Gelet op de in cassatie voorliggende vraag laat ik vermelding van de feiten (zie daarvoor het vonnis van de rb. Oost-Brabant van 1 december 2016, rov. 2.1 t/m 2.10) en het procesverloop in eerste aanleg achterwege.
HR, 20-12-2019, nr. 18/04665
ECLI:NL:HR:2019:2027, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2019
- Zaaknummer
18/04665
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:2027, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:3353, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2021:2943
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1102, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:1102, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:2027, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na ambtshalve verlening akte niet-dienen van grieven.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 18/04665
Datum 20 december 2019
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
tegen
1. [verweerder 1],wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: [verweerders],
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 4251676 / 15-7114 van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015, 1 december 2016 en 21 december 2017;
het arrest in de zaak 200.236.661/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 augustus 2018.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2018 en tot terugwijzing.
Na de conclusie heeft mr. Van Swaaij zich voor [verweerders] gesteld en schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] vordert in dit geding onder meer veroordeling van [verweerders] tot betaling van facturen.
(ii) De kantonrechter heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen.
(iii) [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. De zaak is bij het hof aangebracht op de rol van 10 april 2018.
(iv) Aan [eiseres] is eenmaal een termijn verleend voor het nemen van een memorie van grieven en eenmaal een ambtshalve peremptoir uitstel van vier weken.
(v) Op de rol van 17 juli 2018 heeft de rolraadsheer ambtshalve akte niet-dienen verleend op de grond dat [eiseres] niet van grieven heeft gediend.
(vi) Bij arrest van 7 augustus 2018 heeft het hof [eiseres] bij gebreke van grieven niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
De onderdelen 1 en 2 van het middel, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, klagen kort gezegd dat het hof [eiseres] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de onderdelen heeft [eiseres] tijdig een memorie van grieven ingediend.
3.2
[eiseres] heeft in de toelichting op de onderdelen, samengevat, het volgende aangevoerd.
Op 8 augustus 2018 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd aan het hof waarin is vermeld dat zijn secretaresse de memorie van grieven en het H3-formulier op 13 juli 2018 om 16.35 uur heeft afgegeven bij de balie van het hof.
Bij faxbericht van 21 augustus 2018 is namens de rolraadsheer van het hof aan [eiseres] meegedeeld dat de memorie van grieven, hoewel afgegeven aan de Centrale Infomatiebalie, niet in het dossier is terechtgekomen en dat onderzoek door het hof heeft opgeleverd dat de memorie van grieven onvindbaar is.
3.3
Uitgaande van de in de toelichting op de onderdelen geschetste gang van zaken – die voldoende aannemelijk is, gelet op de door [eiseres] overgelegde stukken (zie voor een weergave daarvan de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4) – dient in cassatie ervan te worden uitgegaan dat [eiseres] tijdig een memorie van grieven heeft ingediend. De onderdelen zijn dus terecht voorgesteld.
3.4
Nu [verweerders] de beslissing van het hof niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2018;
- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 956,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerders] op € 397,04 aan verschotten en € 550,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 20 december 2019.
Conclusie 25‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na ambtshalve verlening akte niet-dienen van grieven.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04665
Zitting 25 oktober 2019
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
[eiseres] B.V.
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerster 2]
In deze zaak gaat het in cassatie uitsluitend om de vraag of (de rolraadsheer van) het hof ten onrechte akte niet-dienen van grieven heeft verleend, en eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres] ) dientengevolge niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
1. Procesverloop1.
1.1 De kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant heeft op 21 december 2017 eindvonnis2.gewezen in een geschil tussen [eiseres] en verweerders in cassatie (hierna: [verweerders] ) over betaling van facturen en schadevergoeding.
1.2 [eiseres] is bij exploot van 21 maart 2018 van dit eindvonnis, alsmede van de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 13 augustus 2015 en van 1 december 2016, in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In dit appelexploot heeft [eiseres] [verweerders] opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2018.
1.3 [eiseres] heeft de zaak op die roldatum aangebracht en [verweerders] zijn op die datum verschenen.
1.4 Nadat aan [eiseres] eenmaal een termijn was verleend voor het nemen van de memorie van grieven en eenmaal een ambtshalve peremptoir uitstel van vier weken, heeft de rolraadsheer op de rol van 17 juli 2018 ambtshalve akte niet-dienen verleend omdat [eiseres] niet van grieven zou hebben gediend.
1.5 Het hof heeft [eiseres] vervolgens bij arrest van 7 augustus 20183.niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.6 [eiseres] heeft tegen dit arrest tijdig4.cassatieberoep ingesteld.Tegen [verweerders] is verstek verleend.[eiseres] heeft afgezien van het geven van een schriftelijke toelichting.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding en twee onderdelen.
2.2
Beide onderdelen richten zich tegen het hiervoor onder 1.4 vermelde deel van het procesverloop en tegen het oordeel van het hof in rov. 3.1 dat appellante geen grieven heeft aangevoerd en dat dit meebrengt dat zij in het hoger beroep niet kan worden ontvangen en voorts als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
2.3
De onderdelen klagen – samengevat en zakelijk weergegeven – dat het hof ten onrechte akte niet-dienen heeft verleend, waardoor [eiseres] niet-ontvankelijk is verklaard, dan wel een onbegrijpelijke motivering aan zijn arrest ten grondslag heeft gelegd, omdat [eiseres] haar memorie van grieven tijdig en op een door het procesreglement voorgeschreven wijze heeft ingediend.
2.4
Ter onderbouwing zijn bij de procesinleiding de volgende producties gevoegd:
- een afschrift van het H3-formulier (indienen van processtuk), met als “datum bericht: 13-07-2018” en “roldatum: 17-07-2018”.5.Onder “zaakgegevens” staat vermeld dat de indiener een memorie van grieven tevens houdende een wijziging/vermeerdering van eis overlegt. Het H3-formulier bevat een stempel en paraaf waaruit volgt6.dat het op 13 juli 2018 om 16:35u is ontvangen;
- een faxbericht van 8 augustus 2018 aan het hof7.waarin de advocaat van [eiseres] (mr. R.J.H. van den Dungen) vermeld dat zijn secretaresse de memorie van grieven en het H3-Formulier op 13 juli 2018 om 16.35 uur bij de balie van het hof heeft afgegeven en waarin de advocaat het hof verzoekt een en ander uit te zoeken en het arrest wegens een kennelijke fout te herstellen;
- een faxbericht van 21 augustus 20188.waarin namens de rolraadsheer het volgende wordt geantwoord:
“De memorie van grieven, die op 13 juli 2018 is afgegeven bij de Centrale Informatiebalie, is niet in het dossier terecht gekomen en om die reden is op de rol van 17 juli 2018 ambtshalve een akte niet dienen verleend en is de zaak voor arrest gezet. Op 7 augustus 2018 is het arrest gewezen.
Het hof heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken. Op 16 augustus 2018 zijn alle naastgelegen dossiers in het archief doorzocht, maar de memorie van grieven in bovengenoemde zaak is niet aangetroffen. Op 17 augustus 2018 is navraag gedaan bij de Centrale Informatiebalie. Daar werd duidelijk dat op afgegeven stukken een datumstempel wordt geplaatst en via de interne post worden verspreid. Helaas is de op 13 juli 2018 afgegeven memorie van grieven onvindbaar.
Een herstelarrest is niet mogelijk, omdat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in art. 31 of 32 Rv. Alleen een cassatieberoep staat open in deze zaak. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Verder zijn een faxbericht van 23 augustus 20189.bijgevoegd waarin de advocaat van [eiseres] het hof nogmaals heeft verzocht om de fout op de voet van art. 31 lid 1 Rv te herstellen en een faxbericht van 28 augustus 201810.namens de rolraadsheer waarin andermaal wordt vermeld dat er volgens het hof geen sprake is van een kennelijke fout die zich eenvoudig laat herstellen zoals bedoeld in art. 31 lid 1 Rv.
2.5
In een geval als het onderhavige kan de Hoge Raad slechts voorshands van de juistheid van bepaalde in cassatie gestelde feiten en omstandigheden uitgaan en toekomen aan vernietiging van een bestreden uitspraak op de grond dat als het hof daarvan kennis had gehad, dit (mogelijk) tot een ander oordeel had geleid, indien voldoende aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en deze geen ontoelaatbaar feitelijk novum betreffen. Het verwijzingshof dient dan nog vast te stellen of en in hoeverre de gestelde feiten en omstandigheden juist zijn en te beoordelen of deze daadwerkelijk tot een ander oordeel leiden.11.
2.6
Uit de hierboven geschetste gang van zaken maak ik op dat voldoende aannemelijk is dat het H3-formulier (met memorie van grieven) tijdig12., namelijk op 13 juli 2018, is ingediend bij het hof en door het hof is ontvangen. Verder lijkt de ontvangst van de memorie van grieven door het hof te worden bevestigd in het faxbericht van 21 augustus 2018, aangezien daarin is vermeld dat de memorie van grieven op 13 juli 2018 is afgegeven bij de Centrale Informatiebalie, maar niet in het dossier is terechtgekomen en dat om die reden op de rol van 17 juli 2018 ambtshalve een akte niet-dienen is verleend.
2.7
Vaste rechtspraak is evenwel dat deze fout niet kan worden hersteld op de voet van art. 31 Rv, maar enkel door middel van cassatie kan worden geredresseerd.13.In zoverre heeft het hof in de overgelegde faxberichten van 21 augustus 2018 en 28 augustus 2018 een juist standpunt ingenomen.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de draad weer bij het hof moet worden opgepakt.
Nu het hof zich nog niet inhoudelijk over de zaak heeft gebogen, meen ik dat Uw Raad de zaak kan terugwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2018 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2019
Rb. Oost-Brabant 21 december 2017, zaaknr. 4251676.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2018, zaaknr. 200.236.661/01.
De procesinleiding in cassatie is op 6 november 2018 ingediend in het portaal van de Hoge Raad. Bij de procesinleiding zijn zes producties gevoegd.
Productie B bij de procesinleiding.
Zie de procesinleiding onder 1.5.
Productie C bij de procesinleiding.
Productie D bij de procesinleiding.
Productie E bij de procesinleiding.
Productie F bij de procesinleiding.
Zie mijn conclusie vóór HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:144, RvdW 2018/224, onder 3.8 met verwijzing naar HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5549, NJ 2012/246 en HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202.
Zie procesverloop onder 1.4.
Zie hierover o.a. Ten Kate & Wesseling-van Gent, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechterlijke uitspraken (BPP nr. 5) 2013/II.3.4 met verdere verwijzingen in noot 25 en T.F.E. Tjong Tjin Tai, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 31 Rv, aant. 2.