Vetgedrukt als in origineel.
HR, 11-07-2023, nr. 21/04046
ECLI:NL:HR:2023:1030
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
21/04046
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1030, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2023; (Cassatie)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHAMS:2021:2750
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:673
ECLI:NL:PHR:2023:673, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1030
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Mishandeling verkoper schoenenwinkel die aanvankelijk identiteit van de hem van school bekende verdachte niet aan politie wil prijsgeven, art. 300.1 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Bewijsklacht. Is verklaring van aangever betrouwbaar? 2. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt m.b.t. bewijsvoering, art. 359.2 Sv. 3. Bewijsklacht herkenning door politieagent van verdachte op camerabeelden. Heeft hof met vereiste mate van nauwkeurigheid bewijsmiddel aangegeven waaraan het heeft ontleend dat door hof ttz. bekeken camerabeelden dezelfde beelden zijn als camerabeelden waarop herkenning berust van verdachte door verbalisant? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: ’s Hofs oordeel dat onderliggend conflict reden kan zijn voor aanvankelijke terughoudendheid bij verklaren door aangever, is niet onbegrijpelijk. Daarmee is ‘s hofs motivering dat het geen aanleiding ziet om verklaring van aangever over wie hem zou hebben geslagen niet betrouwbaar te achten, niet onbegrijpelijk. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft verweer m.b.t. herkenning van verdachte op camerabeelden door verbalisant niet als uos opgevat maar als onderdeel van uos strekkende tot vrijspraak. Mede gelet op omvang van motiveringsplicht die door uos in het leven is geroepen, heeft hof toereikend gemotiveerd waarom het herkenning van verdachte op camerabeelden door verbalisant betrouwbaar acht. Daartoe heeft het immers vastgesteld dat ttz. in hoger beroep bekeken camerabeelden voldoende scherp en gedetailleerd zijn om daarop betrouwbare herkenning te baseren en overwogen dat hof er gelet op inhoud van dossier vanuit gaat dat deze camerabeelden dezelfde camerabeelden betreffen als beelden op basis waarvan verbalisant de verdachte heeft herkend. Ad 3. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Redengevend voor bewezenverklaring is p-v zelf. Omstandigheid “dat beelden die verbalisant heeft bekeken, dezelfde scherpe en gedetailleerde beelden zijn als bestand” is omstandigheid die ten grondslag is gelegd aan weerlegging van betrouwbaarheidsverweer m.b.t. gebezigd bewijsmateriaal. Voor dergelijke weerlegging gelden niet eisen die gelden voor een voor bewezenverklaring redengevende omstandigheid. Dat hoeft ook geen bevreemding te wekken, nu in bewijsmiddelen slechts dat opgenomen dient te worden wat feitenrechter redengevend heeft geacht voor bewezenverklaring, niet ook datgene wat maakt dat hij b.m. redengevend heeft geacht. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04046
Datum 11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2021, nummer 23-000014-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 7, 9 en 10.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de bewijsvoering.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13 tot en met 15.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het heeft ontleend dat de door het hof ter terechtzitting bekeken camerabeelden dezelfde beelden zijn als de camerabeelden waarop de herkenning berust van de verdachte door verbalisant [verbalisant] .
4.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 19 en 20.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
Conclusie 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mishandeling (art. 300 Sr). M1: Motivering hof m.b.t. betrouwbaarheid verklaring aangever niet onbegrijpelijk. M2: Falende UOS-klacht m.b.t. betrouwbaarheid herkenning vd op camerabeelden. M3: Falende klacht dat hof niet met voldoende nauwkeurigheid wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het redengevende omstandigheid heeft ontleend. Strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04046
Zitting 13 juni 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 21 september 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens “mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis. Verder heeft het hof een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en derde middel richten zich tegen de motivering van de bewezenverklaring. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
Voordat ik overga tot een bespreking van de middelen, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:1.
“op 20 juni 2019 te [plaats] [aangever] heeft mishandeld door deze meermalen tegen het hoofd te slaan.”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2019116708-1 van 20 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [aangever]:
Op 20 juni 2019 bevond ik mij in de [A] (het hof begrijpt: een schoenenwinkel) te [plaats] . Ik was daar aan het werk. Toen ik schoenen in de rekken aan het zetten was, keek ik achter mij en zag ik een persoon staan. Deze persoon begon op mij in te slaan. Ik werd direct op mijn hoofd geslagen. Ik ben een paar keer geslagen. Ik werd door zijn vuisten geslagen op mijn gezicht. Ik werd volgens mij door beide handen en vuisten geslagen op mijn hoofd/gezicht. Ik ben hard geraakt boven mijn linkeroog en op de rechter zijkant van mijn neus. Ook ben ik hard geraakt op mijn rechter kaak en wang. Toen ik werd mishandeld, voelde ik direct erge pijn over mijn hele gezicht en bij mijn ogen.
De mishandeling heeft plaatsgevonden in het midden van de winkel. Er zijn beelden van gemaakt waarop alles is te zien. Ik ben vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gegaan in [plaats] . Daar ben ik behandeld voor mijn verwondingen.
2. Een geschrift, zijnde een letselverklaring van [aangever] , opgemaakt door [betrokkene 1] , SEH-arts, van 26 juni 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [aangever]
Voornamen: [aangever]
Geboren: [geboortedatum] 1999
Uitwending waargenomen letsel:
Wond linker wenkbrauw en neusvleugel, zwelling en bloeduitstorting van het rechter jukbeen.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 20 juni 2019.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019116708-10 van 15 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden van 20 juni 2019 (het hof begrijpt: van de [A] te [plaats] ) bekeken en daarop is het volgende te zien:
Ik zie dat er een man de winkel binnen komt die ik herken aan zijn uiterlijk qua houding, lengte en huidskleur als de persoon bij wie ik een verklaring heb afgenomen, genaamd [verdachte] . Ik zie dat de man naar de aangever loopt en met zijn vuist met kracht de aangever meerdere klappen geeft in zijn gezicht.
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] met nummer PL1100-2019116708-13 van 3 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 januari 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [aangever] :
Ik ken de dader van de mishandeling (het hof begrijpt: van 20 juni 2019 te [plaats] ) persoonlijk. Ik ken hem uit [plaats] . Ik had de week voor de mishandeling een conflict met hem. De dader van de mishandeling is [verdachte] . Hij stond recht voor me en toen herkende ik hem. Op de camerabeelden is ook te zien dat het om [verdachte] gaat.”
7. Het hof heeft ten aanzien van het gevoerde verweer en het bewijs het volgende overwogen:
“De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De verdachte is door verbalisanten aan de hand van camerabeelden herkend, maar aan deze herkenningen kan onvoldoende bewijswaarde worden toegedicht. De herkenningen zijn immers onvoldoende concreet en onduidelijk is op basis van welke camerabeelden de herkenningen zijn gedaan. In het licht van het voorgaande is de aangifte onvoldoende om tot overtuigend bewijs te komen en dient aan de aanvullende verklaring van aangever geen waarde te worden gehecht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de aangever meerdere keren tegen zijn hoofd is geslagen, terwijl hij aan het werk was in een schoenenwinkel, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Na aanvankelijk te hebben verklaard degene die hem zou hebben geslagen niet te kennen, heeft de aangever naderhand verklaard dat het de verdachte is geweest die hem tijdens zijn werk heeft mishandeld. Vanwege een onderliggend conflict zou de aangever dat niet direct hebben verklaard. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding de (aanvullende) verklaring van de aangever niet betrouwbaar te achten. Nu deze heeft verklaard de verdachte te kennen, is er ook geen aanleiding om aan zijn herkenning te twijfelen. De ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden zijn voorts voldoende scherp en gedetailleerd om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Het hof gaat er gelet op de inhoud van het dossier van uit dat de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden dezelfde camerabeelden betreffen als de beelden op basis waarvan verbalisant [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend. Het hof gebruikt de herkenning gedaan door verbalisant [verbalisant 2] dan ook voor het bewijs.”
Het eerste middel
8. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet begrijpelijk is gemotiveerd. Uit de toelichting op het middel maak ik op dat de steller van het middel in het bijzonder klaagt over de volgende bewijsoverweging van het hof:
“[..] Na aanvankelijk te hebben verklaard degene die hem zou hebben geslagen niet te kennen, heeft de aangever naderhand verklaard dat het de verdachte is geweest die hem tijdens zijn werk heeft mishandeld. Vanwege een onderliggend conflict zou de aangever dat niet direct hebben verklaard. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding de (aanvullende) verklaring van de aangever niet betrouwbaar te achten. Nu deze heeft verklaard de verdachte te kennen, is er ook geen aanleiding om aan zijn herkenning te twijfelen.”
9. De steller van het middel meent dat de motivering van het hof dat het geen aanleiding ziet om de (aanvullende) verklaring van de aangever niet betrouwbaar te achten, niet begrijpelijk is. Hij voert daartoe aan dat “juist vanwege het onderliggende conflict […] er reden [is] om te twijfelen aan de gestelde herkenning, temeer daar de aangever al wisselend heeft verklaard over wie degene zou zijn die hem heeft mishandeld”.
10. Het oordeel van het hof dat een onderliggend conflict reden kan zijn voor een aanvankelijke terughoudendheid bij het verklaren door de aangever, acht ik evenwel niet onbegrijpelijk en daarmee is de motivering van het hof dat het geen aanleiding ziet om de verklaring van de aangever over de wie hem zou hebben geslagen niet betrouwbaar te achten, naar mijn oordeel ook niet onbegrijpelijk.
11. Het middel faalt.
Het tweede middel
12. Dit middel klaagt dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] niet betrouwbaar is, terwijl het niet (genoegzaam) de redenen voor die afwijking heeft opgegeven, althans dat de motivering om daarvan af te wijken onbegrijpelijk is.
12. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de omvang van de motiveringsplicht die door een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het leven wordt geroepen, in het algemeen niet goed in regels is uit te drukken. In dit verband komt onder meer betekenis toe aan de aard van het onderwerp waarop het standpunt betrekking heeft en aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten.2.De motiveringsplicht gaat in elk geval niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.3.
14. Het hof heeft het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De verdachte is door verbalisanten aan de hand van camerabeelden herkend, maar aan deze herkenningen kan onvoldoende bewijswaarde worden toegedicht. De herkenningen zijn immers onvoldoende concreet en onduidelijk is op basis van welke camerabeelden de herkenningen zijn gedaan. In het licht van het voorgaande is de aangifte onvoldoende om tot overtuigend bewijs te komen en dient aan de aanvullende verklaring van aangever geen waarde te worden gehecht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de aangever meerdere keren tegen zijn hoofd is geslagen, terwijl hij aan het werk was in een schoenenwinkel, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Na aanvankelijk te hebben verklaard degene die hem zou hebben geslagen niet te kennen, heeft de aangever naderhand verklaard dat het de verdachte is geweest die hem tijdens zijn werk heeft mishandeld. Vanwege een onderliggend conflict zou de aangever dat niet direct hebben verklaard. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding de (aanvullende) verklaring van de aangever niet betrouwbaar te achten. Nu deze heeft verklaard de verdachte te kennen, is er ook geen aanleiding om aan zijn herkenning te twijfelen. De ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden zijn voorts voldoende scherp en gedetailleerd om daar een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Het hof gaat er gelet op de inhoud van het dossier van uit dat de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden dezelfde camerabeelden betreffen als de beelden op basis waarvan verbalisant [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend. Het hof gebruikt de herkenning gedaan door verbalisant [verbalisant 2] dan ook voor het bewijs.”
15. Anders dan de steller van het middel heeft het hof het verweer met betrekking tot de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt opgevat, maar als een onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt strekkende tot vrijspraak. Mede gelet op wat hiervoor onder 13 is vooropgesteld, heeft het hof vervolgens toereikend gemotiveerd waarom het de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] (als onderdeel van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken) betrouwbaar acht. Daartoe heeft het immers vastgesteld dat de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden voldoende scherp en gedetailleerd zijn om daarop een betrouwbare herkenning te baseren en overwogen dat het hof er gelet op de inhoud van het dossier vanuit gaat dat deze camerabeelden dezelfde camerabeelden betreffen als de beelden op basis waarvan verbalisant [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend.
15. Het middel faalt.
Het derde middel
17. Het derde middel klaagt – net als het eerste middel – over de motivering van de bewezenverklaring. Ditmaal wordt geklaagd dat de vaststelling van het hof dat de beelden die ten grondslag liggen aan het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] dezelfde beelden zijn als de beelden die het hof ter terechtzitting heeft bekeken, ontoereikend is gemotiveerd.
17. Blijkens zijn toelichting klaagt het middel in het bijzonder dat het hof met betrekking tot deze omstandigheid niet met voldoende nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het hof deze omstandigheid heeft ontleend. Volgens de steller van het middel is er namelijk sprake van een ‘voor de bewezenverklaring redengevende omstandigheid,’ doordat het onderhavige proces-verbaal ‘het belangrijkste steunbewijs voor de aangifte is.’
17. De steller van het middel doelt kennelijk op de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregels met betrekking tot voor de bewezenverklaring redengevende feiten of omstandigheden die niet (direct) in de bewijsmiddelen zijn vermeld. De Hoge Raad overwoog in HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, als volgt:
“3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Bij het bovengenoemde bewijsverweer kan worden gedacht aan een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450). Indien de rechter aan de verwerping van een dergelijk verweer nieuwe, nog niet in de bewijsmiddelen voorkomende feiten of omstandigheden ten grondslag legt waarop de bewezenverklaring steunt, moet immers worden gesproken van feiten en/of omstandigheden die door de rechter redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht.
Het voorgaande geldt echter niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal (vgl. bijv. HR 18 mei 1976, NJ 1976, 539 en HR 9 mei 1995, DD 95.334) of aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen (vgl. HR 15 mei 2007, LJN AZ6101). Zulke feiten en/of omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.
Overigens geldt in alle gevallen dat ingeval het feiten en/of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (vgl. HR 24 juni 2003, LJN AF7985, NJ 2004, 165 en HR 5 december 2006, LJN AZ0662).”4.
20. Redengevend voor de bewezenverklaring is het onderhavige proces-verbaal zelf. De omstandigheid “dat de beelden die [verbalisant 2] heeft bekeken, dezelfde scherpe en gedetailleerde beelden zijn als het bestand ‘VID-20190620-WA000’” komt mij voor als een omstandigheid die ten grondslag is gelegd aan de weerlegging van een betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot het gebezigde bewijsmateriaal. Zoals blijkt uit de hierboven geciteerde rechtsoverweging van de Hoge Raad, gelden voor een dergelijke weerlegging niet de eisen die gelden voor een voor de bewezenverklaring redengevende omstandigheid. Dat hoeft ook geen bevreemding te wekken, nu in de bewijsmiddelen slechts dat opgenomen dient te worden wat de feitenrechter redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring, niet ook datgene wat maakt dat hij de bewijsmiddelen redengevend heeft geacht.5.Voor zover het middel uitgaat van een andere opvatting, faalt het omdat die opvatting onjuist is.
21. Het middel faalt.
Slotsom
22. Alle middelen falen. Nu de verdachte door de politierechter is vrijgesproken van het tenlastegelegde en in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering en bewezenverklaring van dit feit door het hof, ligt afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering ten aanzien van de drie middelen minder in de rede.6.
23. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑06‑2023
Zie hierover ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 284-285.
Vgl. onder meer HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072, r.o. 2.3 en HR 11 april 2006,ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.8.4.
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70, m.nt. M.J. Borgers.
Vgl. A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in Strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 329 en p. 340-341.
HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, NJ 2023/106, m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.5.