24 Algemene Bankvoorwaarden als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt en kan worden vernietigd op grond van art. 6:233 (a) BW.
In geval van een openbare verpanding is de pandhouder in beginsel met uitsluiting van de pandgever bevoegd om de verpande vordering te innen, zie art. 3:246 BW.
Zie HR 24 december 1931, NJ 1932, p. 797 e.v., m.nt. EMM.
In dezelfde zin: Faber 2005, nr. 70.
Dit doel is om te strekken tot zekerheid van de schuld die door verrekening met de verpande vordering tenietgaat.
Als gevolg van de verrekening gaat de gesecureerde vordering van de cessionaris teniet, terwijl de cedent, en niet de cessionaris, van een schuld wordt bevrijd.
Vgl. over deze ratio: TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 500 en Faber 2005, nrs. 231-232.
Het “art. 24 ABV”-pandrecht staat wel aan verrekening in de weg, indien de schuldenaar ten tijde van de mededeling van cessie nog niet verrekeningsbevoegd was, bijvoorbeeld omdat hij nog niet bevoegd was tot betaling van zijn schuld. Een andere vraag, die ik hier evenwel in het midden laat, is of het “art. 24 ABV”-pandrecht mogelijk moet worden aangemerkt als een persoonlijk recht van de bank dat in geval van cessie van de daardoor gesecureerde vordering niet overgaat op de cessionaris (het SPV).
216. Algemene opmerkingen. In geval van de securitisation van bancaire vorderingen uit hoofde van bijvoorbeeld consumenten- en bedrijfskredieten, vormen betaalrekeningen en (spaar)deposito’s die schuldenaren bij de originator (de bank) aanhouden, een belangrijke bron van mogelijke verrekeningsverweren.1 Indien de originator insolvent raakt, zullen schuldenaren hun vorderingen ter zake van betaalrekeningen en deposito’s mogelijk trachten te verrekenen met hun schulden aan het SPV. Dit stelt het SPV en mogelijk ook de investeerders in de door het SPV uitgegeven ABS bloot aan het risico van een verlies. Bij het structureren van de transactie zal daarmee rekening moeten worden gehouden.
Voor de mededeling aan de schuldenaar van de overdracht van de kredietvordering aan het SPV, kan de schuldenaar in beginsel onbeperkt verrekenen overeenkomstig art. 6:127 e.v. BW of de artikelen 53 en 234 Fw.2 Na de mededeling van cessie (of verpanding) is verrekening nog steeds mogelijk, indien de betaalrekening en/of het deposito dezelfde rechtsverhouding vormt met het aan de schuldenaar verleende krediet (zie hierna).3 Is dat niet het geval dan is verrekening toegestaan tot maximaal het saldo van de betaalrekening of het deposito zoals dit was ten tijde van de ontvangst door de schuldenaar van de mededeling van cessie, mits dit saldo op dat moment opeisbaar was (vgl. art. 6:130 lid 1 BW). In beide gevallen dient daarnaast aan de overige vereisten van art. 6:127 lid 2 BW of de artikelen 53 of 234 Fw te zijn voldaan.4 Dit betekent dat de schuldenaar bevoegd moet zijn tot (vervroegde) betaling van zijn kredietschuld en dat zijn vordering ter zake van de betaalrekening of het deposito afdwingbaar moet zijn. Of de schuldenaar bevoegd is tot (vervroegde) aflossing van zijn schuld hangt af van de voorwaarden van de lening. In veel gevallen zal zijn bepaald dat de schuldenaar altijd vervroegd mag aflossen, maar dat hij mogelijk wel een boete verschuldigd is voor zover de aflossing een bepaald percentage (bv. 10 of 20%) van de oorspronkelijke hoofdsom overschrijdt. Wat betreft de afdwingbaarheid van de vordering uit hoofde van een termijndeposito geldt dat de aan het deposito verbonden tijdsbepaling in het faillissement van de originator niet meer door de originator kan worden ingeroepen (zie art. 6:40 (a) BW). Het deposito wordt als gevolg van het faillissement opeisbaar en is dan in beginsel – behoudens de aanwezigheid van eventuele andere beletselen – afdwingbaar.5
Opgemerkt zij dat ook als schuldenaren vanuit juridisch oogpunt niet bevoegd zijn om te verrekenen – of niet voor het gehele bedrag van de betaal- of spaarrekening –, het niettemin goed mogelijk is dat zij dat feitelijk wel zullen doen en betaling van hun schuld (in eerste instantie) zullen weigeren. Dit kan tot betalingsvertragingen leiden onder de door het SPV uitgegeven ABS. In geval van spaardeposito’s die bestemd zijn voor de aflossing van de lening (o.a. banksparen, zie hierna) geldt bovendien dat deze gelden als gevolg van het faillissement van de originator (bank) niet meer beschikbaar zijn voor de aflossing van de lening,6 zodat het feit dat de schuldenaar niet kan verrekenen er niet aan hoeft af te doen dat de schuldenaar mogelijk in betalingsproblemen zal geraken. Ook dan is het SPV – en de investeerders in de ABS – blootgesteld aan het risico van een kredietverlies.7
217. Dezelfde rechtsverhouding: is er een voldoende mate van functionele verbondenheid? Van “dezelfde rechtsverhouding” in de zin van art. 6:130 lid 1 BW is sprake, indien er een voldoende mate van functionele verbondenheid bestaat tussen het krediet en de betaalrekening en/of het (spaar)deposito.8 Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien het een voorwaarde is voor het verkrijgen van het krediet dat de schuldenaar zijn betaalrekening(en) bij de originator aanhoudt, zodat vanaf deze rekening (en) periodiek rente en mogelijk ook hoofdsom kunnen worden afgeboekt.9 Het enkele beding in de kredietovereenkomst inhoudende dat de schuldenaar gehouden is ervoor te zorgen dat er voldoende saldo op zijn betaalrekening(en) staat om de vereiste betalingen mogelijk te maken, alsmede het feit dat betaling van rente en hoofdsom geschieden door middel van een automatische incasso, rechtvaardigen daarentegen nog niet de conclusie dat sprake is van “dezelfde rechtsverhouding”. Hetzelfde geldt voor het feit dat een schuldenaar naar aanleiding van het te verkrijgen krediet vrijwillig besluit om zijn overige bankzaken, waaronder zijn bankrekeningen, over te doen naar de kredietverstrekkende bank. Ook het gegeven dat de originator op grond van art. 24 Algemene Bankvoorwaarden10 het saldo van de betaalrekening(en) periodiek aan zichzelf verpandt, brengt op zichzelf nog niet met zich dat sprake is van “dezelfde rechtsverhouding”.11
218. Bouw- en premiedepots. Van een voldoende mate van functionele verbondenheid is zeker sprake in geval van zogeheten bouwdepotrekeningen en mogelijk ook in geval van premiedepotrekeningen.
Bouwdepots worden gebruikt in geval van de financiering van opstallen in aan- of verbouw. In dat geval wordt het bedrag van het verstrekte krediet, of een gedeelte daarvan, aan de kredietnemer ter beschikking gesteld door boeking op een bouwrekening die op naam staat van de kredietnemer. De kredietnemer mag slechts onder bepaalde voorwaarden (binnen een termijn van 12 tot 24 maanden) over het saldo van de rekening beschikken, bijvoorbeeld nadat de bank zich akkoord heeft verklaard met bepaalde aan de bank overgelegde bouwnota’s. Indien de kredietnemer gedurende een bepaalde termijn (bv. 4 opeenvolgende maanden) niet over het tegoed heeft beschikt of indien de bouw of verbouwing gereed is en er nog een tegoed resteert, dan heeft de bank vaak de bevoegdheid om het tegoed naar eigen keuze aan te wenden voor de aflossing van het krediet of over te boeken naar een andere rekening van de kredietnemer. Het bouwdepot is een vorm van zekerheid voor de bank12 gedurende de periode dat de opstal in aan- of verbouw is en de waarde van de opstal, die aan de bank is verhypothekeerd, nog niet voldoende dekking biedt voor het kredietrisico dat de bank loopt. Mocht de kredietnemer insolvent raken dan kan de bank het tegoed op de bouwrekening verrekenen met hetgeen hij van de kredietnemer ter zake van het krediet te vorderen heeft.13 ' 14 Hieruit blijkt van een dusdanige functionele verbondenheid tussen het krediet en de bouwrekening, dat aangenomen kan worden dat sprake is van “dezelfde rechtsverhouding” als bedoeld in art. 6:130 lid 1 BW.
Een premiedepotrekening kan worden geopend in het geval aan een hypothecaire lening een gemengde levens- en kapitaalsverzekering is verbonden, waarvan de rechten aan de bank kunnen zijn verpand en waaronder de bank bovendien tot meerdere zekerheid als eerste begunstigde kan zijn aangewezen.15 De gemengde verzekering heeft niet alleen tot doel het overlijdensrisico van de verzekerde af te dekken, maar (vooral) ook om een kapitaal mee op te bouwen waarmee de lening aan het einde van de looptijd kan worden terugbetaald. In commercieel opzicht worden dergelijke leningen en verzekeringen door banken vaak als een geïntegreerd financieel product (en onder verschillende benamingen) aan potentiële kredietnemers aangeboden. Vaak gaat de bank daartoe een samenwerkingsverband aan met een of meer verzekeraars, die al dan niet tot dezelfde groep als de bank behoren.
Een premiedepot is een rekening die bij de kredietverstrekkende bank (de originator) wordt geopend en waarop de kredietnemer een bedrag stort waarmee de toekomstige onder de verzekering verschuldigde premies kunnen worden voldaan. Op het premiedepot kan door de bank een rente worden vergoed die in bepaalde gevallen, afhankelijk van het soort lening, gerelateerd is aan de rente die onder de lening verschuldigd is. Afhankelijk van de juridische inkleding en de omstandigheden van het geval, kan het premiedepot onderdeel zijn van dezelfde rechtsverhouding als de aan de kredietnemer verstrekte geldlening. Dit geldt in ieder geval indien de lening en de verzekering onderdeel zijn van een geïntegreerd financieel product. Het feit dat de kredietnemer niet verplicht is om het depot aan te wenden voor de betaling van de verschuldigde premies, maar geheel vrij is om naar eigen inzicht over het depot te beschikken, staat naar mijn mening niet in de weg aan het aannemen van een voldoende functionele verbondenheid tussen het depot, de lening en de verzekering. Het volstaat dat het depot door de kredietnemer feitelijk ter beschikking staat voor de betaling van premie.16
219. Banksparen. Van “dezelfde rechtsverhouding” in de zin van art. 6:130 lid 1 BW is voorts sprake in geval van het zogeheten ‘banksparen’. Banksparen is onder meer een manier waarop bij woningfinanciering de leningnemer op een fiscaal gunstige wijze door middel van een geblokkeerde spaar en/of beleggingsrekening een kapitaal kan opbouwen waarmee op een bepaald moment de lening moet worden afgelost. Als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, is over het opgebouwde kapitaal geen belasting verschuldigd. Het banksparen is een alternatief voor het afsluiten van een kapitaalverzekering bij een verzekeraar.17
De spaar- of beleggingsrekening is onlosmakelijk verbonden met de hypothecaire geldlening. Het betreft een geblokkeerde rekening waarvan het opgebouwde saldo moet worden aangewend voor de aflossing van de lening. In geval van een spaarrekening wordt daarop een rente vergoed gelijk aan de rente die op de hypotheeklening verschuldigd is. Een dergelijke spaarrekening kan alleen in combinatie met de hypotheeklening worden geopend. Indien de spaarrekening bij dezelfde instelling wordt aangehouden als de instelling die de hypotheeklening verstrekt – de originator en cedent in een securitisationtransactie – dan kan de daaruit voortvloeiende vordering, ook na mededeling aan de schuldenaar van de overdracht van de hypotheekvordering aan het SPV, in beginsel zonder meer door de schuldenaar worden verrekend met zijn uit de hypotheeklening voortvloeiende schuld. De spaarrekening en de hypothecaire lening zijn vanwege hun onderlinge verbondenheid onderdeel van een en dezelfde rechtsverhouding als bedoeld in art. 6:130 BW.
Het hier beschreven verrekeningsrisico kan in een securitisation goed worden ondervangen door middel van de in § 2.2.3.4 te bespreken ‘sub-participation agreement’.18
220. Verrekening in geval er geen sprake is van dezelfde rechtsverhouding. Indien het krediet en de betaalrekening en/of het (spaar)deposito geen onderdelen zijn van dezelfde rechtsverhouding, dan is verrekening van het ten tijde van het uitbrengen van de verrekeningsverklaring bestaande rekening- of depositosaldo enkel mogelijk tot het bedrag dat ter zake daarvan opeisbaar was op het moment van de ontvangst door de schuldenaar van de mededeling van cessie (zie art. 6:130 lid 1 BW (jo art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW)). Voor zover het saldo bestaat uit vorderingen ter zake van crediteringen die na de ontvangst van de mededeling van cessie hebben plaatsgevonden, is verrekening niet mogelijk. Deze betreffen immers geen vorderingen die aan de schuldenaar zijn opgekomen voor de (mededeling van) cessie van de kredietvordering aan het SPV.19 De mededeling van cessie fixeert aldus het bedrag dat verrekend kan worden.
In geval van termijndeposito’s is het van belang of de mededeling van cessie voor of na de faillietverklaring van de originator (de cedent) heeft plaatsgevonden. Dit in verband met het feit dat de tijdsbepaling waarvan de opeisbaarheid van het deposito afhankelijk is, tijdens het faillissement niet meer door de originator kan worden ingeroepen (art. 6:40 (a) BW). Het deposito wordt als gevolg van het faillissement opeisbaar en is dan verrekenbaar. Geschiedt de mededeling voor faillissement dan kan de depositovordering niet worden verrekend, indien ze op dat moment nog niet opeisbaar is. Vindt de mededeling na de faillietverklaring plaats, dan kan de depositovordering in beginsel wel worden verrekend, omdat zij als gevolg van het faillissement opeisbaar is geworden.
Voorts geldt dat het ten tijde van de mededeling van cessie bestaande rekeningsaldo slechts kan worden verrekend met de aan het SPV overgedragen kredietvordering, voor zover dit saldo op het moment van het uitbrengen van de verrekeningsverklaring nog bestaat. Het saldo vermindert immers als gevolg van debiteringen van de rekening en/of het deposito die na de mededeling van cessie plaatsvinden.20 Dit betekent dat het verrekeningsrisico afneemt naar mate er meer tijd verstrijkt na de mededeling van cessie en de rekening bovendien nog gedebiteerd wordt.
Een schuldenaar kan alleen verrekenen, indien het saldo van de rekening of het deposito opeisbaar was ten tijde van de ontvangst van de mededeling van cessie. In geval van betaalrekeningen zal bijna altijd aan deze eis worden voldaan. Saldi van betaalrekeningen plegen in de regel te allen tijde opeisbaar te zijn. In geval van spaarrekeningen en deposito’s zal de vraag of het saldo ten tijde van de mededeling van cessie opeisbaar was, afhangen van de voorwaarden waaronder, en de periode waarvoor, de spaarrekening of het deposito is geopend. Zoals vermeld, kan na faillietverklaring geen beroep meer worden gedaan op een aan de spaarrekening of het deposito verbonden tijdsbepaling (art. 6:40 (a) BW). De spaarrekening of het deposito wordt opeisbaar.
In geval van een rekening-courant, zoals een betaalrekening, geldt voorts dat het saldo van de rekening in beginsel slechts kan worden verrekend met een buiten de rekening staande schuld of vordering (i.e. de aan het SPV overgedragen kredietvordering), indien de rekening-courantverhouding is beëindigd.21 Daarbij verdient opmerking dat het faillissement van een van de partijen bij de rekening-courant, niet zonder meer tot gevolg heeft dat de rekening (stilzwijgend) eindigt.22 In de context van securitisation zou dit betekenen dat een schuldenaar zijn schuld aan het SPV niet kan verrekenen met een eventueel positief saldo van een betaalrekening, zolang de rekening niet is beëindigd. Op grond van de parlementaire geschiedenis kan echter worden betoogd dat voornoemde regel niet geldt in het geval het saldo van de rekening-courant opeisbaar is, hetgeen bovendien ook een vereiste is voor verrekening met de schuld aan het SPV.23 Zoals vermeld is het saldo van een betaalrekening over het algemeen te allen tijde opeisbaar.
221. Art. 24 ABV-pandrecht. Tot slot zij nog gewezen op art. 24 Algemene Bankvoorwaarden.24 Het is mogelijk dat de bank (originator) op grond van deze bepaling de saldi van betaal- en spaarrekeningen en deposito’s aan zichzelf openbaar heeft verpand tot zekerheid van hetgeen hij van de schuldenaar te vorderen heeft.25 In zijn algemeenheid geldt dat als de schuldenaar zijn tegenvordering op zijn schuldeiser openbaar heeft verpand, dit pandrecht aan verrekening door de schuldenaar in de weg staat. Er wordt immers niet voldaan aan het vereiste dat de schuldenaar bevoegd is tot het afdwingen van de betaling van zijn vordering (zie art. 6:127 lid 2 BW).26 In het geval echter dat de verpanding niet heeft plaatsgevonden aan een derde, maar aan de schuldenaar van de verpande vordering tot zekerheid van de vordering waarvan de schuldenaar/ pandgever zich door verrekening wil bevrijden, dan is verrekening niettemin mogelijk. Dit volgt uit het onder het oude recht gewezen arrest Van Meeteren/Plantenga q.q.,27 welk arrest naar mijn mening ook voor het huidige recht nog steeds van belang is.28 De Hoge Raad overweegt, geparafraseerd, dat verrekening mogelijk is, omdat de waarde van de verpande vordering ook in geval van verrekening volledig ten goede komt aan de pandhouder. De pandhouder wordt door de verrekening immers bevrijd van zijn schuld aan de pandgever, zodat de verrekening het doel van het pandrecht29 niet frustreert. Na overdracht van de door het pandrecht gesecureerde vordering is de schuldenaar in beginsel niet meer bevoegd om te verrekenen, ook al zou op zichzelf aan de eisen van art. 6:130 lid 1 BW zijn voldaan. De schuldenaar is immers vanwege het pandrecht, dat als gevolg van de overdracht is overgegaan op de cessionaris, niet bevoegd de betaling van zijn vordering af te dwingen en bovendien komt aan de overweging van het genoemde arrest nu geen betekenis meer toe, zo zou men kunnen betogen. De cessionaris/pandhouder is immers niet ook de schuldenaar onder de tegenvordering die de schuldenaar/pandgever in verrekening wil brengen. Verrekening zou het pandrecht frustreren: de verrekening leidt er namelijk niet toe dat de waarde van de verpande vordering aan de cessionaris/ pandhouder ten goede komt.30 Niettemin moet naar mijn mening worden aangenomen dat ook na overdracht van de gesecureerde vordering verrekening mogelijk is, mits aan de vereisten van art. 6:130 lid 1 BW en de overige vereisten van art. 6:127 lid 2 BW is voldaan en de schuldenaar bovendien ten tijde van de mededeling van cessie verrekeningsbevoegd was op grond van de in het hiervoor genoemde arrest geformuleerde regel. Dit volgt uit de ratio van art. 6:130 BW die mede is gelegen in de gedachte dat de schuldenaar een eenmaal verworven verrekeningsbevoegdheid niet als gevolg van een overdracht uit handen moet kunnen worden geslagen.31
Het vestigen van een “art. 24 ABV”-pandrecht is dus niet een methode waarmee te allen tijde kan worden verhinderd dat schuldenaren tegenvorderingen op de bank (originator) in verrekening kunnen brengen met hun schulden aan het SPV.32