Gelet op het feit dat in cassatie uitsluitend de vervallenverklaring van het hoger beroep aan de orde is, volsta ik met een sterk verkorte weergave van het procesverloop. Voor een weergave van het procesverloop in eerste aanleg verwijs ik naar de tussenbeschikking van het GEA van 4 november 2010, onder 1, en diens eindbeschikking van 30 november 2010, onder 1. Voor het procesverloop in hoger beroep verwijs ik naar de op 11 april 2011 op schrift gestelde beslissing van het Gemeenschappelijk hof van 4 april 2011, onder 1.
HR, 13-04-2012, nr. 11/02742
ECLI:NL:HR:2012:BV5549
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-04-2012
- Zaaknummer
11/02742
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BV5549
- Roepnaam
Palu di Mangel/Korpodeko
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV5549, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV5549
ECLI:NL:PHR:2012:BV5549, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV5549
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑06‑2011
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Antillenzaak; procesrecht. Ten onrechte geoordeeld dat griffierecht in hoger beroep niet tijdig was voldaan. Door hof afgewezen verzoek tot herroeping beslissing tot vervallenverklaring en doorhaling op de rol. Geen kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Onjuist oordeel; van tijdige betaling griffierecht is gebleken; beschikking vernietigd.
13 april 2012
Eerste Kamer
11/02742
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ PALU DI MANGEL N.V.,
gevestigd te Curaçao,
2. [Verzoeker 2],
wonende te Curaçao,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU,
gevestigd te Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. T. Riyazi, thans mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Palu di Mangel c.s. en Korpodeko.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak EJ 2010/442 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 4 november 2010 en 30 november 2010,
b. de beschikkingen in de zaak EJ 442/10-H-91/11 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) op 5 april 2011 mondeling uitgesproken en op 11 april 2011 schriftelijk.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof hebben Palu di Mangel c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Korpodeko heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikkingen van het hof van 5 en 11 april 2011 en tot terugverwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het hof heeft in deze zaak een mondelinge behandeling bepaald die heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Na een schorsing voor beraad heeft het hof terstond mondeling uitspraak gedaan. Het hof heeft verstaan dat het door Palu di Mangel c.s. op 11 januari 2011 ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 4 november 2010 en 30 november 2010 is vervallen, met opdracht aan de griffier tot doorhaling van de aantekening in het algemeen register.
(ii) Eveneens op 5 april 2011, na de hiervoor onder (i) genoemde zitting en mondelinge uitspraak, heeft het hof een brief met bijlage ontvangen van de gemachtigde van Palu di Mangel c.s. In die brief heeft de gemachtigde van Palu di Mangel c.s. aan het hof verzocht het hoger beroep niet vervallen te verklaren, niet tot doorhaling over te gaan en de zaak weer op de rol te plaatsen.
(iii) Het hof heeft de gemachtigde van Korpodeko in de gelegenheid gesteld op de hiervoor onder (ii) genoemde brief van Palu di Mangel c.s. te reageren. Deze heeft op 6 april 2011 bezwaar gemaakt tegen toewijzing van het verzoek van Palu di Mangel c.s.
(iv) Het hof heeft in de beschikking van 11 april 2011 zijn reeds op 5 april 2011 gegeven beslissingen herhaald en schriftelijk vastgelegd. Daarnaast heeft het hof het verzoek van Palu di Mangel c.s. om het hoger beroep alsnog niet vervallen te verklaren afgewezen en heeft het Palu di Mangel c.s. veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof heeft zijn beslissingen als volgt gemotiveerd:
'2. Ontvankelijkheid
2.1 Hieronder volgen de gronden van de op 5 april 2011 ter terechtzitting gedane uitspraak strekkend tot verval van appel en opdracht aan de griffier tot doorhaling van de zaak in het algemeen register, zoals op die terechtzitting verwoord.
2.2 Palu di Mangel en [verzoeker 2] hebben - in deze zaak waarin krachtens art. 3: 268 lid 3 BW geen hogere voorziening is toegelaten en indien wordt uitgegaan van een (lange) appeltermijn van zes weken - op de laatste dag van de appeltermijn, 11 januari 2011, hun beroepschrift ingediend. Dit brengt met zich dat zij ingevolge artikel 429o in verbinding met artikel 270 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), op straffe van verval van het hoger beroep, uiterlijk op die datum het griffierecht hadden moeten betalen. Uit een op het beroepschrift geplaatste stempel en een zich bij de stukken bevindendekwitantie blijkt echter dat Palu di Mangel en [verzoeker 2] het griffierecht op 13 januari 2011 hebben betaald. Het ter behandeling gevoerde verweer dat zulks op een misslag van de griffie zou moeten berusten, wordt verworpen nu dat niet is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken van een misslag van de griffie.
Uit een en ander volgt dat ingevolge artikel 270 lid 5 Rv het hoger beroep is vervallen en de aantekening in het algemeen register moet worden doorgehaald. De gronden van het beroep behoeven geen beoordeling meer en Palu di Mangel en [verzoeker 2] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van Korpodeko.
2.3 Dat uit de bij de brief van 5 april 2011 van de gemachtigde van Palu di Mangel en [verzoeker 2] gevoegde bijlagen blijkt dat op 11 januari 2011 wel reeds NAF. 1.000,- is betaald, brengt niet anders met zich alleen al omdat het Hof geen uitgesproken eindbeslissingen ongedaan kan maken.'
3.2 De onderdelen 1 tot en met 3 van het middel bevatten de klacht dat het hof in zijn beschikkingen van 5 april 2011 (mondeling) en 11 april 2011 (in rov. 2.1 - 2.3 en in het dictum) onjuiste dan wel onbegrijpelijke beslissingen heeft gegeven, met name door in de beschikking van 11 april 2011 eerst (in rov. 2.2) te overwegen dat Palu di Mangel c.s. het griffierecht niet tijdig hebben betaald, en daarna (in rov. 2.3) te overwegen dat de betaling wel tijdig heeft plaatsgevonden, maar dat het hof zijn eerder (op 5 april 2011) mondeling uitgesproken beslissing niet ongedaan kan maken.
3.3 Voor zover de klacht strekt ten betoge dat het hof in zijn beschikking van 11 april 2011 had moeten terugkomen van zijn eerdere beschikking, geldt het volgende. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het niet de mogelijkheid had de op 5 april 2011 gegeven eindbeschikking ongedaan te maken. Het herstel van de op 5 april 2011 door het hof gemaakte fout valt immers niet onder het toepassingsbereik van de wettelijke regeling met betrekking tot de verbetering van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. In zoverre faalt de klacht.
3.4 De klacht is echter gegrond voor zover daarin wordt betoogd dat het hof in zijn beschikking van 5 april 2011 ten onrechte het hoger beroep vervallen heeft verklaard in verband met het niet tijdig betalen van het griffierecht. Uit rov. 2.3 van de beschikking van 11 april 2011 volgt immers dat is gebleken dat het griffierecht wel tijdig was betaald. De gegrondheid van de klacht tegen de beschikking van 5 april 2011 treft ook de beschikking van 11 april 2011, nu deze in zoverre op de beschikking van 5 april 2011 voortbouwt.
3.5 Het hiervoor overwogene brengt mee dat de beschikkingen van het hof niet in stand kunnen blijven en dat alsnog moet worden uitgegaan van tijdige betaling van het griffierecht door Palu di Mangel c.s.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikkingen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 april 2011 en 11 april 2011;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Korpodeko in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Palu di Mangel c.s. begroot op € 2.428,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 april 2012.
Conclusie 10‑02‑2012
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
Exploitatiemaatschappij Palu di Mangel N.V.
- 2.
[Verzoeker 2]
tegen
Korporashon Pa Desaroyo Di Korsou
Inzet van deze zaak is de volgende. Het Gemeenschappelijk hof heeft ter terechtzitting op 5 april 2011 verstaan dat het door appellanten ingestelde hoger beroep vervallen is verklaard omdat zij het griffierecht niet tijdig hebben voldaan. Voordat het hof zijn mondelinge oordeel op schrift heeft gesteld, blijkt dat een cheque die bestemd was om het griffierecht voor het hoger beroep te betalen, ter griffie is bezorgd op de laatste dag waarop dit betaald kon worden. In zijn schriftelijke uitspraak van 11 april 2011 blijft het hof bij zijn vervallenverklaring van de instantie en acht het zich — desverzocht — niet in staat de mondelinge uitspraak ongedaan te maken.
1. Verkorte weergave van het procesverloop1.
1.1
Op 4 november 2010 en 30 november 2010 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, het GEA, een tussen- respectievelijk eindbeschikking gewezen in een geschil tussen verweerster in cassatie, hierna: Korpodeko, en verzoekers tot cassatie, Palu di Mangel c.s.
1.2
Bij akte van appel, ingediend ter griffie van het GEA op 11 januari 2011, hebben Palu di Mangel c.s. tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna: het hof.
1.3
Op 5 april 2011 heeft het hof de zaak mondeling behandeld in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Na een schorsing van de behandeling voor beraad heeft het hof ter terechtzitting uitspraak gedaan. Het heeft verstaan dat het hoger beroep is vervallen en de griffier opgedragen de aantekening in het algemeen register door te halen.
1.4
Op dezelfde dag, na de terechtzitting, heeft mr. Limon, de gemachtigde van Palu di Mangel c.s., het hof een brief met bijlagen gestuurd met het verzoek het hoger beroep niet vervallen te verklaren, niet tot doorhaling over te gaan en de zaak weer op de rol te plaatsen.
1.5
De gemachtigde van Korpodeko heeft bij faxbericht van 6 april 2011 bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de namens Palu di Mangel c.s. gedane verzoeken.
1.6
Op 11 april 2011 heeft het hof zijn op 5 april 2011 mondeling gedane uitspraak op schrift gesteld. Het hof heeft (opnieuw) verstaan dat het hoger beroep is vervallen en de griffier opgedragen de aantekening in het algemeen register door te halen en verder het verzoek tot niet-vervallenverklaring van het appel afgewezen.
1.7
Palu di Mangel c.s. hebben tegen de mondelinge beschikking van 5 april 2011 en de schriftelijke beschikking van 11 april 2011 — tijdig2. — beroep in cassatie ingesteld.
Korpodeko heeft een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat uit vier onderdelen bestaat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van de beschikking van 11 april 2011 en de dicta van de beschikkingen van 5 en 11 april 2011. In de bestreden rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 heeft het hof als volgt geoordeeld:
‘2.1
Hieronder volgen de gronden van de op 5 april 2011 ter terechtzitting gedane uitspraak strekkend tot verval van appel en opdracht aan de griffier tot doorhaling van de zaak in het algemeen register, zoals op die terechtzitting verwoord.
2.2
Palu di Mangel en [verzoeker 2] hebben — in deze zaak waarin krachtens art. 3:268 lid 3 BW geen hogere voorziening is toegelaten en indien wordt uitgegaan van een (lange) appeltermijn van zes weken — op de laatste dag van de appeltermijn, 11 januari 2011, hun beroepschrift ingediend. Dit brengt met zich dat zij ingevolge artikel 429o in verbinding met artikel 270 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), op straffe van verval van het hoger beroep, uiterlijk op die datum het griffierecht hadden moeten betalen. Uit een op het beroepschrift geplaatste stempel en een zich bij de stukken bevindende kwitantie blijkt echter dat Palu di Mangel en [verzoeker 2] het griffierecht op 13 januari 2011 hebben betaald. Het ter behandeling gevoerde verweer dat zulks op een misslag van de griffie zou moeten berusten, wordt verworpen nu dat niet is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken van een misslag van de griffie. Uit een en ander volgt dat ingevolge artikel 270 lid 5 Rv het hoger beroep is vervallen en de aantekening in het algemeen register moet worden doorgehaald. De gronden van het beroep behoeven geen beoordeling meer en Palu di Mangel en [verzoeker 2] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van Korpodeko.
2.3
Dat uit de bij de brief van 5 april 2011 van de gemachtigde van Palu di Mangel en [verzoeker 2] gevoegde bijlagen blijkt dat op 11 januari 2011 wel reeds NAF. 1.000,- is betaald, brengt niet anders met zich alleen al omdat het Hof geen uitgesproken eindbeslissingen ongedaan kan maken.’
2.2
De algemene klacht, die in de onderdelen 1–3 wordt uitgewerkt, is dat het hof in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van de beschikking van 11 april 2011 en de dicta van de mondelinge beschikkingen van 5 en 11 april 2011 onjuiste dan wel onbegrijpelijke beslissingen heeft gegeven.
2.3
Art. 270 lid 5 RvNa bepaalt — zakelijk weergegeven — dat indien binnen de voor indiening van de memorie van grieven gestelde termijn geen vooruitbetaling plaatsvindt van het door de griffier getaxeerde bedrag aan kosten en aan vast recht, het hoger beroep vervalt en de aantekening in het algemeen register van de verklaring waarbij hoger beroep is ingesteld wordt doorgehaald.
Uit het bij het verzoekschrift tot cassatie gevoegde vonnis van het hof van 8 februari 2011 in de zaak AR 81/09-H-174/10 blijkt dat het hof bij brief van 8 juli 2009 heeft aangekondigd dat het de regeling van art. 270 lid 5 RvNA vanaf 1 augustus 2009 strikt zal handhaven.
De onderhavige zaak, die uit april 2011 dateert, valt derhalve onder dit regime.
2.4
Bij de bespreking van de oordelen van het hof neem ik (i) tot uitgangspunt dat het hof in rechtsoverweging 2.2 heeft overwogen dat Palu di Mangel c.s. uiterlijk op 11 januari 2011 het griffierecht hadden moeten betalen en voorts dat het hof vervolgens in rechtsoverweging 2.3 heeft geoordeeld dat uit de bij de brief van 5 april 2011 van de gemachtigde van Palu di Mangel c.s. gevoegde bijlagen blijkt ‘dat op 11 januari 2011 wel reeds NAF. 1.000,- is betaald’.
2.5
In het verlengde van deze uitgangspunten wijs ik (ii) op het volgende:
- (i)
de bijlage bij de brief van 5 april 2011, die zich in het griffiedossier van het hof bevindt, behelst een kopie van een ondertekende cheque3. (met nummer 001344) die afkomstig is van Spektrum Law, het advocatenkantoor waar de gemachtigde van Palu di Mangel c.s. werkzaam is;
- (ii)
de cheque, die een waarde vertegenwoordigt van NAF 1000,-, vermeldt bovenaan achter Date: ‘Jan. 11, 2011’;
- (iii)
uit de cheque blijkt dat het ‘Gerecht in Eerste Aanleg Curaçao’ de begunstigde ervan is;
- (iv)
onderaan de kopie staat een stempel van het GEA, waarop met de hand geschreven staat: ‘11-1-11’;
- (v)
aan de eerste pagina van het hoger beroepschrift, zoals opgenomen in het griffiedossier, is een kwitantie gehecht, waaruit ik afleid dat het hof op 13 januari 2011 een bedrag van NAF 900,- heeft ontvangen van Spectrum Juris. Uit de kwitantie blijkt dat het gestorte geld afkomstig is van een cheque met nummer 001344 en bestemd is om te dienen als griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep in de onderhavige zaak;
- (vi)
over de op genoemde kwitantie vermelde datum van 13 januari 2011 en het bedrag van NAF 900,- schrijft mr. Limon in zijn brief van 5 april 2011 het volgende:
‘(…) De Griffie heeft mij medegedeeld dat zij bezig waren met het invoeren van een nieuw systeem van inboeken en het inboeken tegenwoordig wordt verricht vooraan bij de balie bij [betrokkene 1], [betrokkene 2] of [betrokkene 3]. De reden waarom de datum van 13 januari 2011 staat vermeld op de kwitantie is dat de griffie op 11 januari 2011 (…) geen zekerheid kon geven omtrent de hoogte van de nieuwe bedragen voor betaling van de griffiekosten. Op de kwitantie van het Gemeenschappelijk Hof staat dan ook vermeld een bedrag van ANG. 900 terwijl wij ANG. 1000 hebben betaald.’
2.6
Tot slot (iii) vermeld ik dat het hof bij beschikking van 7 september 2011 op het verzoek van Korpodeko om toezending van het proces-verbaal van de zitting van 5 april 2011 heeft overwogen dat het hof niet in staat is om een proces-verbaal te maken omdat het volledige dossier naar de Hoge Raad is verzonden4..
2.7
Op grond van hetgeen ik onder 2.4 en 2.5 heb vermeld, staat m.i. vast dat het oordeel van het hof dat het griffierecht in deze zaak niet op tijd is betaald, onjuist is. Dit brengt mee dat de bestreden uitspraken moeten worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het hof voor verdere behandeling.
2.8
Dat eerst cassatieberoep aanhangig moet worden gemaakt om een evident onjuiste einduitspraak van een hof van tafel te krijgen, hangt met een tweetal omstandigheden samen.
In de eerste plaats brengt het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen mee dat een onjuist geachte rechterlijke einduitspraak5. niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast6..
Uitzondering op deze hoofdregel kan worden aangenomen als sprake is van een kennelijke fout of vergissing die zich voor eenvoudig herstel leent (thans: art. 31 Rv.)7.. Uw Raad heeft enkele maanden geleden echter geoordeeld dat ook bij een ruime opvatting met betrekking tot het toepassingsbereik van art. 31 Rv. daaronder niet het geval kan worden gebracht waarin herstel wordt verzocht van een (processueel) verzuim van de rechtbank8.. Op grond van deze rechtspraak kan ook de rechter — en dat is de tweede omstandigheid — die weet of erop gewezen wordt dat hij er volkomen naast zat, zijn eigen einduitspraak dus niet herstellen, hoe ‘kennelijk’ de misslag ook was. Bij deze — recente — stand van de rechtspraak meen ik dat het aan de wetgever is om zich de vraag te stellen of art. 31 Rv. niet zodanig zou moeten worden gewijzigd dat gevallen als de onderhavige onder de wettelijke bepaling vallen, waarmee de tijdrovende en kostbare weg van het instellen van een gewoon rechtsmiddel kan worden vermeden.
2.9
Uit de bestreden uitspraak van 11 april 2011 blijkt dat het hof zich heeft gerealiseerd dat het er op 5 april 2011 naast zat en dat het hof vervolgens klaarblijkelijk de hiervoor beschreven hoofdregel van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen heeft toegepast. Ongelukkig vind ik de door het hof in rechtsoverweging 2.3 gebruikte term ‘eindbeslissing’ in plaats van ‘einduitspraak’. Bij ‘eindbeslissingen’ wordt eerder de verbinding gelegd met het leerstuk van de ‘bindende eindbeslissing’ die, voorkomend in een tussenuitspraak, nu juist wel kan worden hersteld in een latere uitspraak indien de rechter van oordeel is dat hij zijn mening moet bijstellen9..
2.10
Het middel slaagt mitsdien in zoverre. Ik laat daarom een afzonderlijke bespreking van de onderdelen 1–3 achterwege. Onderdeel 4 betoogt dat de Hoge Raad in geval van vernietiging de zaak zelf kan afdoen ‘omdat er geen onbesliste feitelijke punten zijn’. Dit is echter niet het geval. Na verwijzing moet het hof eerst oordelen over de door Palu di Mangel c.s. aangevoerde doorbrekingsgronden. Indien die gronden aanwezig worden geoordeeld, dan moet het de zaak vervolgens inhoudelijk behandelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikkingen van het Gemeenschappelijk hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 5 en 11 april 2011 en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑02‑2012
De cassatietermijn bedraagt in deze zaak drie maanden. Zie art. 4 van de Cassatieregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het cassatierekest is op 14 juni 2011 bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen.
De bijlage bij de brief, die zich in het A-dossier bevindt, is leesbaarder.
Overgelegd bij brief van 15 september 2011 als derde nagekomen processtuk in cassatie.
Afgezien van het zeldzame geval van het geheel ontbreken van rechtskracht.
Vaste rechtspraak, zie o.m. HR 4 mei 1990, LJN AB8764 (NJ 1990, 677 m.nt. Stein).
HR 4 april 2003, LJN AF2828 (NJ 2003, 417), rov. 3.3.
HR 27 mei 2011, LJN BP8693NJ 2010, 634, rov. 3.4.
HR 26 november 2010, LJN BN8521 (NJ 2010, 634) met verwijzing naar eerdere uitspraken.
Beroepschrift 14‑06‑2011
De Hoge Raad der Nederlanden
Verzoekschrift tot cassatie
Geven eerbiedig te kennen:
- 1.
de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ PALU DI MANGEL N.V., gevestigd te Curaçao,
- 2.
[verzoeker 2], wonende te Curaçao,
verzoekers tot cassatie,
beiden te dezer zake woonplaats kiezende te (2596 CH) 's‑Gravenhage, aan de Wassenaarseweg 20, Gebouw Cultura, ten kantore van Maaldrink Vermeulen Grooss, van wie Mr A.H. Vermeulen als hun advocaat dit verzoekschrift ondertekent en indient.
Verweerster in cassatie is de stichting naar Antilliaans recht KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU, gevestigd te Curaçao en kantoorhoudende aldaar aan de Schottegatweg Oost 36.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij beschikking d.d. 5 april 2011 (mondeling) en bij beschikking d.d. 11 april 2011 (schriftelijk) onder zaaknummer EJ 442/10-H-91/11 tussen verzoekers tot cassatie als appellanten en verweerster in cassatie als geïntimeerde het door verzoekers tot cassatie, destijds appellanten, ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van 4 en 30 november 2010 van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao vervallen verklaard. Verzoekers kunnen zich in vorenvermelde beschikkingen niet vinden en stellen daartegen tijdig cassatieberoep in. Alvorens het cassatiemiddel te formuleren achten verzoekers tot cassatie het wenselijk een korte samenvatting van de feiten en het procesverloop te geven.
Feiten en procesverloop
1.
Bij beroepschrift d.d. 11 januari 2011 zijn eisers tot cassatie in hoger beroep gekomen van een tweetal beschikkingen d.d. 4 en 30 november 2010 van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Tegelijk met het verzoekschrift is een cheque overhandigd aan de Griffie ten bedrage van ANG 1.000,= voor het verschuldigde griffierecht.
2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2011 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan inhoudende dat het verzoekschrift in appel weliswaar tijdig was ingediend op 11 januari 2011 maar dat het griffierecht te laat was betaald, namelijk op 13 januari 2011 blijkens een stempel van de Griffie, en dat dientengevolge het hoger beroep vervallen werd verklaard. Het Hof heeft bij die gelegenheid het mondelinge verweer van de advocaat van thans verzoekers tot cassatie, inhoudende dat een verzoekschrift pas wordt ingeboekt nadat betaling van het verschuldigde griffierecht heeft plaatsgevonden, ongemotiveerd gepasseerd evenals in de schriftelijke beschikking d.d. 11 april 2011.
3.
Op grond van een diezelfde dag ingesteld onderzoek is komen vast te staan dat het origineel van de betreffende cheque door de Griffie voor ontvangst is afgestempeld op 11 januari 2011, waarmee vaststaat dat tijdig betaald is1..
4.
Niettegenstaande het feit dat het Hof in r.o.v. 2.3 van de bestreden beschikking d.d. 11 april 2011 heeft geoordeeld dat is gebleken dat het griffierecht tijdig was betaald heeft het in zijn schriftelijke beschikking van 11 april 2011 het oordeel, dat het hoger beroep was vervallen, gehandhaafd.
Verzoekers stellen hierbij voor het navolgende:
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt doordat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in de rechtsoverwegingen 2.1, 2.2 en 2.3 van de beschikking d.d. 11 april 2011 alsmede in de dicta van de beschikkingen d.d. 5 en d.d. 11 april 2011 onjuiste en/of onbegrijpelijke beslissingen heeft gegeven, gelet op één of meer van de navolgende, zonodig in onderling verband en onderlinge samenhang te lezen redenen.
1.1
Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het mondelinge verweer namens thans verzoekers tot cassatie, inhoudende dat ‘verzoekschriften pas worden ingeboekt nadat de betaling [van het griffierecht, advocaat] heeft plaatsgevonden’, dat is gevoerd blijkens de vorengenoemde brief van 5 april 2011 is gevoerd vóór de mondelinge uitspraak, ongemotiveerd te passeren, zowel in de mondelinge beschikking van 5 april 2011 als in de schriftelijke beschikking van 11 april 2011.
1.2
Althans zijn de r.o.v.v. 2.1, 2.2., 2.3 in de schriftelijke beschikking van 11 april 2011 en de dicta in de mondelinge en de schriftelijke beschikking onbegrijpelijk, omdat het Hof niet heeft vastgesteld dat verzoekschriften ook in behandeling worden genomen als het griffierecht niet tijdig is betaald.
2.1
Het Hof heeft in de schriftelijke beschikking d.d. 11 april 2011 voorts blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet op de voet van artikel 66 RvNA2., hetzij op grond van het verzoek zoals vervat in de brief van 5 april 2011:
‘Op grond hiervan verzoek ik U het appel niet vervallen te verklaren, niet tot doorhaling over te gaan en om onderhavige zaak wederom op de rol te plaatsen voor behandeling.’
hetzij ambtshalve de kennelijke fout — de vaststelling dat het vastrecht pas was betaald op 13 januari 2011 en het op die onjuiste vaststelling gebaseerde oordeel, dat het hoger beroep was vervallen — niet te verbeteren, maar rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, in r.o.v. 2.3 van de bestreden beschikking te overwegen:
‘2.3
Dat uit de bij de brief van 5 april 2011 van de gemachtigde van Palu di Mangel en [verzoeker 2] gevoegde bijlagen blijkt dat op 11 januari 2011 wel reeds NAF 1.000,= — is betaald, brengt niet anders met zich alleen al omdat het Hof geen uitgesproken eindbeslissingen ongedaan kan maken.’
Het Hof had het op 5 april 2011 mondeling uitgesproken oordeel op eenvoudige wijze ongedaan kunnen (en behoren te) maken, omdat die mondelinge uitspraak was gedaan op grond van een later aan het licht gekomen en in r.o.v. 2.3 door het Hof vastgestelde ernstige misslag van de griffie, voor welke misslag verzoekers tot cassatie niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden omdat van de griffie mag worden verwacht dat de normaal te achten zorgvuldigheid wordt betracht met betrekking tot het tijdig en op de juiste datum inboeken van betalingen terzake waarvan termijnoverschrijding wordt bedreigd met verval van rechten3..
2.2
Althans is in het licht van het voorgaande r.o.v. 2.2 onbegrijpelijk omdat hetgeen het Hof in die rechtsoverweging overweegt en beslist niet valt te rijmen met de vaststelling door het Hof in r.o.v. 2.3 dat is gebleken dat het verschuldigde griffierecht op 11 januari 2011, dus tijdig, is betaald.
3.
Althans zijn de rechtsoverwegingen 2.1 , 2.2 en 2.3 in de schriftelijke beschikking van 11 april 2011 en de dicta in de mondelinge beschikking van 5 april 2011 en 11 april 2011 verder nog onbegrijpelijk omdat het Hof in die beschikkingen uitspraken heeft gedaan die strijdig zijn met zijn eigen eerdere uitspraak van 8 februari 2011 (aangehecht) waarin het Hof in r.o.v. 2.3 onder meer heeft overwogen:
‘Consequentie hiervan zou zijn dat het hoger beroep als vervallen moet worden beschouwd en dat de grieven aldus geen beoordeling behoeven. Alvorens nader te beslissen zal het Hof partijen echter in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte (Curoil) en antwoordakte ([betrokkene 1] en [betrokkene 3]) uit te laten.’
Niet valt in te zien, althans niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, waarom het Hof in de bestreden beschikkingen niet op dezelfde wijze heeft beslist.
4.
Verzoekers tot cassatie menen dat Uw Raad in geval van vernietiging de zaak zelf kan afdoen omdat er geen onbesliste feitelijke punten zijn.
Weshalve:
Verzoekers tot cassatie Uw Raad eerbiedig verzoeken de beschikkingen a quo op grond van één of meer onderdelen van het voorgestelde cassatiemiddel te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren, met veroordeling van verweerster in cassatie in de kosten in cassatie en in hoger beroep, althans, bij verwijzing, in de kosten in cassatie.
's‑Gravenhage, 14 juni 2011
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑06‑2011
Zie brief d.d. 5 april 2011 aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie t.a.v. Mr J.R. Sijmonsma van de hand van Mr S.C. Limon, die deel uitmaakt van de gedingstukken.
Omdat dit artikel is opgenomen in Boek 1, Titel 1, ‘Algemene Bepalingen’, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering NA, is het van overeenkomstige toepassing op procedures die eindigen met een beschikking,zie ook HR 29 april 1994, 497 (Bodair/Meijboom)
Vgl. HR 10 juni 1994, NJ 1995/284