Vgl. Van Woensel en Arendse in Cleiren & Verpalen, T&C Strafrecht, 2010, artikel 48, aantekening 4b,p. 447.
HR, 16-11-2010, nr. 09/01098
ECLI:NL:HR:2010:BN8363
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-11-2010
- Zaaknummer
09/01098
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BN8363
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8363, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8363
ECLI:NL:PHR:2010:BN8363, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8363
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht m.b.t. opzet van verdachte op de medeplichtigheid aan het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennep.
16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/01098
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2009, nummer 22/006046-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 26 augustus 2005 tot en met 2 december 2005 te Rotterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van ongeveer 410 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte in de periode van 26 augustus 2005 tot en met 2 december 2005 te Rotterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- voornoemd pand te huren van [A] en vervolgens
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 2 december 2005 omstreeks 13.50 uur hebben wij een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding dat er in de [a-straat 1] vermoedelijk een hennepkwekerij zou zitten. Ter plaatse zagen wij dat alle ramen van de voorzijde aan de binnenkant vochtig waren. Wij zagen dat er druppels aan de binnenzijde van de ramen zaten. Nadat wij de bovenzijde van de toegangsdeur van het pand iets naar achteren duwden, waardoor er een kier ontstond, roken wij een zeer sterke henneplucht. Ambtshalve is deze lucht bij ons bekend als zijnde een henneplucht. Hierdoor hadden wij het vermoeden dat zich in deze woning een hennepkwekerij zou bevinden. Nadat wij in de woning waren binnen getreden, zagen wij in de gang van voornoemd pand een grote ronde bak staan, waaruit een tuinslang kwam. Bij ons is dit ambtshalve bekend als een voedingsbak voor de planten. Wij constateerden in de woning voorts:
- dat er een vloeistoftank in de gang aanwezig was en dat er een afvoerslang vanuit de vloeistoftank naar het afvoerputje in de douche ging;
- dat er in twee kamers een groot aantal hennepplanten stond;
- dat deze hennepplanten afzonderlijk in potten stonden en een hoogte hadden van ongeveer 50 centimeter;
- dat de hennepplanten al voorzien waren van toppen.
Wij weten dat als deze toppen van de hennepplant worden afgeknipt en worden gedroogd, het eindproduct als wiet gebruikt of verkocht kan worden. Wij hebben in totaal ongeveer 450 hennepplanten aangetroffen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:
"Ik ben als manager werkzaam bij [A] gevestigd te Rotterdam. Deze firma heeft woningen in beheer die wij verhuren voor particuliere eigenaars. Op vrijdag 26 augustus 2005 kwam een vrouw bij ons op kantoor. Zij had geen afspraak en zij was alleen. Zij vertelde ons interesse te hebben in een gemeubileerde woning. U toont mij een kopie van een paspoort, met daarop een duidelijke foto. Ik herken de vrouw op de foto als zijnde de vrouw die bij ons op het kantoor kwam voor een woning. Vervolgens heeft mijn baas, [...], haar een lijst met vacante woningen getoond. Ik was hierbij aanwezig. Vervolgens koos zij de woning aan de [a-straat 1] uit. Vervolgens heeft deze vrouw het inschrijfformulier ingevuld. Zij heeft hier als naam opgegeven [verdachte]. Vervolgens vroegen wij haar om een geldig identiteitsbewijs. Dit kon zij ons niet overhandigen. Zij overhandigde ons wel een kopie van een ID-kaart. Zij verzekerde ons dat zij de maandag erop met haar geldige paspoort langs zou komen. Echter, de maandag erop kwam zij met een aangifte langs. In deze aangifte stond dat haar paspoort die vrijdag 26 augustus uit haar tas was gestolen. Ik ben de woning persoonlijk met haar gaan bekijken. Bij de gemeubileerde woning aangekomen ging [verdachte] akkoord met de woning en de huurprijs van 650 euro. Toen wij weer terug waren op kantoor, hebben wij het contract opgesteld. Hier heeft zij ook de eerste maand huur en de borg betaald. De huur werd cash voldaan door een man. Deze man heeft 2 keer betaald. Hij verklaarde aan mij de vriend van [verdachte] te zijn. Na 2 maanden werd er niet meer betaald. Wij hebben geprobeerd telefonisch en middels brieven contact op te nemen met [verdachte], hierop werd echter niet gereageerd. Volgens mij hebben we via de gemeente vernomen dat er een hennepkwekerij in genoemde woning was gevestigd. Sinds [verdachte] bij ons op kantoor is geweest, hebben wij niets meer van haar vernomen."
c. een geschrift, zijnde een huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan de [a-straat 1] te Rotterdam, met als verhuurder [A], gevestigd te Rotterdam, en als huurder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats];
d. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb een woning gehuurd aan de [a-straat]. Ik ben naar de woningverhuur gegaan. [Betrokkene] heeft geen bijzondere opdrachten gegeven met betrekking tot het huren van het huis. [Betrokkene] had een valse identiteitskaart voor mij gemaakt en die heb ik laten zien bij de woningverhuur. [Betrokkene] had mij geld gegeven voor de huur van de woning."
2.2.3. De bestreden uitspraak houdt voorts nog het volgende in:
"Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte aangevoerd dat het dubbel opzet, in de zin van wetenschap op de teelt van hennepplanten - ook in voorwaardelijke zin - ontbreekt, zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft als huurder van een woning een zorgplicht voor dat pand. De verdachte heeft - met gebruikmaking van een vals identiteitsbewijs - de woning gehuurd voor een persoon, waarover zij heeft verklaard dat hij [betrokkene] heet en dat zij ongeveer 3 maanden een relatie met hem heeft gehad. Voorts heeft zij verklaard dat zij verder nagenoeg niets over deze [betrokkene] weet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke handelwijze illegale praktijken in de hand werkt. De verdachte heeft aldus handelend - naar het oordeel van het hof - de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die woning hennep zou worden geteeld, zodat zij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Het verweer wordt daarom verworpen."
2.3. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte opzet heeft gehad op de medeplichtigheid aan het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennep niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan worden afgeleid, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 16 november 2010.
Conclusie 21‑09‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 20 februari 2009 de verdachte ter zake van ‘medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren (subsidiair dertig dagen hechtenis).
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel behelst naar de kern genomen de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Meer in het bijzonder kan, aldus de steller van het middel, uit de bewijsmiddelen het vereiste ‘dubbele opzet’ niet voortvloeien. Ook hetgeen het hof in verband met het opzet van de verdachte heeft overwogen wordt door de steller van het middel onvoldoende toereikend geacht.
3.2.1.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 26 augustus 2005 tot en met 2 december 2005 te Rotterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van ongeveer 410 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte in de periode van 26 augustus 2005 tot en met 2 december 2005 te Rotterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- —
voornoemd pand te huren van [A] en vervolgens
- —
aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;’
3.2.2.
Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2005423318-03, d.d. 4 december 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven —:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 2 december 2005 omstreeks 13.50 uur hebben wij een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding dat er in de [a-straat 1] vermoedelijk een hennepkwekerij zou zitten. Ter plaatse zagen wij dat alle ramen van de voorzijde aan de binnenkant vochtig waren. Wij zagen dat er druppels aan de binnenzijde van de ramen zaten. Nadat wij de bovenzijde van de toegangsdeur van het pand iets naar achteren duwden, waardoor er een kier ontstond, roken wij een zeer sterke henneplucht. Ambtshalve is deze lucht bij ons bekend als zijnde een henneplucht. Hierdoor hadden wij het vermoeden dat zich in deze woning een hennepkwekerij zou bevinden. Nadat wij in de woning waren binnen getreden, zagen wij in de gang van voornoemd pand een grote ronde bak staan, waaruit een tuinslang kwam. Bij ons is dit ambtshalve bekend als een voedingsbak voor de planten. Wij constateerden in de woning voorts:
- —
dat er een vloeistoftank in de gang aanwezig was en dat er een afvoerslang vanuit de vloeistoftank naar het afvoerputje in de douche ging;
- —
dat er in twee kamers een groot aantal hennepplanten stond;
- —
dat deze hennepplanten afzonderlijk in potten stonden en een hoogte hadden van ongeveer 50 centimeter;
- —
dat de hennepplanten al voorzien waren van toppen.
Wij weten dat als deze toppen van de hennepplant worden afgeknipt en worden gedroogd, het eindproduct als wiet gebruikt of verkocht kan worden. Wij hebben in totaal ongeveer 450 hennepplanten aangetroffen.
- 2.
Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2005423318-6, d.d. 18 mei 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — :
als de op 18 mei 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [getuige]:
Ik ben als manager werkzaam bij [A] gevestigd te Rotterdam. Deze firma heeft woningen in beheer die wij verhuren voor particuliere eigenaars. Op vrijdag 26 augustus 2005 kwam een vrouw bij ons op kantoor. Zij had geen afspraak en zij was alleen. Zij vertelde ons interesse te hebben in een gemeubileerde woning. U toont mij een kopie van een paspoort, met daarop een duidelijke foto. Ik herken de vrouw op de foto als zijnde de vrouw die bij ons op het kantoor kwam voor een woning. Vervolgens heeft mijn baas, […], haar een lijst met vacante woningen getoond. Ik was hierbij aanwezig. Vervolgens koos zij de woning aan de [a-straat 1] uit. Vervolgens heeft deze vrouw het inschrijfformulier ingevuld. Zij heeft hier als naam opgegeven [verdachte]. Vervolgens vroegen wij haar om een geldig identiteitsbewijs. Dit kon zij ons niet overhandigen. Zij overhandigde ons wel een kopie van een ID-kaart. Zij verzekerde ons dat zij de maandag erop met haar geldige paspoort langs zou komen. Echter, de maandag erop kwam zij met een aangifte langs. In deze aangifte stond dat haar paspoort die vrijdag 26 augustus uit haar tas was gestolen.
Ik ben de woning persoonlijk met haar gaan bekijken. Bij de gemeubileerde woning aangekomen ging [verdachte] akkoord met de woning en de huurprijs van 650 euro. Toen wij weer terug waren op kantoor, hebben wij het contract opgesteld. Hier heeft zij ook de eerste maand huur en de borg betaald. De huur werd cash voldaan door een man. Deze man heeft 2 keer betaald. Hij verklaarde aan mij de vriend van [verdachte] te zijn. Na 2 maanden werd er niet meer betaald. Wij hebben geprobeerd telefonisch en middels brieven contact op te nemen met [verdachte], hierop werd echter niet gereageerd. Volgens mij hebben we via de gemeente vernomen dat er een hennepkwekerij in genoemde woning was gevestigd. Sinds [verdachte] bij ons op kantoor is geweest, hebben wij niets meer van haar vernomen.
- 3.
Een geschrift, zijnde een kopie van een huurovereenkomst woonruimte met als verhuurder [A], gevestigd te Rotterdam en als huurder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], welke huurovereenkomst betreft de huur van de woonruimte aan de [a-straat 1] te Rotterdam, welke huurovereenkomst door partijen voormeld is ondertekend.
- 4.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2009 verklaard — zakelijk weergegeven —:
Ik heb een woning gehuurd aan de [a-straat]. Ik ben naar de woningverhuur gegaan. [Betrokkene] heeft geen bijzondere opdrachten gegeven met betrekking tot het huren van het huis. [Betrokkene] had een valse identiteitskaart voor mij gemaakt en die heb ik laten zien bij de woningverhuur. [Betrokkene] had mij geld gegeven voor de huur van de woning.’
3.2.3.
In hoger beroep is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrij gesproken, omdat zij geen wetenschap heeft gehad omtrent het bestaan van de hennepkwekerij in desbetreffende, op haar naam gehuurde, woning. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen (pagina 2 en 3 van het bestreden arrest):
‘De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte aangevoerd dat het dubbel opzet, in de zin van wetenschap op de teelt van hennepplanten — ook in voorwaardelijke zin — ontbreekt, zodat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft als huurder van een woning een zorgplicht voor dat pand. De verdachte heeft — met gebruikmaking van een vals identiteitsbewijs — de woning gehuurd voor een persoon, waarover zij heeft verklaard dat hij [betrokkene] heet en dat zij ongeveer 3 maanden een relatie met hem heeft gehad. Voorts heeft zij verklaard dat zij verder nagenoeg niets over deze [betrokkene] weet. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke handelwijze illegale praktijken in de hand werkt. De verdachte heeft aldus handelend — naar het oordeel van het hof — de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die woning hennep zou worden geteeld, zodat zij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Het verweer wordt daarom verworpen.’
3.3.
Teneinde tot een bewezenverklaring van consecutieve medeplichtigheid te kunnen komen moet uit de bewijsmiddelen voortvloeien dat verdachtes opzet gericht is geweest op
- (i)
het verschaffen van de gelegenheid en/of de middelen, alsmede op
- (ii)
het misdrijf dat zij ondersteunt.1.
Men spreekt in dit verband ook wel over ‘dubbel opzet.’
3.4.1.
In navolging van de raadsvrouw in hoger beroep, richt de steller van het middel zijn pijlen op verdachtes opzet op het misdrijf dat zij zou hebben ondersteund, te weten: het telen van hennep. Voor het bewijs van dat opzet, i.e. wetenschap van het misdrijf, zouden de bewijsmiddelen alsook 's hofs overwegingen ontoereikend zijn.
3.4.2.
Hoe dan ook vloeit uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen niet rechtstreeks voort dat de verdachte wist dat ‘[betrokkene]’ — in wiens opdracht zij desbetreffende woning heeft gehuurd — in de op haar naam gehuurde woning een hennepkwekerij wilde exploiteren, laat staan dat uit die bewijsmiddelen voortvloeit dat zij met dat opzet die woning ten behoeve van voornoemde ‘[betrokkene]’ heeft gehuurd. Het hof heeft dit kennelijk onderkend en aldus geoordeeld dat de verdachte door haar handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door haar gehuurde woning hennep zou worden geteeld. De vraag is echter of de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen het hof in dit verband heeft overwogen wel voldoende toereikend is voor dat oordeel. Ik meen van niet.
3.4.3.
Naar mijn mening kan uit genoemde overweging van het hof, noch uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de teelt van hennep, ook niet in voorwaardelijke zin. Gelet op de inhoud van 's hofs arrest steunt het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet op medeplichtigheid aan het opzettelijk kweken van hennep in het bijzonder op de overweging dat de verdachte — door met behulp van een vals identiteitsbewijs voor een persoon met wie zij drie maanden een relatie heeft gehad en omtrent wie zij verder nagenoeg niets weet — willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in desbetreffende woning een hennepkwekerij zou worden opgezet. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat verdachtes handelswijze illegale praktijken in de hand werkt.
Ik ben van mening dat men op grond van deze door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden weliswaar tot de conclusie kan komen dat het huren van betreffende woning op de wijze waarop de verdachte dat heeft gedaan ‘niet pluis is’, maar, in de woorden van Borgers, ‘dat is iets anders dan het vaststellen van het vereiste opzet.’2. Medeplichtigheid vergt opzet en niet enkel schuld.
3.4.
Het middel slaagt.
4.
Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2010
Borgers onder 2 van zijn noot bij HR 17 november 2009, LJN BJ3565, NJ 2010, 337, alsmede (bij) de arresten: HR 3 november 2009, LJN BJ6931, NJ 2010, 335, en HR 3 november 2009, LJN BJ6944, NJ 2010, 336. Zie voorts: HR 2 juni 2009, LJN BI1014 en HR 17 december 2002, LJN AF0456.