Hof 's-Hertogenbosch, 28-09-2021, nr. 200.276.009, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:2943
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-09-2021
- Zaaknummer
200.276.009_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2943, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑09‑2021; (Hoger beroep)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2019:2027
Uitspraak 28‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Verhoging van jaarbijdrage in de kosten van een vakantiepark op basis van Recron-voorwaarden afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.009/01
arrest van 28 september 2021
in de zaak van
[Verhuur] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [Verhuur] ,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
in het geding na terugverwijzing naar dit hof door de Hoge Raad bij arrest van 20 december 2019, nummer 18/04665 (ECLI:NL:HR:2019:2027) gewezen tussen [Verhuur] als eiseres tot cassatie en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als verweerders in cassatie.
1. Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
1.1.
[Verhuur] is bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven van 13 augustus 2015, 1 december 2016 en 21 december 2017, gewezen tussen [Verhuur] als eiseres en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden (zaaknummer 4251676 / rolnummer 15-7114).
1.2.
Bij arrest van dit hof d.d. 7 augustus 2018, gewezen onder nummer 200.236.661/01, is [Verhuur] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat [Verhuur] geen grieven had aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep.
1.3.
[Verhuur] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest overwogen dat dat [Verhuur] wel tijdig grieven had aangevoerd; de Hoge Raad heeft het arrest van het hof van 7 augustus 2018 vernietigd en het geding terugverwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding tot op de uitspraak in cassatie begroot en de beslissing omtrent die kosten gereserveerd tot de einduitspraak.
2. Het geding na verwijzing
2.1.
Bij exploot van 3 juli 2020 heeft [Verhuur] het geding opnieuw aanhangig gemaakt bij
dit hof. Zij heeft een memorie van grieven genomen en haar eis gewijzigd. In haar memorie
van grieven heeft [Verhuur] het hoger beroep beperkt tot de vonnissen van de kantonrechter
van 1 december 2016 en 21 december 2017.
2.2.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben een memorie van antwoord genomen, met producties.
2.3.
[Verhuur] heeft een akte genomen; [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben een antwoordakte genomen.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling na terugverwijzing
3.1.
Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1.1.
[Verhuur] is eigenaar van [Chalet Park] , gelegen aan [adres] .
3.1.2.
Tussen [Verhuur] als verkoper en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als kopers is op 8 februari 2006 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een perceel grond in [Chalet Park] , groot 9 are en 72 centiare. De levering van het perceel heeft op 1 maart 2006 plaatsgevonden.
In de koopovereenkomst (productie 16 bij inleidende dagvaarding) is in artikel 4 lid 1 bepaald (kort gezegd) dat op de koopovereenkomst de Algemene Voorwaarden [Chalet Park] (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing zijn.
In de Algemene Voorwaarden (productie 17 bij inleidende dagvaarding) is onder Hoofdstuk B, op blad 3 bepaald: “Voorzover in deze akte daarvan niet wordt afgeweken zijn de op een januari tweeduizend drie in werking getreden Recron Voorwaarden van toepassing.”
In artikel 4 lid 3 van de koopovereenkomst is vermeld: “Koper verklaart vóór ondertekening van deze overeenkomst een kopie van de Algemene Voorwaarden en de Recron-voorwaarden te hebben ontvangen en te hebben getekend en deze te beschouwen als woordelijk alhier te zijn ingevoegd.”
3.1.3.
In de periode 2006 tot 2015 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] meerdere facturen van [Verhuur] geheel of gedeeltelijk onbetaald gelaten. Om die reden heeft [Verhuur] [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven. Zij vorderde de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot betaling van de nog openstaande bedragen en tot betaling van schadevergoeding wegens door (het hof begrijpt: alleen) [geïntimeerde sub 1] gepleegde onrechtmatige daden. In totaal vorderde [Verhuur] van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een bedrag van € 5.518,73 met rente en kosten.
3.1.4.
Een van de onbetaald gebleven facturen betreft de jaarvergoeding over 2015. Het gaat hierbij om een aanmerkelijke verhoging ten opzichte van de jaarvergoeding 2014. In de schriftelijke aanzegging van de verhoogde bijdrage d.d. 3 april 2013 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) wordt een bedrag voor 2015 genoemd van € 765,25. Bij de kantonrechter vorderde [Verhuur] als vergoeding voor het jaar 2015 een bedrag van € 995,97.
3.1.5.
De kantonrechter heeft in de vonnissen waarvan beroep een deel van de vorderingen van [Verhuur] toegewezen en voor het overige afgewezen. De proceskosten zijn door de kantonrechter gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
Wat betreft de jaarvergoeding voor het jaar 2015 heeft de kantonrechter de vordering van [Verhuur] toegewezen tot een bedrag van € 515,88 inclusief btw en voor het overige afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe (in het tussenvonnis van 1 december onder 4.15.1 tot en met 4.15.3) samengevat:
- dat [Verhuur] de verhoging van de jaarvergoeding baseert op artikel 4 lid 6 van de Recron-
voorwaarden;
- dat zowel in de koopovereenkomst als in de Algemene Voorwaarden is afgeweken van
artikel 4 lid 6 van de Recron-voorwaarden;
- dat op grond van artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst (inhoudende dat de Recron-
voorwaarden van toepassing zijn voor zover daarvan in de Algemene Voorwaarden niet is
afgeweken) artikel 4 lid 6 van de Recron-voorwaarden buiten toepassing dient te blijven;
- dat (ingevolge de indexeringsregeling in Hoofstuk A van de Algemene Voorwaarden) over
2015 verschuldigd is: het tarief van 2014, vermeerderd met het prijsindexcijfer voor de
gezinsconsumptie en vermeerderd met de kosten ter zake van het rioolnetwerk, het
rioolrecht, de zuiveringsheffing en de administratiekosten, alsmede de kosten voor het
onderhoud en de instandhouding van de MOLOK-containers en het afvoeren van papier en
glas.
3.1.6.
[Verhuur] kan zich niet verenigen met de vonnissen van de kantonrechter d.d. 1 december 2016 en 21 december 2017, doch uitsluitend wat betreft de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de jaarvergoeding 2015 en wat betreft de proceskostenbeslissing. Tegen die beslissingen heeft zij drie grieven aangevoerd.
[Verhuur] heeft voorts in hoger beroep haar vordering vermeerderd in die zin dat zij vordert dat voor recht wordt verklaard dat artikel 4 lid 6 van de Recron-voorwaarden van toepassing is op de uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voortvloeiende rechtsrelatie en dat [Verhuur] , met inachtneming van dit artikel, gerechtigd is de jaarbijdrage te verhogen.
Het hof zal recht doen op de aldus vermeerderde eis.
[Verhuur] heeft haar vordering ter zake van de jaarbijdrage 2015 in hoger beroep beperkt tot een bedrag van € 765,21, met wettelijke rente.
Tot slot vordert [Verhuur] dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden veroordeeld in de proceskosten van de beide instantie, de nakosten daaronder begrepen.
3.1.7.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in hun memorie van antwoord geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [Verhuur] in haar vorderingen, althans tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van [Verhuur] in de kosten van het hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.2.1.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] stellen zich primair op het standpunt dat [Verhuur] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat het financieel belang in hoger beroep € 765,21 bedraagt, ruim beneden de appelgrens van € 1.750,-
3.2.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In artikel 332 lid 1 Rv is bepaald:
“Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan
€ 1.750,- (…)”.
In het tweede lid van artikel 332 Rv is bepaald:
“Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.”
Zoals hiervoor onder 3.1.3 is vermeld, bedroeg het totale beloop van de vorderingen van [Verhuur] in eerste aanleg € 5.518,73. Dit is ruim boven de appelgrens van € 1.750,-. Reeds om die reden dient het hier bedoelde verweer van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te worden verworpen.
3.3.
De jaarvergoeding 2015
3.3.1.
De grieven 1 en 2 van [Verhuur] hebben betrekking op de jaarvergoeding 2015. Het gaat hierbij om de bijdrage die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verschuldigd zijn ter zake van de kosten die samenhangen met het beheer en het onderhoud van het [Chalet Park] . Meer specifiek heeft het geschil tussen partijen betrekking op de vraag op welke wijze de jaarlijks door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te betalen bijdrage moet worden berekend.
3.3.2.
Omtrent de (wijze van) berekening van de jaarvergoeding bevatten de koopovereenkomst, de Algemene Voorwaarden en de Recron-voorwaarden meerdere bepalingen. De relevante bepalingen worden hieronder weergegeven.
Artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“De betaling door koper van de kosten ter zake van de door de verkoper uitgevoerde werkzaamheden en verrichte diensten als bedoeld in artikel 5 Hoofdstuk C van de Algemene Voorwaarden zal dienen te geschieden op de door verkoper aan te geven wijze en op het door verkoper aan te geven tijdstip. (…) De met de algemene voorzieningen en dergelijk verband houdende kosten zijn opgebouwd uit interne en. externe kosten. Interne kosten zijn kosten die ontstaat ten gevolge van interne bedrijfsomstandigheden. Externe kosten zijn kosten die ontstaan ten gevolge van externe bedrijfsomstandigheden zoals bijvoorbeeld door: nutsvoorzieningen, telecommunicatie, belastingen, heffingen of andere lasten of kosten die ontstaan door voorschriften, maatregelen, wetten, verordeningen, richtlijnen, codes en dergelijke. Jaarlijks zal de hiervoor genoemde vergoeding door de verkoper opnieuw worden vastgesteld, zulks met inachtneming van het daartoe onder het kopje Definities en indexering in de Algemene Voorwaarden is opgenomen. De externe kosten kunnen onverminderd de verhoging met het prijsindexcijfer ten allen tijde aan de koper worden doorberekend.”
In de Algemene Voorwaarden is, onder Hoofdstuk B op blad 3, bepaald:
“Voorzover in deze akte daarvan niet wordt afgeweken zijn de op een januari tweeduizend drie in werking getreden Recron Voorwaarden van toepassing.”
In de Algemene Voorwaarden is voorts, onder Hoofstuk C op blad 13, bepaald:
“WERKZAAMHEDEN EN DIENSTEN
Artikel 5
Ten aanzien van de door de bedrijfsleiding uitgevoerde werkzaamheden en verrichte diensten - onder andere bestaande uit het schoon- en vrijhouden van de wegen en paden in het Park, de verlichting van de wegen en paden in het Park, het algemeen toezicht op het Park en het gebruik van de faciliteiten van het recreatiepark, alsmede voor verzorging van ontvangst van televisiesignalen en het onderhoud en instandhouding van het rioolnet - zal door de eigenaar een vergoeding verschuldigd zijn, zoals deze jaarlijks door de bedrijfsleiding aan de gebruiker zal worden opgegeven.”
In de Recron-voorwaarden (althans in de versie d.d. 1 januari 2013 die volgens [Verhuur] op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is, hoewel in de Algemene Voorwaarden wordt verwezen naar de versie d.d. 1 januari 2003) is in artikel 4 bepaald:
“Artikel 4: Prijs en prijswijziging
(…)
2. De ondernemer heeft het recht, ook na vaststelling van de tarieven en/of
het jaargeld, kosten ontstaan door een lastenverzwaring aan de zijde van de
ondernemer als gevolg van een verhoging van lasten en heffingen die direct
op de plaats, het kampeermiddel of de recreant betrekking hebben, aan de
recreant door te berekenen.
(…)
6. De ondernemer heeft het recht eenmaal per overeenkomstjaar het jaargeld
te verhogen. De ondernemer kan de prijs slechts aanmerkelijk verhogen
indien hij dit ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal
gemotiveerd aan de recreant heeft meegedeeld.”
3.3.3.
Bij de beantwoording van de vraag wat dit (ingewikkelde) samenstel van bepalingen betekent voor de berekening van de jaarbijdrage 2015 dienen naar het oordeel van het hof de volgende uitgangspunten te gelden.
Op de eerste plaats geldt als uitgangspunt dat een bijzondere contractsbepaling prevaleert boven een bepaling in algemene voorwaarden. Dit betekent (zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld) dat - in het geval geoordeeld moet worden dat artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst conflicteert met artikel 4 van de Recron-voorwaarden - het bepaalde in artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst prevaleert.
De vraag óf de genoemde bepalingen met elkaar in conflict zijn, is een kwestie van uitleg van die bepalingen, welke uitleg dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf, inhoudende dat bezien moet worden wat partijen ten aanzien van de hier bedoelde bepalingen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen over de inhoud van de bepalingen, genoemd in de vorige rechtsoverweging, met elkaar hebben onderhandeld. Dit betekent dat de uitleg van de hier bedoelde bepalingen met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de overeenkomst met bijbehorende voorwaarden als geheel.
Voorts dient bij de uitleg rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Bij de uitleg van artikel 4 van de Recron-voorwaarden is verder nog het bepaalde in artikel 6:238 lid 2 BW van belang: bij twijfel over de betekenis van een beding als hier bedoeld prevaleert de voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] meest gunstige uitleg.
3.3.4.
Met inachtneming van voormelde uitgangspunten is het hof, net als de kantonrechter, van oordeel dat artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst en artikel 4 van de Recron-voorwaarden met elkaar conflicteren. Immers: artikel 4 van de Recron-voorwaarden voorziet erin dat alle kosten (volledig) worden doorberekend aan (onder meer) [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door middel van verhoging van de jaarvergoeding. Artikel 19 lid 2 daarentegen gaat ervan uit dat verhoging van de jaarbijdrage geschiedt op basis van indexering, met dien verstande dat (uitsluitend) externe kosten te allen tijde aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden doorberekend, onverminderd de verhoging met het prijsindexcijfer.
3.3.5.
Kennelijk heeft de kantonrechter artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst ook in die zin uitgelegd. Immers: de kantonrechter heeft voor de berekening van de jaarvergoeding 2015 de voor 2014 geldende jaarvergoeding verhoogd met het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie en daarnaast een aantal concrete kostenposten doorberekend. De totale jaarvergoeding 2015 is door de kantonrechter aldus berekend op € 515,88 inclusief btw.
3.3.6.
Door [Verhuur] is niet gesteld dat - indien wordt uitgegaan van artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst - deze berekening van de kantonrechter onjuist is.
Uit hetgeen door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] naar voren is gebracht kan evenmin worden afgeleid dat zij zich op het standpunt stellen dat de berekening van de jaarvergoeding op basis van artikel 19 lid 2 van de koopovereenkomst tot een andere uitkomst zou moeten leiden. Weliswaar hebben zij in eerste aanleg aangevoerd dat de jaarvergoeding 2014 onjuist door [Verhuur] was berekend en daarom niet kon dienen als basis voor de jaarvergoeding 2015, maar een deugdelijke onderbouwing van die stelling ontbreekt, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Dit geldt ook voor hun verwijzing naar de kostenspecificatie met betrekking tot het jaar 2020 (door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] overgelegd als productie 2 bij MvA); zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat uit die specificatie zou volgen dat de berekening van de kantonrechter van de jaarbijdrage 2015 onjuist zou zijn.
3.3.7.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in eerste aanleg een beroep op verrekening gedaan, ook ten aanzien van de jaarvergoeding 2015. Zij beroepen zich er met name op dat [Verhuur] is tekort geschoten in de nakoming van haar onderhoudsverplichtingen en dat zij daardoor schade hebben geleden.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen zodat, gelet op artikel 6:136 BW, het beroep op verrekening moet worden verworpen.
3.3.8.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden. Er zijn echter door hen geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van partijen.
3.3.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat de grieven 1 en 2 van [Verhuur] falen. De vonnissen van de kantonrechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd. De in hoger beroep vermeerderde vordering van [Verhuur] is niet toewijsbaar.
3.4.
De proceskosten
3.4.1.
De derde grief van [Verhuur] , betrekking hebbend op de proceskostenbeslissing van de kantonrechter, faalt eveneens. Aangezien partijen door de kantonrechter over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk waren gesteld, kon de kantonrechter de proceskosten compenseren.
3.4.2.
Wat de kosten van het hoger beroep betreft heeft te gelden dat [Verhuur] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten moet worden veroordeeld. Ook de kosten van het beroep in cassatie dienen ten laste van [Verhuur] te komen. Die kosten zijn door de Hoge Raad aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op € 394,04 voor verschotten en op € 550,- voor salaris.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen door [Verhuur] bij wijze van vermeerdering van eis in hoger beroep is gevorderd;
veroordeelt [Verhuur] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op € 1.671,- voor salaris en wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [Verhuur] voorts in de kosten van het beroep in cassatie, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door de Hoge Raad zijn begroot op € 394,04 voor verschotten en op € 550,- voor salaris;
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, H.K.N. Vos en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 september 2021.
griffier rolraadsheer